Gent 23/11/2017, 2019-2020, 820samenvatting
Deelakkoorden en (discussie over) de afwikkeling ervan brengen (in ieder geval) sinds de wet van 13 augustus 2011 niet (meer) mee dat buiten het kader van de gerechtelijke vereffening-verdeling wordt getreden (J. Verstraete en P. Hofströssler, De vernieuwde procedure inzake gerechtelijke verdeling, Brugge, die Keure, 2012, p. 78, nr. 106, die aangeven dat dit enkel nog het geval is indien een alomvattende regeling tot stand komt dan wel wordt afgezien van de gerechtelijke opdracht van de notaris-vereffenaar). Het is thans de bedoeling dat ede notaris-vereffenaar gebeurlijk deelakkoorden verwerkt in het raam van zijn staat van vereffening-verdeling (zie ook: J. Verstraete en P. Hofströssler, De vernieuwde procedure inzake gerechtelijke verdeling, Brugge, die Keure, 2012, p. 78-79, nr. 107 over onderhandse akkoorden).
De vóór de wet van 13 augustus 2011 verkondigde zienswijze dat deelakkoorden en discussie over de afwikkeling ervan meebrengen dat buiten het kader van de gerechtelijke vereffening-verdeling wordt getreden, zodat de gerechtelijke opdracht van de notaris-vereffenaar in zoverre wordt uitgeschakeld (T. Van Sinay, Handboek gerechtelijke verdeling, Gent, Larcier, 2010, p. 180-181, nr. 267, 194-195, nr. 287 en p. 287-288, nr. 419), moet zo snel mogelijk worden verlaten. Die zienswijze werkt immers vertraging en blokkering in de hand, terwijl de vermogensafwikkeling die niet in het deelakkoord is begrepen, op het notariële terrein blijft steken en mogelijk concurreert met het deelakkoord en/of de discussie over de afwikkeling ervan.
Een discussie over (de afwikkeling van) een deelakkoord op het notariële terrein kan (in ieder geval) sinds de wet van 13 augustus 2011 niet meebrengen dat de deelgenoten parallel aan het circuit van de gerechtelijke vereffening-verdeling kunnen procederen.
Procedures parallel aan het circuit van de gerechtelijke vereffening-verdeling zijn sowieso steeds uit den boze geweest.
Parallelle procedures zijn (zeker) sinds de wet van 13 augustus 2011 (manifest) uit den boze en herleid tot strikte uitzonderingen (zoals die welke zijn neergelegd in de artt. 1211, 1212 en 1213 Ger.W.).
Het nieuwe artikel 1214 §1 Gerechtelijk wetboek ingevoerd bij wet van 13 augustus 2011 is ook van toepassing ten aanzien van een vóór 1 april 2012 bevolen gerechtelijke vereffening-verdeling die zich thans op het notariële terrein bevindt, zeker wanneer het deelakkoord tot stand komt vóór de formele opstart van de notariële werkzaamheden.
tekst arrest
M.
...
I. Relevante feitelijke en procedurele elementen
1. Frans M. (o23 januari 1902) en Irma P. (o23 mei 1909) zijn allebei testamentloos overleden, respectievelijk op 28 februari 1978 en 10 augustus 1996. Zij waren gehuwd onder een gemeenschapsstelsel. Zij hebben drie kinderen: Berna M. (o7 april 1939), André M. (o14 mei 1943) en Erik M. (o18 februari 1947).
André M. is (voor)overleden op 8 december 1985, met notarieel testament, waarbij hij zijn moeder Irma P. aanwijst als algemene legataris. Op die manier is het vermogen van het echtpaar M.-P., met inbegrip van de nalatenschap van André M., uiteindelijk toegevallen aan Berna en Erik M.
2. Bij vonnis van 2 november 2001 beveelt de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge de gerechtelijke vereffening-verdeling in de zin van de oude artt. 1207 e.v. Ger.W. van (1) het ouderlijke vermogen M.-P. en (2) de nalatenschap van André M. met aanwijzing van (1) notaris V.H. als notaris-vereffenaar in de zin van het oude art. 1209, tweede lid Ger.W. en (2) notaris E.B. als notaris-vertegenwoordiger in de zin van het oude art. 1209, derde lid Ger.W.
...
4. Blijkbaar worden de notariële werkzaamheden, ondanks het rechterlijke bevel van 2 november 2001, niet formeel opgestart.
5. Vele jaren later, nog steeds vóór de formele opstart van de notariële werkzaamheden en meer precies op 25 februari 2014, komen Berna en Erik M. op het kantoor van de notaris-vereffenaar tot een (concept van) deelakkoord.
Het akkoord slaat in essentie op een toebedeling van vastgoedelementen aan beide deelgenoten tegen een door middel van een bindende en definitieve expertise (door toedoen van landmeter-schatter P.B.) te bepalen prijs. Blijkens de onderschreven (ontwerp)tekst (1) zijn de algemene kosten tot toebedeling ten laste van de massa, zo ook de reeds gemaakte noodzakelijk kosten en (2) komt het bedoelde saldo op een notariële rubriekrekening toe aan Berna M. Blijkens de tekst geldt het akkoord als voorlopige regeling, zonder afbreuk te doen aan wederzijdse rechten en verplichtingen, zodat er als zodanig geen dading aan de orde is. Tot slot maken de deelgenoten voorbehoud aangaande wederzijdse vorderingen omtrent het bedoelde vermogen, met dien verstande dat het deelakkoord geldt, mede om leegstand- en/of verkrottingstaksen te voorkomen.
Het schattingsverslag van expert P.B. wordt (definitief) neergelegd op 2 december 2014.
6. De verdere uitvoering van het deelakkoord loopt spaak, daar Erik M. (met opgave van redenen) weigert om de bijhorende notariële akte te (komen) onderschrijven.
De planning diengaande op het kantoor van notaris-vereffenaar op (uiteindelijk) 2 juni 2015 heeft niet plaats.
De deelgenoten blijven steken in een discussie over het deelakkoord.
II. Beroepen vonnis
1. De bij dagvaarding van 12 juni 2015 ingestelde vordering van Berna M. strekt in essentie tot uitvoering van het deelakkoord, onder verbeurte van een dwangsom en/of door middel een vonnis dat kan gelden als titel en/of met een notaris-vertegenwoordiger.
2. Erik M. neemt conclusie tot afwijzing van deze vordering als hetzij onontvankelijk hetzij ongegrond.
3. ...
Na een tussenvonnis van 17 maart 2016 tot heropening van het debat alvorens enigszins te beslissen, verklaart de 5e Kamer van de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, bij eindvonnis van 1 september 2016 de vordering onontvankelijk, (...).
III. Hoger beroep
1. Bij verzoekschrift van 29 december 2016 stelt Berna M. hoger beroep in (enkel) tegen voormeld vonnis van 1 september 2016.
Met haar hoger beroep beoogt Berna M., met hervorming van het beroepen vonnis, de inwilliging van haar vordering tot uitvoering van het deelakkoord (onder verbeurte van een dwangsom en/of door middel van een vonnis dat kan gelden als titel en/of met een notaris-vertegenwoordiger), (...).
2. Erik M. neemt conclusie tot afwijzing van het hoger beroep en zodoende tot bevestiging van het beroepen vonnis, (...).
...
IV. Beoordeling
...
2. Evenals in eerste aanleg, inzonderheid na het tussenvonnis van 17 maart 2016, rijst (in de eerste plaats) centraal discussie over de toepassing in de tijd van de artt. 1207 e.v. Ger.W., zoals die ingevolge de wet van 13 augustus 2011 «houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke vereffening-verdeling» in werking zijn getreden op 1 april 2012. De vraag rijst of, en zo ja, in welke mate, de nieuwe artt. 1207 e.v. Ger.W. kunnen dienen inzake een gerechtelijke vereffening-verdeling van vóór 1 april 2012. De vraag rijst meer precies of de nieuwe artikelen kunnen dienen inzake een na 1 april 2012 (verder) lopende vereffening-verdeling waartoe het rechterlijke bevel dateert van vóór 1 april 2012: in welke mate kunnen de nieuwe artikelen dienen inzake een gerechtelijke vereffening-verdeling die vóór 1 april 2012 naar het notariële terrein is gezonden en gebeurlijk opnieuw voor de rechtbank kan komen (of reeds is gekomen)?
3. De wet van 13 augustus 2011, zoals verschenen in het Belgisch Staatsblad van 14 september 2011, is een procedurewet. Zij is materieelrechtelijk neutraal en laat zodoende het geldende familiale vermogensrecht onverkort voorbestaan. Er worden geen wijzigingen aangebracht aan het huwelijksvermogensrecht of het erfrecht.
4. Gelet op art. 3 Ger.W. opteert de wetgever voor het beginsel van de onmiddellijke werking van de nieuwe (procedure)wet. Nieuwe wetgeving over de rechterlijke organisatie, de bevoegdheid en de rechtspleging is derhalve onmiddellijk van toepassing. Zij heeft geen terugwerkende kracht, tenzij het gaat om interpretatieve wetgeving in de zin van art. 7 Ger.W.
Op die manier vindt nieuwe procedurewetgeving toepassing niet enkel op gedingen die na de inwerkingtreding ervan worden ingeleid, maar ook op gedingen die vóór de inwerkingtreding ervan werden ingeleid. Nieuwe procedurewetgeving geldt derhalve zowel voor nog niet ingeleide gedingen als voor hangende gedingen. Het gaat om een algemeen rechtsbeginsel.
5. De wetgever kan vanzelfsprekend voorzien in andersluidende overgangsbepalingen.
De nieuwe wet van 13 augustus 2011 voorziet onder een vijfde hoofdstuk in een bijzondere overgangsbepaling. Krachtens het bedoelde art. 9 blijven de bepalingen zoals die golden vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet van toepassing «op de zaken waarin de vordering tot verdeling hangende is en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet in beraad zijn genomen».
6. Het staat buiten kijf dat de nieuwe wet een grote stap vooruit betekent. De hervorming kwam er omdat de oude wetsbepalingen tekortschoten. Zij kwam er ook omdat Frankrijk een veroordeling had opgelopen. In het arrest-Siegel oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat het aan de Staten toekomt de procedure inzake vereffening-verdeling zo te regelen dat de procedure binnen een redelijke termijn kan worden afgewikkeld (art. 6.1 EVRM; EHRM 28 november 2000, Siegel t/ Frankrijk, RTDF 2001, 759, noot Y.-H. Leleu; zie ook: EHRM 3 oktober 2003, Kanoun t/ Frankrijk, RTDF 2000, 891, noot B. Vareille; M. Puelinckx-Coene, J. Verstraete, N. Geelhand en I. Verhaert, «Overzicht van rechtspraak (1996-2004): Erfenissen», TPR 2005, p. 653-656, nrs. 303-304).
Ook de Belgische procedure garandeerde geen adequate afwikkeling. Daarom ontstond op initiatief van en dankzij het intensieve studiewerk van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, de Orde van Vlaamse Balies en de Orde des Barreaux francophones et germanophone een constructieve samenwerking voor de hervorming van de procedure van de gerechtelijke vereffening-verdeling (K. Boone en H. Jacobs, «Naar een efficiëntere afhandeling van de gerechtelijke vereffeningverdeling», T.Fam. 2010, 189-190).
De doelstellingen van de nieuwe wet zijn: (1) de procedure versnellen; (2) het verloop voorzienbaar maken voor de partijen; (3) het akkoord tussen de partijen en elke fase bevorderen en (4) de rol van de actieve notaris-vereffenaar versterken.
Met een ander speelt de wetgever in op de prangende behoeften van de rechtspraktijk. Hoewel niet elke nieuwe regeling even elegant (laat staan perfect) overkomt, moet zij telkens beter worden geacht dan de vorige regeling.
7. Het spreekt vanzelf dat de (betere) nieuwe wet bijgevolg zo snel mogelijk moet kunnen gelden. Zo snel mogelijk moet worden afgezien van de aanslepende gevallen van gerechtelijke vereffening-verdeling, die vóór 1 april 2012 naar het notariële terrein zijn gezonden en gebeurlijk opnieuw voor de rechtbank kunnen komen (of reeds zijn gekomen). Nu een nieuwe wet voorhanden is, moet die zo snel mogelijk kunnen gelden, voormelde veroordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voor ogen gehouden. Dit blijkt ook uit de parlementaire voorbereiding: de rechtzoekende moet zo snel mogelijk kunnen beschikken over een goed gestructureerde procedure inzake vereffening-verdeling (Parl.St. Kamer 2010-11, 53-1513/4, p. 30).
Het zou bovendien tegenstrijdig zijn te poneren dat de nieuwe wet die een substantiële versnelling van de gerechtelijke vereffening-verdeling beoogt, niet zo snel mogelijk moet kunnen gelden.
De nieuwe wet, mede met de invoering van een tijdsschema voor de gerechtelijke vereffening-verdeling (i.h.b. artt. 1217-1218 Ger.W.) en sanctiemechanismen (i.h.b. art. 1220 Ger.W.), maakt beter dan voorheen mogelijk om een gerechtelijke vereffening-verdeling snel af te wikkelen.
8. Zoals reeds aangegeven, blijven, krachtens het bedoelde art. 9, de bepalingen zoals die golden vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet van toepassing «op de zaken waarin de vordering tot verdeling hangende is en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet in beraad zijn genomen».
Merkwaardig genoeg slaat deze bijzondere overgangsbepaling in wezen enkel op de fase van de procedure tot het vonnis waarbij de gerechtelijke vereffening-verdeling wordt bevolen (art. 1209, § 1 Ger.W.) met aanwijzing van een of twee notarissen-vereffenaars (art. 1020, § 1 Ger.W.) het zogeheten «aanwijzingsvonnis». Dit blijkt uit de wettekst, die slaat op de gevallen waarin «de vordering tot verdeling» nog hangende is en die op 1 april 2012 «in beraad» zijn genomen. Blijkens die tekst blijft het oude recht enkel gelden voor die beperkte gevallen. Dit blijkt ook uit de parlementaire voorbereiding (Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-1513/4, p. 29-30 en 32). Aldus is men tijdens de eindbespreking in de Senaat blijkbaar van oordeel dat de overgangsregeling tot versnelde toepassing van de nieuwe wet (op hangende zaken) een heel klein aantal zaken betreft: «alleen de zaken die reeds ingeleid maar nog niet in beraad genomen zijn» (Parl.St. Senaat 2010-11, nr. 5-405/10, p. 3, waarbij men het ogenblik waarop de zaak in beraad wordt genomen benadrukt).
In zoverre de wetgever het in het bedoelde art. 9 heeft over «hangende» zaken, gaat het over de zaken waarin de vordering tot uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening-verdeling nog hangende is. Het gaat als zodanig niet om zaken waarin de uitonverdeeldheidtreding en de gerechtelijke vereffening-verdeling reeds zijn bevolen. Het gaat enkel over de procedure tot uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening-verdeling.
9. Het aanwijzingsvonnis is het sleutelmoment. Is op 1 april 2012 reeds een (definitief) aanwijzingsvonnis geveld, dan kan de nieuwe wet, ten aanzien van de procedure tot uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening-verdeling, natuurlijk niet retroactief spelen. De oude wetsbepalingen blijven van toepassing. Dit geldt ook voor de zaken die, naar aanleiding van een procedure tot uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening-verdeling, vóór 1 april 2012 reeds in beraad zijn genomen.
Is op 1 april 2012 nog geen (definitief) aanwijzingsvonnis geveld én is de zaak nog niet in beraad genomen, dan speelt de nieuwe wet, althans wanneer de partijen nog in de mogelijkheid verkeren dienaangaande conclusie te nemen of minstens afdoende debat te voeren. Het is hoe dan ook de bedoeling om de nieuwe wet zo snel mogelijk te laten spelen. Is de zaak ingeleid (gebeurlijk geruime tijd) vóór 1 april 2012, terwijl nadien een uitspraak volgt en de partijen de mogelijkheid hebben om daarbij een uitspraak in het licht van de nieuwe wet te bespreken, dan geldt de nieuwe wet.
Het spreekt vanzelf dat voor alle zaken, ingeleid na 1 april 2012, de nieuwe wet in globo speelt.
10. Op die manier bedoelt de wetgever enkel nadrukkelijk de fase van de procedure tot het aanwijzingsvonnis. De wetgever doelt (minstens) niet nadrukkelijk op de vele gevallen met een reeds (definitief) bevolen uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening-verdeling, die zich vóór 1 april 2012 (minstens virtueel) op het notariële terrein bevinden.
De wetgever doelt nog minder op de evenzeer talrijke gevallen met een reeds (definitief) bevolen uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening-verdeling, die zich vóór 1 april 2012 op het notariële terrein bevonden en die zich thans (bv. met een bezwarenprocedure) opnieuw bij de rechtbank bevinden.
11. Bijgevolg kan worden aangenomen dat, gelet op alle voormelde uitgangspunten, waar mogelijk, de nieuwe wet kan gelden, ook ten aanzien van vóór 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffening-verdelingen die zich thans (minstens virtueel) op het notariële terrein bevinden, met dien verstande dat de nieuwe wet gebeurlijk pas voelbaar wordt, wanneer de zaak vanuit het notariële terrein opnieuw naar de rechtbank komt (zie ook: C. Declerck, «Kroniek Familiaal vermogensrecht – Secundair huwelijksvermogensstelsel» in W. Pintens en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2013, Antwerpen, Intersentia, 2013, p. 23-24, nr. 28; C. Declerck en S. Vangoetsenhoven, «Verzegeling, boedelbeschrijving en gerechtelijke vereffening-verdeling – Capita selecta» in A.-L. Verbeke, C. Declerck en J. Du Mongh (eds.), Thermiscahier Familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2013, p. 72-73, nr. 37; B. Van Den Houtte, «Het overgangsrecht van de nieuwe wet betreffende de gerechtelijke vereffening-verdeling» in R. Barbaix en A.-L. Verbeke (eds.), Actuele knelpunten familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, p. 117, nr. 8).
Evengoed kan worden aangenomen dat de nieuwe wet ook kan gelden ten aanzien van vóór 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffening-verdelingen die zich op het notariële terrein bevonden en die zich thans opnieuw bij de rechtbank bevinden.
12. Die zienswijze brengt mee dat de vóór 1 april 2012 (definitief) aangewezen notaris-vereffenaar, waar mogelijk, krachtens de nieuwe wet nieuwe of bijkomende bevoegdheden verkrijgt. Het enkele gegeven dat hij zijn gerechtelijke opdracht vóór 1 april 2012 heeft gekregen, verhindert niet dat hij als gerechtelijke opdrachthouder krachtens de wet nieuwe of bijkomende bevoegdheden krijgt. Hij is en blijft gerechtelijke opdrachthouder, maar het enkele gegeven dat het (definitieve) aanwijzingsvonnis van vóór 1 april 2012 dateert, is geen sluitstuk voor wettelijk bepaalde nieuwe of bijkomende bevoegdheden. De nieuwe wet primeert waar mogelijk boven de oude wettelijke basis van het aanwijzingsvonnis.
13. De bedoelde zienswijze wordt gedragen door de reeds aangegeven uitgangspunten:
– de bijzondere overgangsregeling in de nieuwe wet is onvolkomen;
– de nieuwe wet is een procedurewet die in beginsel onmiddellijk van toepassing is op hangende gedingen, terwijl een gerechtelijke vereffening-verdeling (mede in het licht van art. 1224/2 Ger.W.) als één globaal geding moet worden beschouwd;
– die nieuwe wet is beter dan de oude regeling en moet dan ook zo snel mogelijk kunnen spelen;
– een gerechtelijke vereffening-verdeling moet snel(ler) kunnen verlopen, waartoe de nieuwe wet beter geschikt is.
14. De bedoelde zienswijze houdt samengevat in dat:
– gelet op deze uitgangspunten, waar mogelijk, de nieuwe wet moet kunnen gelden, ook ten aanzien van vóór 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffeningen-verdelingen die zich thans (minstens virtueel) op het notariële terrein bevinden;
– gelet op deze uitgangspunten, waar mogelijk, de nieuwe wet moet kunnen gelden, ook ten aanzien van vóór 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffeningen-verdelingen die zich op het notariële terrein bevonden en die zich thans opnieuw bij de rechtbank bevinden;
– de nieuwe wet gebeurlijk pas voelbaar wordt wanneer de zaak vanuit het notariële terrein opnieuw naar de rechtbank komt of is gekomen.
15. Aldus kunnen bijvoorbeeld de nieuwe artt. 1211, 1212 en 1213 Ger.W., die respectievelijk de vervanging van de notaris-vereffenaar, de aanwijzing van een beheerder en de aanwijzing van een gerechtelijke deskundige behelzen, gelden, ook ten aanzien van vóór 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffeningen-verdelingen die zich (minstens virtueel) op het notariële terrein bevinden/bevonden, wanneer de zaak vanuit het notariële terrein opnieuw naar de rechtbank komt.
Art. 1211 Ger.W. vult overigens een lacune op. Deze bepaling komt de rechtspraktijk tegemoet. Het gaat om een typevoorbeeld van een onmiddellijk toepasbare bepaling (Antwerpen 5 november 2014, RW 2014-15, 1426, noot; J. Verstraete en P. Hofströssler, De vernieuwde procedure inzake gerechtelijke verdeling, Brugge, die Keure, 2012, p. 197-198, nr. 268; J. Verstraete, «De vervanging van de notaris-vereffenaar en het overgangsrecht van de wet van 13 augustus 2011 op de gerechtelijke verdeling» (noot onder Brussel 26 juni 2012), T.Not. 2013, 133-136; zie ook: C. Declerck, «Kroniek Familiaal vermogensrecht – Secundair huwelijksvermogensstelsel» in W. Pintens en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2014, Brugge, die Keure, 2014, p. 16, nr. 26; C. Declerck, «Kroniek Familiaal vermogensrecht – Secundair huwelijksvermogensstelsel» in W. Pintens en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2015, Brugge, die Keure, 2015, p. 25-26, nr. 37; zie voorts: GwH 20 oktober 2016 (arrest nr. 138), RNB 2017, 260, waarin het Grondwettelijk Hof overweegt dat de door het Hof van Beroep te Gent als verwijzingsrechter vooropgestelde toepassing van art. 1211 Ger.W. op een zogeheten oude vereffening-verdeling niet kennelijk onjuist is: het Hof overweegt meer precies dat «noch uit de bewoordingen van het bedoelde art. 9 noch uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de lezing die het verwijzende rechtscollege aan de daarin vervatte overgangsbepaling geeft, kennelijk onjuist is».
16. De artt. 1214-1224/1 Ger.W. betreffen de notariële werkzaamheden, zodat zij niet zonder meer kunnen worden geënt op hangende vereffeningen-verdelingen die zich vóór 1 april 2012 (effectief) op het notariële terrein bevinden.
Deze nieuwe wettelijke bepalingen kunnen, waar mogelijk, gemakkelijker gelden ten aanzien van 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffening-verdelingen die zich thans (virtueel) op het notariële terrein bevinden, maar die nog niet officieel met een verzoek in de zin van art. 1215, § 1 Ger.W. zijn gestart (zie ook en vgl. Gent 28 november 2013, T.Not. 2014, 545, noot J. Verstraete). De door de rechtbank aangewezen notaris-vereffenaar krijgt niet automatisch kennis van het aanwijzingsvonnis. Het komt de meest gerede partij toe deze kennisgeving te doen. De praktijk leert dat, ondanks een kennisgeving, de notaris-vereffenaar en de partijen vaak eerst informeel het terrein verkennen en gebeurlijke regelingen aftasten. Welnu, zolang de notaris-vereffenaar nog niet officieel in werking is gesteld of zolang de bedoelde verkenningsfase hangt en de gerechtelijke vereffening-verdeling derhalve nog geen formeel notarieel vervolg kent, kunnen de artt. 1214-1224/1 Ger.W. gemakkelijker toepassing vinden ten aanzien van 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffeningen-verdelingen.
Zijn notariële werkzaamheden reeds vóór 1 april 2012 formeel aan de gang, dan lijkt het moeilijker maar geenszins onmogelijk om de artt. 1214-1224/1 Ger.W. onmiddellijk toepassing te doen vinden.
Sommige bepalingen kunnen sowieso onverkort gelden ten aanzien van vóór 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffeningen-verdelingen die zich thans op het notariële terrein bevinden aldus:
– art. 1214, § 1 Ger.W. aangaande de bereikte (deel)akkoorden, gebeurlijk aangaande de verkoop van een of meer onverdeelde elementen van de boedel: de notaris-vereffenaar maakt een proces-verbaal, zonder dat de partijen daarom buiten het kader van de gerechtelijke vereffening-verdeling treden; deze laatste wordt voorgezet met inachtneming van het (deel)akkoord;
– art. 1214, § 2, eerste en derde lid Ger.W. aangaande het akkoord tussen de handelingsbekwame partijen om hetzij af te zien van een boedelbeschrijving hetzij zich te beperken tot een boedelbeschrijving op verklaring;
– art. 1214, §§ 3-5 Ger.W. aangaande de schatting door de notaris-vereffenaar van onverdeelde elementen van de boedel, aangaande de onderzoeksplicht van de notaris-vereffenaar en aangaande de staat van vereffening-verdeling.
Ook andere bepalingen, zoals art. 1216 Ger.W. (aangaande de tussentijdse bezwaren) en art. 1220, §§ 2-3 Ger.W. (aangaande de aanslepende gerechtelijke vereffening-verdeling, waarbij een partij de rechtbank verzoekt om de notaris(sen)-vereffenaar(s) op te roepen, los van een procedure tot vervanging), kunnen dienstig zijn ten aanzien van vóór 1 april 2012 (definitief) bevolen gerechtelijke vereffening-verdelingen.
17. In onderhavig geval dateert het bevel tot gerechtelijke vereffening-verdeling duidelijk van vóór 1 april 2012, zij het dat de notariële werkzaamheden, ondanks het gerechtelijke bevel van 2 november 2001, pas vele jaren later, na 1 april 2012 worden opgestart, en dit blijkens een proces-verbaal tot opening van werkzaamheden van 12 januari 2016.
Vóór de formele opstart van de notariële werkzaamheden en meer precies op 25 februari 2014 komen Berna en Erik M. op het kantoor van de notaris-vereffenaar tot een (concept van) deelakkoord, zij het dat nadien discussie rijst over de uitvoering ervan.
18. Evenals de eerste rechter is het Hof, voormelde zienswijze in acht genomen, van oordeel dat art. 1214, § 1 Ger.W., in de versie van de wet van 13 augustus 2011, in casu van toepassing is.
Die onmiddellijke toepassing strekt tot een sneller en beter verloop van de gerechtelijke vereffening-verdeling, terwijl (1) discussie over (de afwikkeling van) een deelakkoord in de eerste plaats op het notariële terrein wordt beslecht en (2) slechts via een tussen geschil met toepassing van (het nieuwe) art. 1216 Ger.W. naar de rechtbank kan komen (zie ook: J. Verstraete en P. Hofströssler, De vernieuwde procedure inzake gerechtelijke verdeling, Brugge, die Keure, 2012, p. 111, nr. 151).
Deelakkoorden en (discussie over) de afwikkeling ervan brengen (in ieder geval) sinds de wet van 13 augustus 2011 niet (meer) mee dat buiten het kader van de gerechtelijke vereffening-verdeling wordt getreden (J. Verstraete en P. Hofströssler, De vernieuwde procedure inzake gerechtelijke verdeling, Brugge, die Keure, 2012, p. 78, nr. 106, die aangeven dat dit enkel nog het geval is indien een alomvattende regeling tot stand komt dan wel wordt afgezien van de gerechtelijke opdracht van de notaris-vereffenaar). Het is thans de bedoeling dat ede notaris-vereffenaar gebeurlijk deelakkoorden verwerkt in het raam van zijn staat van vereffening-verdeling (zie ook: J. Verstraete en P. Hofströssler, De vernieuwde procedure inzake gerechtelijke verdeling, Brugge, die Keure, 2012, p. 78-79, nr. 107 over onderhandse akkoorden).
De vóór de wet van 13 augustus 2011 verkondigde zienswijze dat deelakkoorden en discussie over de afwikkeling ervan meebrengen dat buiten het kader van de gerechtelijke vereffening-verdeling wordt getreden, zodat de gerechtelijke opdracht van de notaris-vereffenaar in zoverre wordt uitgeschakeld (T. Van Sinay, Handboek gerechtelijke verdeling, Gent, Larcier, 2010, p. 180-181, nr. 267, 194-195, nr. 287 en p. 287-288, nr. 419), moet zo snel mogelijk worden verlaten. Die zienswijze werkt immers vertraging en blokkering in de hand, terwijl de vermogensafwikkeling die niet in het deelakkoord is begrepen, op het notariële terrein blijft steken en mogelijk concurreert met het deelakkoord en/of de discussie over de afwikkeling ervan.
Een discussie over (de afwikkeling van) een deelakkoord op het notariële terrein kan (in ieder geval) sinds de wet van 13 augustus 2011 niet meebrengen dat de deelgenoten parallel aan het circuit van de gerechtelijke vereffening-verdeling kunnen procederen.
Procedures parallel aan het circuit van de gerechtelijke vereffening-verdeling zijn sowieso steeds uit den boze geweest.
Parallelle procedures zijn (zeker) sinds de wet van 13 augustus 2011 (manifest) uit den boze en herleid tot strikte uitzonderingen (zoals die welke zijn neergelegd in de artt. 1211, 1212 en 1213 Ger.W.).
Parallelle procedures zorgen voor vertraging dan wel blokkering van de notariële werkzaamheden, wat ook in casu blijkt, aangezien de notariële werkzaamheden ingevolge onderhavige bij dagvaarding van 12 juni 2015 ingestelde procedure nagenoeg stilliggen.
19. Evenals de eerste rechter besluit het Hof derhalve tot de onontvankelijkheid van de vordering van Berna M.
Het kwam de notaris-vereffenaar toe om de discussie over de afwikkeling van het deelakkoord van 25 februari 2014 (1) in de eerste plaats zelf te beslechten en (2) desnoods door middel van een tussengeschil met toepassing van (het nieuwe) art. 1216 Ger.W. bij de rechtbank te brengen. Er is geenszins afgezien van zijn gerechtelijke opdracht, integendeel, zo blijkt uit het proces-verbaal tot opening van werkzaamheden van 12 januari 2016.
20. Het hoger beroep van Berna M. faalt.
...