Een uitvoerend beslag onder derden kan enkel ten laste van de schuldenaar en niet van een derde worden gelegd, behoudens in geval van simulatie. Indien aldus de schuldeiser aantoont dat de schuldvordering slechts in schijn aan de derde toebehoort en zijn schuldenaar de ware gerechtigde is, dan is de schuldeiser gerechtigd hierop beslag te leggen, zonder dat hij over een uitvoerbare titel jegens de slechts in schijn gerechtigde van de schuldvordering dient te beschikken.
De beslagrechter die krachtens artikel 1395, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek kennis neemt van de vorderingen die betrekking hebben op de middelen tot tenuitvoerlegging op goederen van de schuldenaar, beoordeelt de wettigheid en de regelmatigheid van de tenuitvoerlegging, maar is niet bevoegd om uitspraak te doen over andere geschillen betreffende de tenuitvoerlegging. Behoudens de uitdrukkelijk in de wet bepaalde gevallen, kan hij geen uitspraak doen over de zaak zelf.
Krachtens artikel 1514, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek kan degene die beweert eigenaar te zijn van het geheel of een gedeelte van de in beslag genomen voorwerpen, tegen de verkoop verzet doen bij de beslagrechter die oordeelt over de eigendomsbetwisting.
Overeenkomstig artikel 1613, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek kan voor de beslagrechter een vordering worden ingesteld om alle onroerende goederen of een gedeelte ervan aan het beslag te onttrekken, tegen de beslagen partij, tegen de beslaglegger, tegen de eerst ingeschreven schuldeiser en, zo deze de vervolgende partij is, tegen de schuldeiser wiens inschrijving onmiddellijk volgt.
Uit het vorenstaande volgt dat het de beslagrechter toekomt om in het kader van een uitvoerend beslag als bodemrechter uitspraak te doen over incidentele geschillen met betrekking tot de omvang van het verhaalsrecht van de schuldeiser en die onlosmakelijk verbonden zijn met de tenuitvoerlegging.