De wet wenst de gelijkheid onder de erfgenamen doch slechts voor zover de decuius dat ook wenst. Die laatste kan immers een erfgenaam bevoordelen door hem vrij te stellen van inbreng (oude artt. 843 en 919 BW). Deze vrijstelling weerlegt het vermoeden dat tot grondslag dient van de theorie van de inbreng (vgl. W. Pintens, Ch. Declerck, J. Du Mongh en K. Vanwinckelen, Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1095, nr. 2157).
(Oud) artikel 843 BW vergt dat giften en legaten uitdrukkelijk gedaan worden bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng. (Oud) artikel 919 BW herhaalt dit in ongeveer gelijke bewoordingen. Deze verklaring kan onmiddellijk gebeuren in de akte zelf die de beschikking bevat of achteraf in een latere schenkingsakte of bij testament ((oud) art. 919, tweede alinea BW) (W. Pintens, Ch. Declerck, J. Du Mongh en K. Vanwinckelen, Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1096, nr. 2158).
Ondanks de tekst van de wet die een uitdrukkelijke verklaring vergt, nemen rechtspraak en rechtsleer aan dat de vrijstelling van inbreng kan worden aanvaard ingeval het vaststaat dat de wil van de schenker ter zake niet dubbelzinnig is. In voormelde optiek kan de vrijstelling van inbreng worden afgeleid uit de omstandigheden (vgl. W. Pintens, Ch. Declerck, J. Du Mongh en K. Vanwinckelen, Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1096, nr. 2159. Zie ook: R. Barbaix, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 721, nr. 1257).
Het vermoeden dat de schenking binnen erfdeel was gebeurd, geldt/gold niet enkel bij schenkingen via notariële akte, maar tevens wanneer de schenking via handgift, onrechtstreekse schenking of zelfs vermomde schenking tot stand kwam (R. Barbaix, Handboek Familiaal Vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 721, nr. 1257).
Uit het voorgaande volgt dat er slechts tot vrijstelling van inbreng zoals bedoeld in de (oude) artikelen 843 en 919 BW kan worden besloten indien de werkelijke wil van de erflater om één van de erfgenamen te bevoordelen boven de andere door de vrijstelling van inbreng zeker, duidelijk en ondubbelzinnig is.