De uitoefening van een vrij beroep zoals het beroep van dierenarts is als zodanig zeker niet onverenigbaar met dit zelfstandigenstatuut, integendeel zelfs.
Er zijn een aantal beroepscategorieën die van oudsher gericht zijn op de finaliteit van een beroepsuitoefening in de hoedanigheid van zelfstandige.
De zogenaamde "vrije beroepen", waaronder het beroep van dierenarts ressorteert, zijn een als zodanig bekend staande klassieke beroepscategorie.
De taalkundige omschrijving is overigens typerend: “vrije beroepen" zijn beroepen "waarin men zijn eigen baas is, zoals arts, advocaat".
Degenen die de zin en moed hebben om de niet te onderschatten studies van dierenarts aan te vatten en deze dan ook nog eens met goed gevolg volbrengen, staan bij het veronderstelde daaropvolgende intreden in het beroepsleven voor een keuze.
Indien het besef over de diversiteit van de verschillende mogelijke statuten inzake beroepsuitoefening nog niet volledig duidelijk is bij de aanvang van de tot het vrij beroep (van bv dierenarts) leidende universitaire studies, dan mag toch met een aan zekerheid grenzende redelijkheid worden verondersteld dat dergelijk besef gaandeweg tijdens het voortschrijden van de studies wel tot stand komt, en dat de jong afgestudeerde dierenarts bij zijn aantreden op de arbeidsmarkt weet wat er inzake beroepsmogelijkheden (of beperkingen daarin), “te koop is".
De jong afgestudeerde jurist, kinesist, tandarts, apotheker, geneeskundige, toekomstige vrije beroeper (bv ook. dierenarts) kan zich enerzijds met een al dan niet eenzijdig gekleurd enthousiasme aan het avontuur van de zelfstandige (vrije) beroepsuitoefening wagen, ofwel kan hij/zij anderzijds opteren voor de beroepsuitoefening in statutair of ondergeschikt dienstverband, hetgeen allicht meer garanties biedt inzake de verwerving van een vast maandelijks inkomen en fondsen van bestaanszekerheid.
Dwang, "bedrieglijke kunstgrepen", of dwaling bij de ondertekening van een dienstverleningsovereenkomst worden niet vermoed.
Een aangegane contractuele verbintenis, waarbij een vrij beroeper zich engageert om in de hoedanigheid van zelfstandige prestaties te verrichten voor een andere vrije beroeper of diens vennootschap is rechtsgeldig en van aard rechtsgevolgen te doen ontstaan.
De jarenlange en zonder protest aangenomen en "gecultiveerde" hoedanigheid van zelfstandig beroepsbeoefenaar, kan worden opgevat als een duidelijke vorm van erkenning van een aan de realiteit beantwoordende toestand.
In het verbintenissenrecht wordt, volgens een klassieke leer, vooropgesteld dat dergelijke wijze van uitvoering van een overeenkomst, kan worden opgevat als een bewijs ervan.
Het gaat volgens deze leer om een "aveu en ection" hetgeen desgevallend kan worden vertaald als een "bekentenis door uitvoering".
Het bewijs van de overeenkomst kan m.a.w. uit haar uitvoering worden afgeleid.
Een toegepaste vrijwillige uitvoering van de overeenkomst in de hoedanigheid van zelfstandige gedurende ca. 5,5 jaren kan als een erkenning van het bestaan van een in die zin bestaande samenwerkingsovereenkomst tussen zelfstandigen te worden opgevat.
Een nadien ingestelde vordering, gesteund op het bestaan van een arbeidsovereenkomst, zonder dat van dergelijke arbeidsovereenkomst voordien gewag werd gemaakt, druist in tegen de goeder trouw - zo mag althans worden verondersteld.
De schriftelijke overeenkomst waarbij de partijen hun samenwerking kwalificeerden als een zelfstandige samenwerking, evenals de op die wijze toegepaste conforme uitvoering van deze overeenkomst, heeft tot gevolg dat bij de evaluatie van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding deze kwalificatie van zelfstandige samenwerking als uitgangspunt in aanmerking moet worden genomen.
Deze kwalificatie van zelfstandige samenwerking dient pas dan terzijde te worden geschoven wanneer er in de concrete samenwerking tussen partijen afdoende elementen kunnen worden onderkend die wijzen op het bestaan van een arbeidsovereenkomst en die voldoende zwaarwichtig zijn om de overeengekomen kwalificatie aan de kant te schuiven.
Het Hof van cassatie oordeelde reeds eerder dat, wanneer partijen hun overeenkomst gekwalificeerd hebben, de bodemrechter geen andere kwalificatie in de plaats vermag te stellen als de beschikbare elementen de door partijen vooropgestelde kwalificatie niet uitsluiten.
De bewijslast van het eventuele bestaan van een arbeidsovereenkomst rust op degene die zich op het bestaan ervan beroept (cf. art. 1315 B.W.; vgl. Cass. 17 september 1990, Arr. Cass. 1990-91, 58; Cass. 3 mei 2004, nr. 5030108, www.juri dat.be).
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich tegen loon ertoe verbindt om onder het gezag van de andere partij, de werkgever, de overeengekomen arbeidsprestaties te verrichten (cf. de art. 2, 3, 4, 5 Arbeidsovereenkomstenwet 3 juli 1978).
De 3 constitutieve elementen van een arbeidsovereenkomst zijn:
- de arbeidsprestaties (te verrichten door de werknemer);
- het loon (tegen betaling van -);
- onder gezag (van de werkgever over de werknemer).
Uit het verrichten van deze arbeidsprestaties op zich, of uit de aard ervan, kan geen dienende gevolgtrekking worden gemaakt in het voordeel van een werknemerstatuut.
Dergelijke vorm van inbreng van arbeid is evenzeer mogelijk in het kader van een in die zin overeengekomen samenwerkingsverband tussen zelfstandigen.
Op zich kan uit een vergoeding of wijze van vergoeding niet het bestaan van een arbeidsovereenkomst worden afgeleid.
Ook in een zelfstandig samenwerkingsverband is dergelijke vorm van vergoeding van de arbeidsprestaties mogelijk.
Een vrije beroeper die aangetrokken wordt in een groepspraktijk contact met cliënteel onderhoudt en hun belangen dient, geniet in zijn omgang met het cliënteel ongetwijfeld over een vrijheid van handelen, vrijheid die er eveneens verondersteld wordt te zijn bij het naar eigen inzicht uitvoeren van de als dierenarts te verrichten handelingen en behandelingen.
Dat er daarnaast binnen een vrij strikt kader gehandeld werd inzake werkindeling, rapportering en controle op hetgeen er uitgevoerd werd, is eigen aan het werken in groepsverband.
Elke vorm van samenwerking tussen meerdere personen - zelfs een samenwerking tussen juridisch gelijkwaardige partners - noopt tot het maken van bepaalde bindende afspraken en tot min of meer strikte afspraken inzake opvolging van zaken, met het oog op een zo efficiënt mogelijke werking van de collectiviteit.
Dergelijke organisatie, strikte planning en opvolging van zaken is niet onverenigbaar met het zelfstandigenstatuut.
Dergelijke wijze van organisatie en van afspraken dringt zich des te meer op bij beroepen die, afgestemd zijn op een vorm van (medische) behandeling.
Bij dergelijke beroepscategorieën is het, met het oog op een behoorlijke diagnostische opvolging van de behandeling, zelfs noodzakelijkerwijze vereist dat er binnen de groep toezicht op elkaars handelen wordt uitgeoefend en dat er sprake is van frequente rapportering. De dierenarts die de wacht verzekert, tijdens de nachten en weekends dat zijn collega's niet aanwezig zijn, moet immers, met het oog op de eventuele opvolging van de "lopende" zaken, duidelijk geïnformeerd zijn over hetgeen zijn collega's voorheen als diagnose en behandeling hebben gesteld.
Dergelijke controle of daarmee in verband staande rapportering dringt zich op vanuit een medisch-diagnostische noodzaak, zonder dat dit als een eventuele uiting van een werkgeversgezag moet worden geïnterpreteerd.
Het werken in groepsverband, en zeker indien dit gebeurt in het kader van een in de medische sector te situeren groepspraktijk, veronderstelt dat er met het oog op een permanente verzekering van de dienst duidelijke en strikte afspraken worden gemaakt over de vakantieplanning.
Uit dergelijke (strikte) planning kan op zich niet het bestaan van een werkgeversgezag worden afgeleid.
De afspraken die desbetreffend gemaakt worden zijn niet onverzoenbaar met de praktische werkverdeling die ook tussen zelfstandigen, die in groepsverband werken, noodzakelijk zijn.
Terbeschikkingstelling van infrastructuur en materiaal dient niet noodzakelijk als eenrichtingsverkeer te worden beschouwd.
Ook de medewerkers kunnen bij dergelijk systeem een duidelijk belang hebben:
"als jonge zelfstandigen is het investeren in een eigen praktijk vaak een dure aangelegenheid. Het kunnen instappen in een praktijk waar alles voorhanden is, is dan vaak een welgekomen oplossing.
Enkele jaren werken in een groepspraktijk heeft onmiskenbare voordelen voor jonge zelfstandigen: het leren van een beroep door de praktijk, het maken van klanten of patiënten, het verwerven van financiële middelen voor de uitbouw van een eigen praktijk. Het kan in den beginne een springplank zijn naar een eigen praktijk.
Het feit dat de materiële infrastructuur door een enkele persoon of vennootschap ter beschikking wordt gesteld, is niet onverenigbaar met een zelfstandig statuut in hoofde van de medewerkers.
Dat de mogelijkheden van een vrije beroeper om eigen cliënteel te verwerven, of om de uitbouw van een eigen privé-praktijk na te streven, ernstig beperkt wordt beperkt of zelfs uitgesloten werd, wanneer deze in een zelfstandig verband werkt voor een andere vrije beroeper is correct.
Dit vloeit echter voort uit een vrije keuze.
Dergelijke contractuele beperkingen zijn niet typisch voor- of exclusief voorbehouden aan arbeidsovereenkomsten.
Ook in de samenwerking tussen zelfstandigen zijn beperkende clausules niet ongebruikelijk.
Op zich kan uit dergelijke contractueel bedongen voorwaarden (beperkingen) niet het bestaan van een werkgeversgezag worden afgeleid.
Het feit dat appellant de overeengekomen vergoeding, volgens de bepalingen van de overeenkomst betaalbaar bij maandelijkse voorschotten, onverminderd verder ontving gedurende eventuele verlofperiodes kan evenzeer kaderen in de afspraken die daaromtrent worden gemaakt in een op zelfstandige basis georganiseerd samenwerkingsverband.
Uit deze handelwijze kan geenszins het bestaan van een werkgeversgezag worden afgeleid.
En dat de verplaatsingsvergoedingen voor het gebruik van de eigen auto enkel werden betaald na voorlegging van een gedetailleerde kostenstaat, kadert enkel en alleen in de daaromtrent door partijen gemaakte contractuele afspraken. Dergelijke handelwijze is niet ongebruikelijk.
Als zodanig kan uit dergelijke regeling inzake verplaatsingskosten geen dienend argument in de richting van een werkgeversgezag (eigen aan een arbeidsovereenkomst) worden geput.
Evenmin decisief om van een werkgeversgezag te kunnen gewagen, is het feit dat de vrije beroeper de toestemming diende te vragen voor het volgen van opleidingen.
Het vragen van die toestemming is verklaarbaar vanuit de afweging dat, indien dergelijke opleidingen door betrokkene zouden worden gevolgd, deze opleidingen mogelijk tijdens de afgesproken werkuren zouden plaatsvinden, zodat verdere afspraken inzake de werkverdeling dienden te worden gemaakt.
Dergelijke werkwijze is niet onverenigbaar met een zelfstandigenstatuut en wijst niet op de uiting van een werkgeversgezag.
Een dergelijk aan de medewerker toegekend voordeel vormt in genendele een uiting van een of andere vorm van (werkgevers)gezag.
Hetzelfde geldt voor het door appellant aangehaalde element dat de CVBA de verbintenis aanging om een verzekeringspolis voor appellant af te sluiten, en om hem ingeval van arbeidsongeschiktheid gedurende een maand een vergoeding uit te betalen.