Het bewijs van valsheid van een vaststelling gedekt door de authenticiteit in een notariële akte kan slechts worden geleverd door een (hoofd)vordering wegens valsheid of een valsheidsprocedure.
Deze regel lijdt slechts uitzondering wanneer de vaststelling wordt tegengesproken door een andere vaststelling van dezelfde akte of door een andere authentieke akte of wanneer de valsheid blijkt uit de akte zelf, zonder dat het noodzakelijk is een beroep te doen op een onderzoeksmaatregel.
Krachtens art. 895 Ger.W. kan tegen valsheid worden opgekomen bij een hoofdvordering of een tussenvordering. Art. 896, eerste lid Ger.W. bepaalt dat de valsheidsvordering de middelen inzake valsheid nauwkeurig moet opgeven.
Valsheid bestaat wanneer iemand een (bewijs)stuk doet liegen. Zij onderstelt een vervalsing, een kunstgreep waarbij iemand een bepaald bewijselement manipuleert teneinde de betekenis die eraan wordt gegeven te verdraaien.
De materiële valsheid bestaat in de wijziging van een geschrift in de zin van een kunstgreep die het bewijs zelf verandert. De intellectuele valsheid onderstelt een materieel onaangeroerd instrumentum met een gemanipuleerde inhoud, in die zin dat er zaken in worden vastgesteld in strijd met de waarheid.
De aangegeven verplichting in art. 896, eerste lid Ger.W. wil lichtzinnige valsheidsprocedures vermijden. De rechter apprecieert op een onaantastbare wijze in feite het nut van een gevraagde onderzoeksmaatregel. Bij gebrek aan nauwkeurige opgave van de redenen voor de valsheidsvordering kan de rechter oordelen om de tijdrovende valsheidsprocedure niet aan te vatten.
Nog los van het antwoord op de vraag of hier strikt gezien wel aan het vereiste van art. 896, eerste lid Ger.W. is voldaan, impliceert zelfs voldoende (nauwkeurige) opgave van middelen inzake (de beweerde) valsheid als zodanig nog niet dat de valsheidsvordering slaagt.