Samenvatting
Echtgenoten die beslissen in onverdeeldheid een onroerend goed aan te kopen om het als gezinswoning te gebruiken, geven aldus uitdrukking aan hun wil dergelijke verkrijging als een normaal gevolg van hun huwelijk, dus als een normale huwelijkslast, te beschouwen.
De ene echtgenoot is bijgevolg niet gerechtigd van de andere echtgenoot enige terugbetaling te vragen van de door hem gedragen lasten, voor zover de andere echtgenoot zijn verplichting tot bijdrage, namelijk in evenredigheid tot zijn mogelijkheden, naar behoren is nagekomen. (zie Cass. 24 april 1976, R.W. 1976-77, 993, met noot CASMAN, H.)
Hetzelfde geldt voor de nadien aan dit onverdeelde goed uitgevoerde verbouwingswerken, die dus eveneens in principe dienen aanzien te worden als onderdeel van de bijdrage in de lasten van het huwelijk. In een stelsel van scheiding van goederen dient immers geen enkele rekening betreffende de bijdrage in de lasten van het huwelijk te worden opgesteld, zolang de bijdragen van de echtgenoten evenwichtig zijn. Dergelijke rekeningen kunnen enkel worden gevraagd wanneer een der echtgenoten zijn plicht tot bijdrage niet regelmatig is nagekomen.
Preview
H.M. t./W.L. (…) 1. Voorgaande Partijen zijn gehuwd te Herentals op 27/02/1981, onder een stelsel van scheiding van goederen. (...) Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout d.d. 19/09/2008 werden alle zwarigheden als ongegrond afgewezen en werd de staat gehomologeerd. 2. Vorderingen in beroep Tegen dit vonnis tekende mevrouw H. hoger beroep aan bij verzoekschrift neergelegd ter griffie op 02/01/2009. Zij vordert inwilliging van enkele zwarigheden en vraagt bijgevolg: • het bedrag van € 73.192,27, zijnde een vordering van de heer W. op de onverdeeldheid in verband met de facturen van de verbouwing, niet toe te kennen, • verrekening van het bedrag van € 4.978,94 dat de heer W. afgehaald zou hebben van de zichtrekening, • in de beheersafrekening rekening te houden met betaalde onkosten ten behoeve van de onverdeeldheid (brandverzekering, onroerende voorheffing, herstellingen etc.) voor een bedrag van € 6.312,46. De heer W. besluit tot ongegrondheid van het hoofdberoep en stelt incidenteel beroep in met betrekking tot de woonstvergoeding, dewelke hij gebracht wil zien op € 42.000 zijnde € 1.000 per maand vanaf 13/04/2004, datum van inleiding van ...