Het doel van de dienst facultatieve dienst voor dagvergoedingen voor hospitalisatiekosten is in geval van hospitalisatie een tussenkomst te verlenen aan de leden van het ziekenfonds en hun gezinsleden, mits de betaling van een bijdrage voor deze facultatieve dienst.
Deze dienstverlening kadert in de wettelijk opgelegde plicht in hoofde van de ziekenfondsen om financieel tussen te komen voor de leden en de personen te hunnen laste, in de kosten voortspruitend uit de preventie en de behandeling van ziekte en invaliditeit of het toekennen van uitkeringen in geval van arbeidsongeschiktheid of wanneer zich een toestand voordoet waarbij fysiek, psychisch of sociaal welzijn kan worden bevorderd (artikel 3b. Ziekenfondswet van 6 augustus 1990).
Artikel 40 van de bovenvermelde Ziekenfondswet (waarvan het artikel 3 geenszins beperkt is tot de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorgingen en uitkeringen) kent aan de ziekenfondsen voor de uitkeringen en tegemoetkomingen die zij in het kader van hun diensten zoals bepaald in artikel 3b - hebben verricht een subrogatierecht toe.
Dit impliceert dat het ziekenfonds wettelijk gesubrogeerd is de rechten van de uitkeringsgerechtigde en dat een contractuele subrogatie niet nodig is.
Uit artikel 40 Ziekenfondswet volgt ook dat het om een schadeverzekering (en geen sommenverzekering) gaat, waarop het cumulverbod van toepassing is. Het gaat om vergoedingen die ertoe strekken schade te vergoeden die rechtstreeks het gevolg is van het ongeval en die achteraf kunnen terug gevorderd worden van de persoon of zijn verzekeraar die tot schadevergoeding zijn gehouden.
Als basisregel voor de subrogatoire vordering van de mutualiteit geldt weliswaar dat de omvang van de schade bepaald wordt enerzijds door wat de mutualiteit zelf effectief betaalde en anderzijds door wat de getroffene persoonlijk had kunnen vorderen voor dezelfde schade indien de mutualiteit niet was tussengekomen.
De uitkeringsinstantie stapt dus als het ware in de juridische schoenen van het slachtoffer en oefent diens vordering uit tegen de derde aansprakelijke, zoals het slachtoffer dat zelf had kunnen doen. Zij geniet daarbij van dezelfde waarborgen (zoals de rechtstreekse vordering tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar), maar zij ondergaat ook de beperkingen die aan de vordering kleven.
De verjaringstermijn van de rechtstreekse vordering van de benadeelde bedraagt overeenkomstig artikel 34 §2 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst vijf jaar. (In zelfde zin huidig Art. 88. § 1. Wet betreffende de verzekering) Ook de vordering op grond van artikel 29 bis W,A.M.-Wet verjaart overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 §2 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst (cf. Art. 88. § 1. Wet betreffende de verzekering).
De verjaring begint te lopen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd. Indien de benadeelde bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint de termijn pas vanaf dat tijdstip te lopen.
Ook voor de gesubrogeerde uitkeringsinstantie geldt dat de verjaringstermijn aanvangt op de dag waarop hij begint te lopen voor het slachtoffer. De subrogatie, waardoor de uitkerende instantie schuldeiser wordt van de derde aansprakelijke, vindt plaats op het ogenblik van de betaling aan het slachtoffer. Toch loopt de verjaring niet vanaf de dag van de betaling, maar vanaf het ogenblik waarop de verjaring een aanvang neemt t.a.v. het slachtoffer. Deze situatie volgt rechtstreeks uit de kenmerken van de subrogatiefiguur: de gesubrogeerde instantie neemt de oorspronkelijke vordering over in de toestand waarin die zich bevindt op het ogenblik van de betaling.
Artikel 35 §4 Wet Landverzekeringsovereenkomst (Art. 89. § 5 wet betreffende de verzekering) voorziet dat de vordering van de benadeelde wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade. De stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn wegering.
De basisregel, dat de vordering van de gesubrogeerde aan hetzelfde verjaringsregime onderhevig is als deze van het slachtoffer, geldt ook met betrekking tot de stuitingsgronden. De subrogatietechniek brengt mee dat stuitingsdaden gesteld door het slachtoffer vóór het ogenblik van de subrogatie ook ten goede komen van de gesubrogeerde regresnemer.
Het voorliggende dossier bevat evenwel geen stukken waaruit stuitingsdaden gesteld door het slachtoffer van het verkeersongeval blijken.
Niets belet evenwel dat de gesubrogeerde instantie zelf stuitingsdaden stelt. De kennisgeving van eiseres, als gesubrogeerde in de rechten van het slachtoffer, van haar wil om vergoeding te bekomen van de aansprakelijkheidsverzekeraar, stuit de verjaring ten aanzien van haar vordering.
Om de omvang van een stuitingsdaad te bepalen moet worden nagegaan welke aanspraak de schuldeiser wil ten gelde maken. Zo strekt een stuiting zich niet uit tot een eis met een ander voorwerp. Er moet derhalve worden nagegaan binnen welke grenzen de aanspraak in de stuitingsdaad werd geformuleerd en hoe ruim of hoe beperkt het beoogde gevolg van de eis van de schuldeiser werd omschreven.