Partijen bij een aandelenoverdracht kunnen een concurrentiebeding opnemen en aldus hun vrijheid van ondernemen op beperkte wijze zelf regelen, mits het concurrentiebeding niet onbeperkt is.
De vrijheid van handel en de daaruitvolgende noodzakelijke beperking van het concurrentiebeding vereist een beperking naar de activiteiten, namelijk tot die activiteiten die rechtstreeks verband houden met de voordien uitgeoefende activiteit, zowel in de tijd als in ruimte.
Een concurrentiebeding met onredelijke beperking van de vrijheid van handel naar voorwerp, territorium of duur oplegt, is nietig.
De rechter kan ook een partiële nietigheid uitspreken van een overeenkomst of een beding dat strijdig is met een bepaling van openbare orde, voorzover de partiële nietigheid mogelijk is en de wet het niet verbiedt. In dit geval kan de rechter de nietigheid beperken tot het met die bepaling strijdige gedeelte van de overeenkomst of het beding, op voorwaarde dat de gedeeltelijk vernietigde overeenkomst of het beding beantwoordt aan de partijbedoeling.
Een concurrentiebeding dat geldt voor een volledige Belgische provincie, terwijl de uitgeoefende activiteiten beperkt waren tot enkele gemeenten, is nietig. Het beding moet beperkt worden tot die gemeenten waar de activiteiten voor de sluiting van de overeenkomst van overdracht werden uitgeoefend. Een concurrentiebeding dat uitwerking heeft tot drie jaar na de beëindiging van het mandaat van zaakvoerder in de overgedragen vennootschap, is voldoende beperkt in de tijd.
Vormen op zich geen bewijs van een miskenning van het concurrentiebeding:
- het aanbieden op het internet van verboden concurrerende activiteiten in en rond een gemeente waarvoor het concurrentiebeding niet geldt,
- de benoeming van de door het concurrentiebeding gebonden persoon tot zaakvoerder van
- de doeluitbreiding van een vennootschap met door het concurrentiebeding verboden activiteiten.