Het wettelijke stelsel en bij uitbreiding de conventionele gemeenschapsstelsels gaan uit van de idee dat de aanwinsten gemeenschappelijk zijn en de niet-aanwinsten eigen blijven aan ieder van de echtgenoten.
Goederen verkregen krachtens gift zijn niet-aanwinsten en dus in de regel eigen aan de begiftigde echtgenoot (art. 1399, eerste lid BW).
Eigen zijn de goederen en schuldvorderingen die aan elk van beide echtgenoten toebehoren op de dag van het huwelijk en die welke ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door schenking, erfenis of testament.
Artikel 1405, 3° BW, dat daarop een uitzondering vormt, kan bezwaarlijk tot regel worden verheven.
Art. 1405. § 1 burgerlijk wetboek. Gemeenschappelijk zijn
1.[...]
2. [...];
3. de goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een van hen onder beding dat die goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
Vasthouden aan een vermoeden dat giften tijdens een huwelijk onder een gemeenschapsstelsel via bankoverschrijvingen op rekeningen (hetzij op naam van één echtgenoot hetzij op naam van beide echtgenoten, maar hoe dan ook met een gemeenschappelijk karakter) gebeuren aan beide echtgenoten, spoort niet met de realiteit. De realiteit bestaat erin dat de ouders/verwanten wel hun kind/verwant willen begiftigen maar niet diens echtgenoot.
Beweert die andere echtgenoot dat de gift gebeurde aan beide echtgenoten, dan moet hij daarvan het bewijs leveren.
Noch het (gelet op het geldende gemeenschapsstelsel) gemeenschappelijke karakter van de bedoelde rekeningen op naam van de echtgenoot-bestemmeling noch de uiteindelijke (gemeenschappelijke) bestemming van via bankoverschrijving terechtgekomen gelden maakt als zodanig dat het gaat om giften aan beide echtgenoten. Er moet immers een onderscheid worden gemaakt tussen de begunstigde echtgenoot enerzijds en de bestemming die deze begunstigde aan de gegeven gelden geeft anderzijds. Het enkele gegeven dat de gelden gebeurlijk zijn aangewend voor de verwerving van een gemeenschappelijk goed of zelfs zijn geïnvesteerd in een eigen goed van de andere echtgenoot, maakt deze laatste niet tot mede-begiftigde.
Het enkele gegeven dat eigen gelden ingevolge vermenging in het gemeenschappelijke vermogen zijn terechtgekomen, volstaat voor een vergoeding ten behoeve van het eigen vermogen en ten laste van het gemeenschappelijke vermogen, los van het eventuele voordeel voor dit gemeenschappelijke vermogen.