Het is in de regel verboden om zijn eigen nalatenschap of die van een derde door middel van een overeenkomst te regelen. Het Burgerlijk Wetboek wijst herhaaldelijk op dit verbod: algemeen in art. 1130, tweede lid BW en specifieker in de artt. 791, 1388 en 1600 BW. Op deze regel bevat de wet een aantal uitzonderingen.
Bij gemis aan een wettelijke definitie, definiëren de rechtspraak en de rechtsleer (afgeleid uit de overwegingen van een cassatiearrest van 10 november 1960) een verboden erfovereenkomst gebruikelijk als «een beding waardoor louter eventuele rechten op een niet-opengevallen nalatenschap of een bestanddeel ervan worden toegekend, gewijzigd of afgestaan (zie ook (Cass. 11 april 1980, Arr.Cass. 1979-80,996, noot).
Louter eventuele rechten dienen begrepen als rechten die enerzijds worden toegekend maar waarover de bedingen zich het recht heeft voorbehouden om er toch nog over het goed te beschikken.
Verbindt de erflater zich door een recht op termijn (bv. een levenslang reht op bewoning na overlijden, dan is er geen sprake van een verboden erfovereenkomst, maar van een beding post mortem.
Wanneer een recht wordt verleend op termijn ihet verleende recht actueel, doch de opeisbaarheid uitgesteld tot bij het overlijden.
Er bestaat ook na de erfwet van 31 juli 2017, gewijzigd door de wet van 22 juli 2018 nog steeds een principieel verbod op erfovereenkomsten.
Het sleutelbegrip «louter eventuele rechten» doelt in essentie op rechten die pas zullen ontstaan bij het openvallen van de nalatenschap en waarvan het niet zeker is dat ze ooit zullen bestaan, zodat de toekomstige erflater nog het recht heeft om over de kwestieuze goederen, tijdens zijn leven te beschikken.
Cruciaal is voorts dat het beding een (effectieve) verbintenis inhoudt ten aanzien van een niet-opengevallen nalatenschap.
Het is irrelevant of het beding de hele nalatenschap tot voorwerp heeft, een deel ervan of zelfs een bepaald goed/recht in de mate waarin dit deel zal uitmaken van een toekomstige nalatenschap. Het is evenmin relevant of het gaat om rechten in een toekomstige nalatenschap van een van de contractpartijen dan wel van een derde, zoals in casu. Zowel eigendomsrechten als genotsrechten en zowel zakelijke rechten als persoonlijke rechten, maar ook de rechten die de toekomstige erfgenaam zal bezitten als attribuut van zijn erfaanspraak, zoals het recht om inbreng/inkorting te vorderen, om veredeling te vragen, worden geviseerd
Hoewel sommige rechtsleer actueel de absolute nietigheid van een erfovereenkomst in vraag stelt, oordeelt het Hof in casu in overeenstemming met een cassatiearrest van 31 oktober 2008 (RNB 2011, 415) dat de absolute nietigheid van erfovereenkomsten vóór de wet van 22 april 2003 (tot wijziging van enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, BS 22 mei 2003) in ieder geval niet in vraag kan worden gesteld.
Een absoluut nietige overeenkomst kan geen rechtsgevolgen sorteren. Ze kan worden bevestigd noch bekrachtigd.
Het verlenen van rekenschap is niet aan vormvereisten onderworpen. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling gebeuren.