De artikelen 961/1, 961/2 en 961/3, van het Gerechtelijk Wetboek, die betrekking hebben op de overlegging van schriftelijke verklaringen in het kader van een onderzoek waartoe de burgerlijke rechter machtiging heeft verleend, zijn niet van toepassing op strafzaken.
Bij artikel 961/1 Ger.W. wordt voorgeschreven:
“Zo het getuigenbewijs toelaatbaar is, mag de rechter van derden verklaringen in schriftelijke vorm aannemen die hem inzicht kunnen verschaffen in de betwiste feiten waarvan zij persoonlijk weet hebben.”
Art. 961/2 stelt:
" De schriftelijke verklaringen worden door de partijen of op verzoek van de rechter overgelegd. De rechter bezorgt aan de partijen deze verklaringen die hem rechtstreeks worden toegezonden.
De schriftelijke verklaringen moeten worden opgesteld door personen die aan de vereiste voorwaarden voldoen om als getuige te worden gehoord.
De schriftelijke verklaring bevat het relaas van de feiten waarbij de opsteller ervan aanwezig was of die hij zelf heeft vastgesteld.
De schriftelijke verklaring vermeldt de naam, de voornamen, de geboortedatum en -plaats, de woonplaats en het beroep van de opsteller ervan alsook, zo nodig, diens graad van bloed- of aanverwantschap met de partijen, of er sprake is van ondergeschiktheid tegenover de partijen, of ze samenwerken dan wel of ze gemeenschappelijke belangen hebben.
De schriftelijke verklaring vermeldt voorts dat ze is opgesteld voor overlegging aan de rechtbank en dat de opsteller ervan weet heeft van het feit dat hij zich door een valse verklaring aan straffen blootstelt.
De schriftelijke verklaring wordt geschreven, gedagtekend en door de opsteller ervan ondertekend. Hij moet daaraan als bijlage het origineel of een fotokopie toevoegen van elk officieel document dat zijn identiteit aantoont en waarop zijn handtekening voorkomt."
Art. 961/3 stelt:
" De rechter kan van de opsteller van de schriftelijke verklaring te allen tijde een verhoor afnemen."
Alvorens nader te oordelen kan de rechter bij toepassing van deze wetsbepaling, een partij verzoeken over te gaan tot overlegging van een schriftelijke verklaring conform de voorschriften van artikel 961/2 Ger.W. omtrent door de rechtbank bepaalde feitelijke concreet gestelde vragen in een tussenvonnis.