Luidens artikel 1184, eerste lid, Oud Burgerlijk Wetboek is in wederkerige overeenkomsten de ontbindende voorwaarde altijd stilzwijgend begrepen, voor het geval dat een van beide partijen haar verbintenis niet nakomt.
Krachtens artikel 1184, derde lid, van dat wetboek moet de ontbinding in rechte worden gevorderd.
Deze regel strekt ertoe, bij afwezigheid van een uitdrukkelijk ontbindend beding, in het belang van de rechtszekerheid en de billijkheid de ontbinding te onderwerpen aan de toetsing door de rechter.
Deze regel staat niet eraan in de weg dat, in geval van een wanprestatie die voldoende ernstig is om de gerechtelijke ontbinding te rechtvaardigen, de schuldeiser de overeenkomst op eigen risico kan ontbinden door daarvan uitdrukkelijk kennis te geven aan de schuldenaar.
De ontbinding van de overeenkomst op eigen risico kan derhalve geen uitwerking krijgen zonder kennisgeving daarvan aan de schuldenaar.
Let wel het ontbindend beding in het NBW
Art. 5.92 NBW . “Ontbinding door de inwerkingstelling van een ontbindend beding
Het ontbindend beding verleent de schuldeiser het recht om het contract te ontbinden zonder voorafgaande tussenkomst van de rechter wanneer de schuldenaar een van zijn verbintenissen niet nakomt.
De schuldeiser stelt het beding in werking door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar. Die vermeldt de tekortkomingen die hem worden verweten.”
Commentaar
Het tweede lid van artikel 5.92 NBW regelt de inwerkingstelling van het ontbindend beding. Het codificeert de verplichting van de schuldeiser om aan zijn schuldenaar schriftelijk kennis te geven van zijn beslissing tot ontbinding van het contract met toepassing van het beding.
De ontbinding wordt immers niet automatisch teweeggebracht louter door de toerekenbare niet-nakoming van de schuldenaar, ook al stipuleert het ontbindend beding dat het contract “van rechtswege en zonder aanmaning zal worden ontbonden” in geval van niet-nakoming. De partij die het contract wil ontbinden, moet haar schuldenaar in kennis stellen van haar voornemen om een beroep te doen op het ontbindend beding opdat het uitwerking zou hebben. Voorts moet de schuldeiser een keuze maken tussen de verschillende sancties die voorhanden zijn en dus zijn schuldenaar in kennis stellen van zijn keuze.
De schuldeiser moet het ontbindend beding in werking stellen met inachtneming van de voorwaarden die door de partijen zijn gestipuleerd in het contract alsook met de vereisten van goede trouw. Teneinde de schuldenaar te beschermen en een gerechtelijke controle a posteriori mogelijk te maken, vereist de voorgestelde bepaling dat de kennisgeving gemotiveerd is, in die zin dat zij melding moet maken van de tekortkomingen die de schuldeiser aan zijn schuldenaar verwijt. Voorafgaand aan de kennisgeving richt hij een ingebrekestelling tot zijn schuldenaar, tenzij een beding of een uitzondering hem daarvan vrijstelt (zie artt. 5 231-5 233).
Bij betwisting van de buitengerechtelijke ontbinding heeft de schuldenaar steeds de mogelijkheid om zich te wenden tot de rechter, die dan een dubbele controle a posteriori zal kunnen uitoefenen. De rechter kan immers controleren of de inwerkingstelling van het ontbindend beding regelmatig is en of de ontbinding rechtmatig is, of zij met andere woorden conform de vereisten van de goede trouw is en dus geen inbreuk vormt op het verbod op rechtsmisbruik. Hij beschikt daarentegen niet meer over de bevoegdheid om een laatste uitvoeringstermijn toe te kennen aan de schuldenaar.
De controle van de formele regelmatigheid van de ontbinding heeft betrekking op de geldigheid van het beding en de naleving van de toepassingsvoorwaarden ervan (zoals de vereiste van een schriftelijke kennisgeving en de motivering ervan, de aanwezigheid van een aan de schuldenaar toerekenbare tekortkoming, de vereiste van een aanmaning wanneer de schuldeiser daarvan niet is vrijgesteld). De schuldeiser die beslist het contract te ontbinden terwijl het ontbindend beding wettelijk verboden is of wanneer hij de toepassingsvoorwaarden ervan niet in acht neemt, begaat een fout omdat hij zonder beslissingsbevoegdheid heeft gehandeld
De controle van de rechtmatigheid van de ontbinding geeft de rechter de gelegenheid om na te gaan of de toepassing van het ontbindend beding in de gegeven omstandigheden niet voortkwam uit een rechtsmisbruik. Een ontbinding kan als abusief worden beschouwd wanneer de ten laste gelegde tekortkoming miniem is en het beding in zeer algemene zin geformuleerd is, doelend op “de gevallen van tekortkoming”, zonder verdere preciseringen of wanneer vaststaat dat de schuldenaar een redelijk aanbod heeft gedaan om daaraan te verhelpen maar de schuldeiser dat voorstel verworpen heeft zonder gegronde reden.
Op die manier kan de ernst van de contractuele tekortkomingen naderhand onderworpen worden aan een marginale toetsing die rekening houdt met de concrete omstandigheden van de zaak. Het Hof van Cassatie heeft die mogelijkheid voor de feitenrechter om a posteriori na te gaan of de inwerkingstelling van het ontbindend beding geen rechtsmisbruik inhoudt, bekrachtigd (Cass. 9 maart 2009, Pas., 2009, 689, concl. op tegenspraak: Genicot, Arr. Cass., 2009, blz. 762, R.G.D.C., 2010, blz. 130, noot J.-F. Germain en J.T., 2009, 392; Cass. 8 februari 2010, Pas., 2010, 402 en T.B.O., 2011, 163; Cass. 5 december 2014, AR C.14 0061.N. (impl.) en . Antwerpen, 29 juni 2007, R.W., 2009-10, 105, noot J. De Coninck; Rb. Gent, 13 januari 2009, R.W., 2009-10, 114).
Hiernavolgend artikel 5.94 NBW bepaalt dat, in het geval van een onregelmatige of van een abusieve buitengerechtelijke ontbinding, de verklaring van de schuldeiser onwerkzaam is.
Het contract wordt dus niet ontbonden en blijft gevolgen sorteren. In de rechtsleer was die sanctie reeds naar voren gebracht, zowel voor het geval van onregelmatigheid als voor het geval van rechtsmisbruik bij de inwerkingstelling van het ontbindend beding
Een vergelijkbare sanctie kan worden overwogen voor het geval waarin de inwerkingstelling van het ontbindend beding rechtsmisbruik uitmaakt, vermits het Hof van Cassatie van oordeel is dat het herstel ervan erin kan bestaan de schuldeiser het recht te ontzeggen om zich op het beding te beroepen (Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244, Arr. Cass., 2001, 245, R.W., 2001-02, 778, noot A. Van Oevelen; Cass., 1 oktober 2010, Pas., 2010, 2470, R.W., 2011-12, 142, noot S. Jansen en S. Stijns, R.G.D.C./T.B.B.R.,2012, 387, noot P. Bazier. Bv. Antwerpen 29 juni 2007, R.W., 2009-10, 105, noot J. De Coninck).
De rechtsleer schaart zich achter deze wijze van sanctionering van het rechtsmisbruik, in het bijzonder in het geval van misbruik bij de toepassing van een uitdrukkelijk ontbindend beding.
Aldus sanctioneert de rechter het precieze gebruik dat gemaakt wordt van het ontbindend beding in de gegeven omstandigheden, maar zonder nietigverklaring of verbeuring van het beding, dat niet uit het contract verdwijnt. Ingeval van een tekortkoming naderhand van de schuldenaar, zal de schuldeiser (onder voorbehoud van rechtsmisbruik) opnieuw een beroep kunnen doen op het ontbindend beding.
Zie ook: www.elfri.be - Artikel - De ontbinding van de overeenkomst door het ontbindend beding in het NBW