Art. 39/79 §1 van de Vreemdelingenwet stelt: «kan tijdens de voor het indienen van het beroep vastgestelde termijn en tijdens het onderzoek van dit beroep, gericht tegen de in het tweede lid bepaalde beslissingen, ten aanzien van de vreemdeling geen enkele maatregel tot verwijdering van het grondgebied gedwongen worden uitgevoerd en mogen geen zodanige maatregelen ten opzichte van de vreemdeling worden genomen wegens feiten die aanleiding hebben gegeven tot de beslissing waartegen dat beroep is ingediend».
Art. 39/79 Vreemdelingenwet. Krachtens § 1, eerste lid, van deze bepalingen «kan tijdens de voor het indienen van het beroep vastgestelde termijn en tijdens het onderzoek van dit beroep, gericht tegen de in het tweede lid bepaalde beslissingen, ten aanzien van de vreemdeling geen enkele maatregel tot verwijdering van het grondgebied gedwongen worden uitgevoerd en mogen geen zodanige maatregelen ten opzichte van de vreemdeling worden genomen wegens feiten die aanleiding hebben gegeven tot de beslissing waartegen dat beroep is ingediend».
«Art. 111 Vreemdelingenbesluit bepaalt dat een vreemdeling die een beroep met volle rechtsmacht of een opschortende beroep van rechtswege indient (art. 39/79, § 1, tweede lid Vreemdelingenwet) bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen in het bezit wordt gesteld van een bijzonder verblijfsdocument («bijlage 35» Vreemdelingenbesluit). De indiening van een dergelijk beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen heeft niet tot gevolg dat de beslissing tot weigering of tot intrekking van het verblijf die genomen werd door de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen of zijn gemachtigde wordt opgeschort. De indiening van een dergelijk beroep heeft enkel tot gevolg dat tijdens de voor het indienen van het beroep vastgelegde termijn en tijdens het onderzoek van dit beroep ten aanzien van de vreemdeling geen enkele maatregel tot verwijdering van het grondgebied van het Rijk gedwongen kan worden uitgevoerd (art. 39/79, § 1, eerste lid Vreemdelingenwet). Aangezien hij niet of niet meer is toegelaten of gemachtigd tot een verblijf of tot vestiging kan de vreemdeling niet meer het voorwerp uitmaken van een inschrijving in de bevolkingsregisters. De betrokkene moet dus uit de registers worden geschrapt wegens verlies van het recht of van de machtiging tot het verblijf. Deze schrapping moet gebeuren op de datum van de beslissing van de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen of zijn gemachtigde.
«Art. 1 van de wet van 19 juli 1991 «betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen» luidt: «§ 1. In elke gemeente worden gehouden: 1o bevolkingsregisters waarin ingeschreven worden op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdig afwezig zijn, de Belgen en de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven, die gemachtigd zijn zich er te vestigen, (...)».
Art. 12 van het KB van 16 juli 1992 «betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister» luidt: «De afvoering van de registers geschiedt op grond van de volgende documenten: (...) 5o de beslissing, genomen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, die een einde stelt aan het verblijf of de vestiging of die het verlies vaststelt van het recht of de machtiging tot verblijf of vestiging. (...).»
Noch de toepasselijke wetgeving, noch voormelde omzendbrief (zonder in te druisen tegen deze wetgeving) verlenen een recht op (her)inschrijving in het bevolkingsregister/Rijksregister hangende de bedoelde administratieve beroepsprocedure bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (art. 39/79 Vreemdelingenwet), gedurende welke zij (enkel) beschikken over een bijzonder verblijfsdocument overeenkomstig het zogeheten model 35 in de zin van art. 111 Vreemdelingenbesluit.
Hoewel hangende de bedoelde administratieve procedure een (gedwongen) maatregel tot verwijdering van het grondgebied is uitgesloten, geldt geen zodanige toelating/machtiging tot een verblijf of een vestiging (meer) dat/die recht zou geven op (her)inschrijving in het bevolkingsregister/Rijksregister. Dat geen (gedwongen) maatregel tot verwijdering van het grondgebied kan worden genomen, staat niet gelijk met een toelating/machtiging tot een verblijf of een vestiging en zodoende evenmin met een recht op (her)inschrijving in het bevolkingsregister/Rijksregister.
Dat de ministeriële omzendbrief van 30 augustus 2013 een onvolledig citaat bevat van art. 1, § 1, 1o van de Rijksregisterwet (wet 19 juli 1991 «betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen») verandert hieraan niets. De niet-geciteerde open zinsnede dat ook zij in het bevolkingsregister worden ingeschreven «die om een andere reden worden ingeschreven overeenkomstig de Vreemdelingenwet, met uitzondering van de vreemdelingen die zijn ingeschreven in het in art. 1, § 1, 2o bedoelde wachtregister» brengt geen recht teweeg op (her)inschrijving in het bevolkingsregister/Rijksregister.