De Wet Motivering Bestuurshandelingen is niet van toepassing op de beslissing van het openbaar ministerie om over te gaan tot seponering zoals bedoeld in artikel 28quater Wetboek van Strafvordering, noch op de beslissing van het openbaar ministerie om, al dan niet na een eerdere seponering, de strafvordering in te stellen. De beslissing over het instellen van de strafvordering is immers geen bestuurshandeling zoals bedoeld in artikel 1 Wet Motivering Bestuurshandelingen.
Overeenkomstig artikel 28quater, eerste lid, Wetboek van Strafvordering oordeelt de procureur des Konings over de opportuniteit van de vervolging. Het komt de strafrechter niet toe de bij hem aanhangig gemaakte strafvervolging op haar opportuniteit te toetsen.
De beslissing van het openbaar ministerie tot seponering is uit haar aard niet bindend en belet het openbaar ministerie niet om hierop terug te komen en alsnog de strafvordering in te stellen. Geen enkele grondwettelijke of wettelijke bepaling noch enig algemeen rechtsbeginsel verplicht het openbaar ministerie dat na een beslissing tot seponering hierop terugkomt en beslist de strafvordering in te stellen, de redenen van die laatste beslissing te vermelden. De omstandigheid dat art. 28quater, eerste lid, Sv. de procureur des Konings verplicht de redenen op te geven van de beslissing tot seponering, doet hieraan geen afbreuk.
De controle van de wettigheid van de strafvervolging die wordt ingesteld na een eerdere seponering, vereist niet dat de herroeping van de seponering door het openbaar ministerie uitdrukkelijk wordt gemotiveerd.
Artikel 2.1, 8°, Vrijstellingsbesluit bepaalt dat een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen niet nodig is voor de plaatsing van niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, ingeplant tot op 1 meter van de perceelsgrens of tot tegen een bestaande scheidingsmuur, voor zover de gezamenlijke oppervlakte van dergelijke constructies, met inbegrip van alle bestaande niet-overdekte constructies in zijtuin en achtertuin, 80 vierkante meter niet overschrijdt. Artikel 2.2 Vrijstellingsbesluit onderwerpt die vrijstelling aan bijkomende voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de desbetreffende handelingen volledig worden uitgevoerd binnen een straal van 30 meter van een hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte residentiële woning of bedrijfswoning.
De vrijstelling van de vergunningsplicht voor de in artikel 2.1, 8°, Vrijstellingsbesluit bedoelde handelingen is slechts van toepassing wanneer de in die bepaling bedoelde constructies worden geplaatst in de zijtuin, dit is het gedeelte van het goed dat ter hoogte van een zijgevel ligt (artikel 1.1, 16°, Vrijstellingsbesluit), of in de achtertuin, dit is het tuingedeelte van het goed dat geen voortuin of zijtuin is (artikel 1.1, 2°, Vrijstellingsbesluit). Volgens artikel 1.1, 4°, Vrijstellingsbesluit dient onder het begrip «goed» in de zin van die bepalingen te worden verstaan: het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop de handelingen betrekking hebben, of, voor de percelen zonder kadastraal nummer, de grond of de gronden waarop de handelingen betrekking hebben.
Uit de voormelde bepalingen blijkt dat voor de toepassing van de in artikel 2.1, 8°, Vrijstellingsbesluit bedoelde vrijstelling de gezamenlijke oppervlakte van de niet-overdekte constructies 80 vierkante meter niet mag overschrijden, ook al worden die constructies geplaatst bij een woning op een terrein dat bestaat uit verschillende aaneengesloten kadastrale percelen die een geheel vormen. Hieraan wordt geen afbreuk gedaan door de omstandigheid dat de woning meerdere woongelegenheden omvat of bestaat uit een tweewoonst.