Het bestuur van een onverdeeld goed door een van de echtgenoten die gehuwd zijn volgens het stelsel van gerechtelijke scheiding van goederen wordt niet geregeld door artikel 1416 BW BW, dat de bestuursbevoegdheden bepaalt van het gemeenschappelijk vermogen door echtgenoten die volgens het wettelijk stelsel zijn gehuwd.
Bij een stelsel tot scheiding van goederen wordt de vermogensrechtelijke situatie van de echtgenoten in de eerste plaats beheerst door hun huwelijkscontract, de artt. 1466-1469 BW en het primaire stelsel. Subsidiair speelt het gemene recht.
Een stelsel van zuivere scheiding van goederen kent als zodanig geen gemeenschap. Dit belet de echtgenoten echter niet een onverdeeldheid tot stand te brengen. Bij (de betwistingen aangaande) de vereffening-verdeling van deze onverdeeldheid, zoals in casu, spelen aldus het huwelijkscontract, de artt. 1466-1469 BW, het primaire stelsel (i.h.b. art. 221 BW) en subsidiair het gemene recht (i.h.b. art. 577-2 BW). De vergoedingsregelingen van het wettelijke (gemeenschaps)stelsel spelen in de regel niet.
Elke gehuwde persoon is krachtens art. 221 BW verplicht tot proportionele bijdrage in de lasten van het huwelijk. Een huwelijkscontract (tot scheiding van goederen) kan aan deze verplichte huwelijkse solidariteit als zodanig geen afbreuk doen. Deze bijdrageplicht blijft in de regel bestaan tot de ontbinding van het huwelijk tussen de partijen (door het in kracht van gewijsde gaan van de echtscheidingsuitspraak, in casu op 15 november 2011).
Dit verhindert de echtgenoten niet om door middel van hun huwelijkscontract het bewijs inzonderheid van deze wettelijke bijdrageplicht en/of algemeen, mogelijk afwijkend van het in het Burgerlijk Wetboek bepaalde (algemeen) bewijsrecht, contractueel te regelen. Zo kunnen de echtgenoten tot het bewijs van verrekeningen/schuldvorderingen tussen hen het algemeen bewijsrecht (volgens de artt. 1341 e.v. BW) conventioneel moduleren.
In nagenoeg alle huwelijkscontracten van scheiding van goederen bedingen de (toekomstige) echtgenoten, na herhaling van de primaire huwelijksplicht tot bijdrage in de lasten van het huwelijk volgens hun vermogen, tot bewijs ervan, een vermoeden van bijdrage van dag tot dag bedongen. Dit is een weerlegbaar vermoeden van vereffening van dag tot dag.
De partijen beschikten hier evenwel verder en breder: bij ontstentenis van geschreven rekeningen zal worden vermoed dat zij de rekeningen die zij elkaar verschuldigd zijn, van dag tot dag hebben vereffend, inclusief de rekeningen betreffende de vergoeding van het familiale, huishoudelijke of sociale werk van elk van hen .