De afwezigheid van een vermelding bij een storting van een geldbedrag, zonder dat er een bewijs van een verbintenis tot terugbetaling voorligt, zonder het bewijs van een leningsovereenkomst op schenking, laat geen vordering tot terugbetaling toe, tenzij er sprake is van een vergissing. Een storting op een bankrekening is een geldige vermogensoverdracht en zelfs zonder bijhorende stukken geen vermogensverschuiving zonder oorzaak.
De rechtsfiguur van de verrijking zonder oorzaak wordt met een zekere argwaan onthaald in rechtspraak en rechtsleer, om welke reden deze ook slechts als ultiem (red)middel kan worden ingeroepen. De verrijkingsvordering heeft een vangnetfunctie. Zij heeft in essentie een achtergesteld karakter en geldt als ultimum remedium, zodat deze vordering niet in concurrentie kan treden met (vorderingen gebaseerd op) andere rechtsgronden. Omdat de ongerechtvaardigde verrijking het potentieel in zich draagt om de hele rechtsorde onderuit te halen en rechtsonzekerheid in de hand werkt, past een restrictieve interpretatie. Van (te) veel vermogensverschuivingen kan ex post immers beweerd worden dat ze «onrechtvaardig» zijn.
Wie een verrijkingsvordering instelt moet krachtens art. 1315 BW het bewijs leveren dat de voorwaarden hiertoe zijn vervuld. Dit bewijs kan weliswaar worden geleverd met alle middelen van recht, aangezien het loutere (rechts)feiten betreft (RPDB, vo Quasi-contrat, p. 31, nr. 168).
Zodra er een geldige oorzaak voorhanden is voor de verarming en er bijgevolg een economische of zelfs loutere morele rechtvaardiging bestaat voor de vermogensverschuiving, moet de aanspraak van de aanleggende partij worden afgewezen: de oorzaak van een vermogensverschuiving kan een contractuele, wettelijke of natuurlijke verbintenis zijn of zelfs de eigen wil van de verarmde. In dat verband dient nog te worden beklemtoond dat wanneer de verarmde speculeerde om een aleatoir resultaat te bereiken – dat uiteindelijk dan niet werd bereikt of gerealiseerd – of handelde uit eigenbelang, de vermogensverschuiving niet zonder oorzaak is (zie o.a. ook: H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, III, Brussel, Bruylant, 1967, p. 54, nr. 40).
De verrijking zonder oorzaak kan als rechtsgrond geen soelaas bieden, wanneer de storting uit vrije wil (lees wil van de verarmde) gebeurde en er geen betwisting bestaat dat de storting vrijwillig en met kennis van zaken gebeurde.
Zonder het bewijs van terugbetalingsverbintenis kunnen de gestortte gelden niet teruggevorderd worden, maar gebreke daaraan staat de actio de in rem verso daarom niet open.