De rechter is ertoe gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels, hij moet de juridische aard van de door partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken, en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij zich enkel baseert op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van de partijen niet miskent (1). (1) Zie Cass. 28 sept. 2009, AR C.04.0253.F, AC 2009, nr. 529, met concl. van advocaat-generaal J.-M. Genicot in Pas. 2009, nr. 529; Cass. 28 mei 2009, AR C.08.0066.F, AC 2009, nr. 356; Cass. 28 mei 2009, AR C.06.0248.F, AC 2009, nr. 355, met concl. van advocaat-generaal A. Henkes; Cass. 1 feb. 2010, AR S.09.0064.N, AC 2010, nr. 77, met concl. van advocaat-generaal R. Mortier; Cass. 31 jan. 2011, AR C.10.0123.F, AC 2011, nr. 88; Cass. 29 sept. 2011, AR C.10.0349.N, AC 2011, nr. 514, met concl. van C. Vandewal; Cass. 28 sept. 2012, AR C.12.0049.N, AC 2012, nr. 500, met concl. van C. Vandewal.
Anderzijds
Krachtens het algemeen rechtsbeginsel volgens welk de rechter het geschil moet beslechten overeenkomstig de rechtsregel die erop van toepassing is, is hij verplicht om, met eerbiediging van het recht van verdediging, ambtshalve de rechtsregels op te werpen waarvan de toepassing is vereist door de feiten die de partijen in het bijzonder tot staving van hun vorderingen aanvoeren.