Samenvatting
Een overeenkomst komt rechtsgeldig tot stand wanneer er overeenstemming is over zaak en prijs zoals dit blijkt door een ondertekende bestelbon met hierop een firmastempel (die niet onrechtmatig werd bekomen) van de besteller, zoals door de wederpartij aanvaard.
Wanneer de handtekening op deze bestelbon werd geplaatst door iemand die de koper (vennootschap) niet rechtsgeldig mocht vertegenwoordigen en er geen sprake is van een lichtzinnig vertrouwen waarmee de wederpartij dit order aanvaardde blijft de overeenkomst overeind. De ontvanger van een dergelijke bestelling mag erop vertrouwen dat een dergelijke bestelling door de gemachtigde geplaatst werd, ook al is dit niet zo, tenzij de ontvanger van de bestelling getuigt van een lichtzinnig gesteld vertrouwen.
Een rechtmatig vertrouwen kan blijken uit het mailadres vanwaar besteld werd (afkomstig van de bestellende vennootschap). Wanneer het gestelde vertrouwen rechtmatig en gerechtvaardigd was komt de overeenkomst rechtsgeldig tot stand middels de figuur va de schijnmandaat, zelfs indien blijkt dat de zogenaamde gemandateerde, in werkelijkheid niet beschikte over een rechtsgeldig mandaat. Hiervan is geen sprake wanneer de wederpartij wist of moest weten dat de zogenaamd gemandateerde niet rechtsgeldig gemandateerd was.
Nieuwe wettelijke bepaling
Het (nieuw) heeft de figuur van het schijnmandaat uitgewerkt in art. 1.8 § 5
Uittreksel uit het (nieuw) BW
art. 1.8 §5:
"De vertegenwoordigde is eveneens gebonden door de rechtshandeling verricht door een onbevoegde vertegenwoordiger indien de schijn van een toereikende bevoegdheid hem is toe te rekenen en de derde deze schijn in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze voor werkelijk mocht aannemen. De schijn is toerekenbaar aan de vertegenwoordigde indien hij uit vrije wil door zijn verklaringen of zijn gedraging, die niet onrechtmatig hoeven te zijn, ertoe bijgedragen de schijn te wekken of in stand te houden."
Deze bepaling beschermt de derde te goede trouw die heeft gehandeld met een slechts in schijn bevoegde vertegenwoordiger. De regel uit paragraaf 4 van artikel 1.8 NBW lijdt uitzondering wanneer de derde met wie de vertegenwoordiger heeft gehandeld, een rechtmatig vertrouwen heeft kunnen stellen in een schijn van bevoegdheid, die kan worden toegerekend aan het al dan niet foutieve gedrag van de zogenaamd vertegenwoordigde persoon. Deze toerekening als gevolg van het rechtmatig vertrouwen wordt door de rechtspraak van het Hof van Cassatie in talrijke arresten erkend (Cass. 20 juni 1988, Pas., 1988, i, blz. 1258, JT 1989, blz. 547, RCJB 1991, blz. 45, noot r. Kruithof, RW 1989-1990, blz. 1425, noot a. Van Oevelen; Cass. 20 januari 2000, Pas., 2000, nr. 54, TBH-RDC 2000, 483, noot P.a. Foriers; Cass. 25 juni 2004, Pas., 2004, blz. 1162, RW 2006-2007, 959, noot, TBBR-RGDC 2004, blz. 457; Cass. 2 september 2010, TBBR-RGDC 2011, 300, noot F. George; Cass. 22 februari 2019, C.17 0302.n). Benadrukt wordt dat de gewekte schijn toerekenbaar is aan een handeling die de schijnvertegenwoordigde vrijwillig heeft verricht. De correctiemechanismen gebaseerd op de zaakwaarneming en de ongerechtvaardigde verrijking kunnen de derde eveneens ten goede komen.