Het niet-betalen, onvoldoende betalen of niet-tijdig betalen van het krachtens
een arbeidsovereenkomst verschuldigde loon of vakantiegeld is, overeenkomstig de artikelen 9 en 42 van de Loonbeschermingswet en artikel 54, 2°, van het
koninklijk besluit van 28 juni 1971, een misdrijf.
In zoverre de te dezen als aanpassing van vakantiegeld gevorderde bedragen geen vakantiegeld zijn in de zin van voormeld koninklijk besluit van 28 juni 1971, maar wel weddetoelagen, is ook voor deze bedragen de Loonbeschermingswet van toepassing.
Krachtens artikel 26 van de wet van 17 april 1878, houdende de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, zoals van kracht voor de wijziging ervan bij de wet van 10 juni 1998 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de verjaring, verjaart de burgerlijke rechtsvordering uit een misdrijf door verloop van vijf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf is gepleegd, zonder dat zij kan verjaren voor de strafvordering.
Sinds de voormelde wijziging bij wet van 10 juni 1998, verjaart de burgerlijke rechtsvordering uit een misdrijf volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek of van de bijzondere wetten die van toepassing zijn op de rechtsvorderingen tot vergoeding van schade, maar kan zij niet verjaren voor de strafvordering.
Krachtens artikel 2262bis, §1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, verjaren alle rechtsvorderingen tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid door verloop van vijf jaar vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde kennis heeft gekregen van de schade of van de verzwaring ervan en van de identiteit van de daarvoor aansprakelijke persoon. Luidens het derde lid van §1 van ditzelfde artikel verjaren die vorderingen in ieder geval door verloop van twintig jaar vanaf de dag volgend op die waarop het feit waardoor de schade is veroorzaakt, zich heeft voorgedaan.
Artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet, dat alleen betrekking heeft op de contractuele vorderingen ontstaan uit de arbeidsovereenkomst, is geen bijzondere afwijkende wetsbepaling in de zin van artikel 26 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, zoals van toepassing sinds de wet van 10 juni 1998.
Voormeld artikel 26 is van toepassing op elke burgerlijke rechtsvordering die tot een veroordeling strekt en die steunt op feiten die het bestaan van een misdrijf doen blijken, zelfs wanneer die feiten eveneens een contractuele tekortkoming uitmaken en het voorwerp van de vordering in de uitvoering van de contractuele verbintenis bestaat.
Het is de rechter dus niet toegelaten een vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, in zoverre uitgebreid, verjaard te verklaren op grond van artikel 15 van de Arbeidsovereenkomstenwet, zonder de toepassing te onderzoeken van de verjaring bepaald in artikel 26 van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering.