Schijnmandaat houdt in dat een persoon gebonden is door de rechtshandeling die wordt gesteld door iemand die slechts in schijn een vertegenwoordiger van die persoon is, voor zover de schijn van vertegenwoordiging aan die persoon toe te rekenen is en de derde deze schijn in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze voor werkelijk mocht aannemen. De schijn is aan de schijnbaar vertegenwoordigde persoon toerekenbaar indien deze persoon uit vrije wil, door zijn verklaring of zijn gedraging, die niet onrechtmatig hoeft te zijn, ertoe heeft bijgedragen de schijn te wekken of in stand te houden (Cass. 22 februari 2018,
RW 2018-19, 296).
Een schijntoestand is niet gelijk te stellen met een schijnmandaat. Het feit zich te gedragen als eigenaar van een woning en in die hoedanigheid opdracht te geven houdt geen schijnmandaat in die een andere derde zou kunnen binden.
Een schijntoestand is geen schijnvertegenwoordiging. Er is slechts sprake van een schijnmandaat wanneer de schijn wordt opgewekt waarbij een persoon zich voordoet als vertegenwoordiger van meen derde.
Zo kan een samenwonende partner van een persoon die zich voordoet als eigenaar van een pand zonder dit te zijn en in die hoedanigheid opdracht geeft tot werken, de samenwonende partner die tijdens deze werken aanwezig is, niet mee gehouden zijn tot betaling van de aannemer op grond van de theorie van het schijnmandaat, waarna enkel de opdrachtgever van de werken ten aanzien van de aannemer gehouden is.
Geen enkele wetsbepaling staat eraan in de weg dat een aannemingsovereenkomst m.b.t. een pand wordt gesloten door iemand die geen eigenaar van het pand is.
Nieuwe wettelijke bepaling
Het NBW heeft de figuur van het schijnmandaat uitgewerkt in art. 1.8 § 5
Uittreksel uit het NBW
art. 1.8 §5:
"De vertegenwoordigde is eveneens gebonden door de rechtshandeling verricht door een onbevoegde vertegenwoordiger indien de schijn van een toereikende bevoegdheid hem is toe te rekenen en de derde deze schijn in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze voor werkelijk mocht aannemen. De schijn is toerekenbaar aan de vertegenwoordigde indien hij uit vrije wil door zijn verklaringen of zijn gedraging, die niet onrechtmatig hoeven te zijn, ertoe bijgedragen de schijn te wekken of in stand te houden."
Deze bepaling beschermt de derde te goede trouw die heeft gehandeld met een slechts in schijn bevoegde vertegenwoordiger. De regel uit paragraaf 4 van artikel 1.8 NBW lijdt uitzondering wanneer de derde met wie de vertegenwoordiger heeft gehandeld, een rechtmatig vertrouwen heeft kunnen stellen in een schijn van bevoegdheid, die kan worden toegerekend aan het al dan niet foutieve gedrag van de zogenaamd vertegenwoordigde persoon. Deze toerekening als gevolg van het rechtmatig vertrouwen wordt door de rechtspraak van het Hof van Cassatie in talrijke arresten erkend (Cass. 20 juni 1988, Pas., 1988, i, blz. 1258, JT 1989, blz. 547, RCJB 1991, blz. 45, noot r. Kruithof, RW 1989-1990, blz. 1425, noot a. Van Oevelen; Cass. 20 januari 2000, Pas., 2000, nr. 54, TBH-RDC 2000, 483, noot P.a. Foriers; Cass. 25 juni 2004, Pas., 2004, blz. 1162, RW 2006-2007, 959, noot, TBBR-RGDC 2004, blz. 457; Cass. 2 september 2010, TBBR-RGDC 2011, 300, noot F. George; Cass. 22 februari 2019, C.17 0302.n). Benadrukt wordt dat de gewekte schijn toerekenbaar is aan een handeling die de schijnvertegenwoordigde vrijwillig heeft verricht. De correctiemechanismen gebaseerd op de zaakwaarneming en de ongerechtvaardigde verrijking kunnen de derde eveneens ten goede komen.