Het verbod op zelfincriminatie (lees het verbod verplicht te worden zichzelf te beschuldigen) houdt ook het verbod in een beklaagde of een verdachte te verplichten mee te werken aan het onderzoek.
Art.88quater§1 van het wetboek van strafvordering voorziet in een medewerkingsplicht die aan derden kan worden opgelegd teneinde toegang te verlenen tot informatica-systemen.
Deze verplichting geldt evenwel ten aanzien van derden (zoals providers) en niet ten aanzien van de beklaagde zelf.
Zo werd bv. Skype veroordeeld wegens de niet vrijgave van bepaalde gegevens. Artikel 88 quater, § 1 Sv, is niet toepasselijk op de verdachte zelf. Dit artikel doelt op de verplichte medewerking van derden die een bijzondere kennis hebben van het informaticasysteem dat het voorwerp uitmaakt van de zoeking of van diensten" om de onderzoekers te helpen bij het zoeken naar bewijsmateriaal (door inlichtingen te verstrekken over de werking van een informaticasysteem en o.m. over de wijze om er toegang toe te verkrijgen).
Het is immers volkomen in strijd met het verbod op zelfincriminatie vervat in artikel 14.3.g IVBPR en voortvloeiend uit artikel 6 EVRM, om een verdachte te verplichten mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem wordt gevoerd, en dit naar het oordeel van het hof zowel in het geval van de zgn. plicht tot het 'uitvoeren van operaties' (art. 88 quater, §2Sv.) als bij de zgn. 'informatieverplichting' (art. 88 quater, §1Sv.).
De 'informatieverplichting' vervat in het voormelde artikel 88 quater, §1 Sv. kan immers net zoals de plicht tot 'het uitvoeren van operaties' (vervat in §2 van dat artikel, waarbij men bijvoorbeeld kan worden verplicht om bepaalde bestanden te openen) het aanleveren van bewijsmateriaal omtrent bepaalde bestanden omvatten. Zo bijvoorbeeld kan door informatie te verschaffen over de opheffing van de beveiliging en encryptie van bepaalde bestanden, bewijsmateriaal worden verzameld.
Dat in de voorbereidende werken de overwegingen over het verbod op zelfincriminatie (Parl.St. Kamer 1999-2000, nr. 50-213/001, 27-28: "( ... ) De verplichting om bepaalde data te zoeken kan evenwel niet worden opgelegd aan de verdachte, gezien de bescherming tegen zelf-incriminatie. De verdachte moet hier immers, zoals in de context van de getuigenverklaring, zijn zwijgrecht kunnen laten gelden. ( ... )") tekstueel onmiddellijk volgen op de aldaar besproken tweede paragraaf van artikel 88 quater Sv., doet aan het voorgaande geen afbreuk.
Niet alleen kan immers uit deze tekst in deze voorbereidende werken (waar men het heeft over 'de verplichting om bepaalde data te zoeken') geenszins worden afgeleid dat de zgn. informatieverplichting wél kan worden opgelegd aan de verdachte en derhalve verzoenbaar zou zijn met diens bescherming tegen zelf-incriminatie.
Een informatieverplichting in hoofde van de verdachte is onbestaanbaar met de waarborgen voor de verdachte zoals vervat in het EVRM.
Zo stelt ook de rechtsleer dat de zgn. 'informatieverplichting' (art. 88 quater, §1Sv.). niet van toepassing is op verdachten, die sowieso niet kunnen worden verplicht om tegen zichzelf te getuigen of lastens zichzelf bewijsmateriaal te verzamelen. (. .. ) In België bestaat op dit moment, buiten deze verplichting welke van toepassing is op derden, geen dwangmaatregel naar de verdachte toe om aangetroffen, maar geëncrypteerd bewijsmateriaal om te zetten naar begrijpbare en leesbare inhoud. ( ... )" (J. Kerkhofs en Ph. Van Linthout, "Cybercriminaliteit doorgelicht", T.Strafr. 2010, afl.4, 192-193)
Het (verplicht) meedelen van de encryptiesleutel van een bestand is evident een dwangmaatregel waarbij geëncrypteerd bewijsmateriaal kan worden omgezet naar een begrijpbare en leesbare inhoud.