Elke beklaagde weet graag hoe een onderzoek tegen hem werd opgestart. Wie heeft geklikt? Wie heeft een geheim prijs gegeven? Wie heeft verraden? Wat heeft klacht neergelegd? In deze bijdrage stellen we ons de vraag in hoeverre deze informatie dient weergegeven (of prijsgegeven) en wat de gevolgen zijn indien het antwoord op die vraag niet kan gevonden worden.
Als uitgangspunt vertrekken we van een bijzonder vonnis van de correctionele rechtbank te Gent, hervormd in graad van beroep en waarbij ook het Hof van cassatie zich uitsprak over deze zaak.
Hoe start een strafrechtelijk onderzoek? Vaak vernemen parket of politie bepaalde zaken op basis waarvan een onderzoek start. Hier is op zich niets mis mee, maar uit het strafbundel dient dan te blijken hoe deze informatie is vergaard. Tal van regels bepalen hoe en onder welke voorwaarden er aan pro-actieve recherche kan worden gedaan, hoe getuigen kunnen worden beschermd en hoe en wanneer er zeer ingrijpende onderzoeken kunnen gebeuren (BOM-wetgeving. Daarnaast ziet de onderzoeksrechter toe op een heel arsenaal van onderzoeksmiddelen, die alle aan strikte regels zijn gebonden. De verdediging dient te kunnen nazien of deze regels werden gerespecteerd, zo niet zal de strafvordering onontvankelijk zijn. Maar hoe vele processen-verbaal beginnen niet met: "uit betrouwbare bron hebben we vernomen..." of "Na kennisname van publiek gerucht...". Deze blote melding voldoet niet, althans niet in een rechtstaat, althans niet volgens deze rechter.
Let wel, deze uitspraak werd hervormd door het Hof van Beroep te Gent in haar arrest van 29 januari 2014. Waarna het cassatieberoep tegen dit arrest werd verworpen bij arrest van 25 november 2014. De stelling van de Gentse correctionele rechtbank is dus niet overeind gebleven waarbij het Hof van Cassatie in voormeld arrest oordeelde dat een vermoeden van onregelmatigheid van het onderzoek niet bestaat en dat een strafonderzoek overeind blijft zelfs indien de start of sturingsinfomatie onbekend is:
"Het onderdeel voert schending aan van artikel 6 EVRM, evenals miskenning van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en het recht op een eerlijk proces, met inbegrip van het recht op wapengelijkheid en het recht op tegenspraak: het arrest verklaart de strafvordering ontvankelijk alhoewel noch het strafdossier, noch het debat ter rechtszitting enige informatie heeft opgeleverd over de herkomst van de informatie die in het aanvankelijk proces-verbaal werd opgenomen en op basis waarvan werd beslist onderzoekshandelingen te stellen; wanneer de beklaagde aanvoert dat de politionele informatie op basis waarvan het onderzoek werd gestart, op onrechtmatige wijze werd verkregen en dat verweer net berust op het feit dat er niets geweten is over de oorsprong van die informatie, kan de rechter in die omstandigheden niet poneren dat uit niets blijkt dat de politie haar informatie op een onrechtmatige wijze zou hebben verkregen.
Het niet-toelaatbaar verklaren of uitsluiten van één, meerdere of zelfs alle bewijsmiddelen wegens de onwettigheid of de onregelmatigheid ervan of wegens de onmogelijkheid om de wettigheid of de regelmatigheid ervan te onderzoeken, leidt niet tot de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering.
Noch artikel 6 EVRM, noch het recht van verdediging of het recht op een eerlijk proces verzetten zich ertegen dat informatie louter als inlichting in aanmerking wordt genomen die toelaat het onderzoek in een bepaalde richting te oriënteren en vervolgens op autonome wijze bewijzen te verzamelen, zonder dat concreet wordt verduidelijkt hoe de inlichting werd verkregen, voor zover niet aannemelijk wordt gemaakt dat zulks op onregelmatige wijze is geschied.
Wanneer een partij aanvoert dat die inlichtingen op onregelmatige wijze werden verkregen, dient zij dit aannemelijk te maken op een wijze die het niveau van een loutere bewering overstijgt. De rechter oordeelt onaantastbaar of die partij haar aanvoering geloofwaardig maakt...
Wanneer aan de politie inlichtingen worden verstrekt, staat het aan het openbaar ministerie te oordelen welk gevolg hieraan gegeven wordt en of het mogelijk lijkt regelmatig bewijs in te zamelen van de eventuele strafbare feiten die deze inlichtingen bevatten.
Wanneer een partij aanvoert dat die inlichtingen op onregelmatige wijze werden verkregen, dient zij dit aannemelijk te maken op een wijze die het niveau van een loutere bewering overstijgt. De rechter oordeelt onaantastbaar of die partij haar aanvoering geloofwaardig maakt.