In het baanbrekend arrest van het Het Hof van Cassatie, gekend onder de naam "schoorsteenarrest", werden de krachtlijnen van de theorie van de burenhinder vastgelegd.
Het hof van Cassatie oordeelde in dit arrest van 06/04/1960 dat art. oud 544 BW aan iedereen een gelijkwaardig genot van zijn eigendom toestaat (Zie art. 3.101 (nieuw) BW)
Hieruit vloeit volgens het Hof voort dat het evenwicht tussen twee aanpalende erven steeds moet gevrijwaard blijven.
De voorliggende feiten betrof de discussie tussen twee buren.
Eén van de buren verhoogde de gemeenschappelijke muur conform het recht verleend door artikel 658 Burgerlijk wetboek.
Uittreksel uit het burgerlijk wetboek:
Art. 658. Ieder mede-eigenaar mag de gemene muur hoger doen optrekken; doch hij alleen moet de kosten van de verhoging betalen, alsook de herstellingen tot onderhoud van hetgeen zich boven de hoogte van de gemene afsluiting bevindt, en bovendien een vergoeding voor de last naar evenredigheid van de verhoging en volgens de waarde.
De feitenrechter oordeelde dat dit evenwicht verstoord is en veroordeelde een buur tot het verhogen van de schoorsteen, los van enige fout.
Door het rechtmatig en dus niet foutief verhogen van de muur trok de schouw van de buurman niet meer.
De feitenrechter oordeelde dat de bouwer geen fout had begaan (en dus niet veroordeeld kon worden tot schadevergoeding). Anderzijds bracht de daad wel hinder teweeg, die de normale burenhinder te boven gaat. De feitenrechter veroordeelde de muurbouwende buurman tot het verhogen van de schouw.
Het Hof van Cassatie aanvaardt deze juridische gevolgtrekking als een noodzakelijke compensatie voor het (strijdige) eigendomsrecht en ter herstel van het evenwicht tussen beide buren, zelfs los van enige fout.