De vordering op grond van de verrijking zonder oorzaak is een persoonlijke rechtsvordering die overeenkomstig artikel 2262bis oud B.W. verjaart door verloop van tien jaar. Indien er meer dan tien jaar verstreken is tussen de datum van de feiten of betalingen die aanleiding kunnen geven tot een actio de in rem verso en het instellen van deze vordering, is de vordering wegens verjaring uitgedoofd.
Tussen feitelijk samenwonenden gelden zowel tijdens de samenleving als na de beëindiging ervan de gewone regelen van de verjaring. Waar tussen echtgenoten geen verjaring tijdens de duur van het huwelijk loopt (artikel 2253 oud B.W.), geldt dit niet voor samenwonenden.
Tussen hen loopt deze verjaringstermijn van tien jaar zowel tijdens het samenleven als na de beëindiging ervan.
Dat de vordering op grond van de verrijking zonder oorzaak op de disproportionele bijdrage in de lasten van het samenleven steunt, impliceert niet dat de verjaringstermijn pas bij het einde van de relatie aanvat of dat de vordering pas dan ontstaat.
Immers kan de samenlever zijn beweerde meerinvestering al tijdens het samenleven terugvorderen waarbij het globale pakket van de respectievelijke bijdragen in deze lasten op dat ogenblik in aanmerking genomen kon worden. Het einde van de samenwoonst moet hiertoe niet worden afgewacht.
De verjaringstermijn kan starten vóór de uitonverdeeldheidtreding gevorderd wordt.
De afsluiting van de vereffening-verdeling geldt dus niet als startpunt van de verjaringstermijn.
Waar er tussen feitelijk samenwonenden geen gemeenschappelijk vermogen bestaat, kunnen zij wel vrijwillig onverdeeldheden creëren zoals hier via de aankoop van de gezinswoning. Dat partijen omtrent dit onroerend goed zakenrechtelijk in onverdeeldheid waren, neemt niet weg dat de aanspraak op grond van de verrijking zonder oorzaak in hun verbintenisrechtelijke verhouding kadert. In dit opzicht is het tijdstip van de gevorderde uitonverdeeldheidtrekking met betrekking tot de woning irrelevant bij de beoordeling van de verjaringstermijn wat hun verbintenisrechtelijke aanspraken betreft.
Van zodra er een geldige oorzaak voorhanden is voor de verarming en bijgevolg een economische of zelfs louter morele rechtvaardiging bestaat voor de vermogensverschuiving moet de aanspraak worden afgewezen: de oorzaak van een vermogensverschuiving kan een contractuele, wettelijke of natuurlijke verbintenis zijn of zelfs de eigen wil van de verarmde.
Ook bij feitelijke samenwoners staat de solidariteitsgedachte centraal. Het stichten van een gezin genereert minstens en alleszins de morele plicht om bij te dragen in de noden van het dagelijks leven die uit de feitelijke samenwoning, waaronder de kosten van huisvesting. Dergelijke uitgaven die vrijwillig tijdens het feitelijk samenwonen zijn gedaan gelden als een natuurlijke verbintenis zodat latere vergoedingsaanspraken uitgesloten zijn. Immers kan de vrijwillige nakoming van een natuurlijke verbintenis geen aanleiding geven tot teruggave ex artikel 1235 lid 2 B.W.
Partijen kiezen vrij op welke wijze zij de solidariteit binnen het gezin organiseren. De lasten en uitgaven die hun samenleven meebracht, worden door beide partners ad hoc geregeld al naargelang de omstandigheden van het samenleven.
In zover kunnen zij daarop niet meer terugkomen. De betalingen door hen verricht moeten worden geacht elkaar enigszins te hebben gecompenseerd als feitelijke steun en hulp aan elkaar. Deze solidariteitsverplichtingen kunnen worden uitgevoerd door het vervullen van huishoudelijke taken en vereisen niet noodzakelijk financiële bijdragen.
In zover kan een vordering tot terugbetaling van een gebeurlijke geldelijke meerinbreng bij de verbouwing van de gemeenschappelijke gezinswoning niet slagen, zelfs ai zou er een duidelijk onevenwicht in de respectieve bijdragen voorliggen. Dergelijke vordering maakt enkel kans indien bewezen wordt dat de bedoelde (meer)uitgaven, gelet op het consumptiepatroon van de partners, de normale lasten van de feitelijke samenwoning hebben overschreden (zie ook: Gent 12 februari 2015, T.Not. 2015,851).
Waar de loutere context van een affectieve (samenlevings)relatie tussen de verarmde en de verrijkte een recuperatie op grond van de verrijking zonder oorzaak op zich niet uitsluit, moet wel een disproportionele verarming in het voordeel van de samenwoner aangetoond worden. Dit kan in concreto worden bepaald.