De Handelshuurwet bevat aldus een eigen volledig uitgewerkte regeling van de gevallen waarin en van de voorwaarden waaronder een einde kan worden gemaakt aan de huur bij vervreemding. Die regeling verschilt van het gemene recht. Het te dezen ingeroepen motief is door de Handelshuurwet erkend (art. 16.3).
De opzeg dient alleen te worden beoordeeld op de wijze zoals gedaan en op grond van het opgegeven motief. De beoordeling van de conforme en/of voldoende uitvoering van het motief, met de daaraan verbonden sancties, kan enkel gebeuren na verloop van de termijn van uitvoering.
Art. 12 en 26 Handelshuurwet beschermen, in het raam van een toegelaten uitzetting, de huurder en leggen conform art. 25-26 een vergoeding vast, te dezen een bedrag gelijk aan één jaar huur. De partijen begroten deze op 14.376 euro. De huurder kan een retentierecht hebben (B. Louveaux, Le droit du bail commercial, nr. 345).
Art. 1744-1745 B.W. bedingen bij uitzetting uit een winkel een vergoeding gelijk aan de huurprijs tussen opzeg en vertrek. Deze bepalingen zijn van louter suppletief recht. Het is toegelaten de uitwerking ervan uit te sluiten, zoals te dezen (B. Tilleman (red.), Knelpunten handelshuur, Antwerpen, Intersentia, 2007, p. 54, nr. 23).
Art. 1745 B.W. zet de uitzetting uit én woning én winkel op één lijn en maakt nergens enig onderscheid wat betreft de wijze van berekening van de schadevergoeding. Ook te dezen wordt kennelijk slechts een enige huursom voldaan voor het hele pand, en die vormt de basis voor de vergoeding. De regeling blijft suppletief en uitsluitbaar.
De vergoeding betaalbaar volgens art. 1744-1745 B.W. wordt geacht in relatie te staan tot de beëindiging van het huurcontract op zich. Zij vormt ten laste van de eigenaar de sanctie wegens een gebrek aan genotsverlening. De aldus betaalbare vergoeding is alleen ten laste van de verhuurder-verkoper eisbaar en geenszins ten laste van de koper (Cass. 19 oktober 1990, Arr. Cass. 1990-91, nr. 95). De partijen kunnen deze uitschakelen, zoals vermeld.
De vergoeding betaalbaar volgens art. 12, 16, 25 en 26 Handelshuurwet omvat een additionele bescherming van de handelszaak als zodanig, met het oog op haar stabiliteit en continuïteit. Ze is door de koper verschuldigd.
Deze uitzettingsvergoeding wordt evenwel geacht nauwkeurig en forfaitair de ten laste van de koper eisbare vergoeding vast te leggen De gevallen waarin eventueel een hogere vergoeding kan worden gevraagd, zijn minstens op dit ogenblik niet aanwezig. Daarover kan eventueel pas later, na uitvoering van de opzeg, geoordeeld worden.
Beslist werd dat deze vergoeding zelfs de gemeenrechtelijke regeling vervangt en aldus niet cumuleerbaar zou zijn met de gemeenrechtelijke vergoeding
Maar indien men de cumuleerbaarheid wel aanvaardt, dient te worden vastgesteld (cf. supra) dat de gemene vordering de verkoper betreft en de andere de koper, en dat deze laatste forfaitair is (K. Vanhove, «Geen cumul bij vervreemding», R.W. 2007-08, p. 68, nr. 7, p. 70). Ook art. 13 van het huurcontract beperkt alles tot de forfaitaire wettelijke vergoeding.