De wetgever heeft niet alleen ten aanzien van gehuwden, maar ook ten aanzien van wettelijk samenwonenden een wettelijk secundair stelsel voorzien. Dit stelsel heeft een suppletief karakter en geldt voorzover de wettelijk samenwonenden geen ander stelsel hebben gekozen.
Dit wettelijk stelsel voor wettelijk samenwonenden is geen kopie van het wettelijk stelsel voor gehuwden.
Ten aanzien van wettelijk samenwonenden geldt het wettelijk secundair stelsel van scheiding van goederen.
Art. 1478 lid 1 BW omschrijft dit stelsel als volgt:
"Elk van de wettelijk samenwonenden behoudt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid"
In de regel zijn in dit stelsel dus eigen: de eigen goederen (waarvan het eigendomsrecht kan worden bewezen), de inkomsten uit die goederen en de beroepsinkomsten.
De goederen waarvan het exclusieve eigendomsrecht niet kan worden bewezen (alsook de inkomsten uit die goederen) behoren aan beiden toe in onverdeeldheid.
De toepassing van dit vermoeden is niet beperkt tot lichamelijk roerende goederen maar kan ook slaan op bv. schuldvorderingen (i.e. onlichamelijke roerende goederen).
Deze bepaling geldt slechts geldt tot de datum waarop een einde werd gemaakt aan de wettelijke samenwoonst.
De "vereffeningsdatum" is de datum van feitelijke scheiding, in feite de datum van de feitelijke breuk, die vermoed wordt samen te vallen met het tijdstip van verklaring van beëindiging van de wettelijke samenwoonst.
Tot op dat ogenblik worden de partijen vermoed een gezamenlijke huishouding te hebben, is er sprake van gezinslasten, e.d.m.
Het solidariteitsprincipe tussen wettelijk samenwonenden speelt tot op het ogenblik van de feitelijke scheiding, die vermoed wordt samen te vallen met het tijdstip van de verklaring van beëindiging van de wettelijke samenwoning.
De bijdrage in de aankoopsom ter gelegenheid van de aankoop van een onroerend goed (en bijgevolg ook de afbetaling hiervan) kan niet a priori worden aanzien als een bijdrage in de lasten van de samenleving. Het betreft in beginsel een investering die recupereerbaar moet zijn. De zgn. "leer" van het fameuze cassatie-arrest van 22 april 1976 is, in zoverre nog actueel (bovendien had dit arrest betrekking op gehuwden), van beperkende interpretatie
De hoofdelijk gehoudene debiteur die de gehele schuld heeft voldaan kan regres uitoefenen t.a.v. de anderen hoofdelijk gehouden debiteurs en hiervoor een beroep doen op art. 1251, 3° BW.
In zoverre de solvens meer betaalt dan zijn aandeel (contributio) is hij te aanzien als een derde en betaalt hij geen eigen maar andermans schuld. Hij die in zijn eigen belang een schuld voldoet, waartoe hij met anderen gehouden is, voldoet m.a.w. niet uitsluitend zijn eigen schuld maar tevens die van zijn medeschuldenaars wat het verhaalsrecht verklaart.
Overeenkomstig artikel 1477§ 3 BW dragen de wettelijk samenwonenden bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden.
De wetgever heeft niet verduidelijkt welke lasten als "lasten van het samenleven" kunnen worden aangezien. Hoewel een expliciete verwijzing naar artikel 221, eerste lid BW ontbreekt, wordt aan het begrip dezelfde inhoudelijke invulling gegeven als aan de lasten in het kader van de bijdrageplicht binnen het huwelijk.
Dit betekent dat de lasten van het samenleven al hetgeen omvatten dat noodzakelijk is voor de organisatie en de werking van de wettelijke samenwoning, zijnde alle onkosten van het dagelijks leven binnen de huishouding van de partners, waaronder de kosten van huisvesting, woninginrichting, onderhoud, nutsvoorzieningen, e.d.m.
De bijdrageplicht beperkt zich niet tot de basisbehoeften of louter materiële noden van de betrokkenen.
De aanschaf- en installatiekosten van een keuken in de gemeenschappelijke woning kan worden aanzien als een bijdrage in de lasten van de samenleving. Dit verhoogt het dagelijks gebruikscomfort van deze woning.
Het (wettelijk) vermoeden van onverdeeldheid speelt slechts als een soort van bewijsvangnet, indien de partner faalt in het bewijs van zijn exclusief eigendomsrecht.
Bepalend is veeleer of de identificatie mogelijk blijft van eigen gelden, die op een gezamenlijke bankrekening zijn gestort.
Huurgelden zijn inkomsten uit onroerende goederen.
Artikel 1478, eerste lid BW bepaalt bovendien dat elk van de wettelijk samenwonenden de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid behoudt.
Er bestaat geen vermoeden van vermenging. Het eigen karakter van gelden (m.a.w. het exclusieve eigendomsrecht van gelden) gaat niet ipso facto verloren door deze gelden terecht te laten komen opeen gezamenlijke bankrekening. Er bestaat geen vermoeden van gemeenschap bij wettelijk samenwonenden.
Het feit dat samenwonende partners hebben samengewoond in de woning die exclusief eigendom is van een van de partners geeft tijdens de wettelijke samenwoning geen recht op woonstvergoeding.
Er is hiervoor noch een contractuele noch een wettelijke grondslag. De vrouw heeft immers geen exclusief gebruik gemaakt van het onroerend goed van de man, in de mate dat hij hierdoor zelf het genot zou derven van zijn eigendomsrechten.
Een vordering tot woonstvergoeding tussen samenwonenden miskent dat er tussen samenlevers een natuurlijke verbintenis bestaat tot verschaffing van het genot van de eigen woonst aan de mede inwonende partner.
Wie zich vrijwillig kwijt van een natuurlijke verbintenis, heeft geen schuldvordering of vergoedingsaanspraak voor de terugvordering van wat voorheen vrijwillig gepresteerd is in uitvoering van deze natuurlijke verbintenis (art. 1235 BW).
Van zodra de een verklaring van wettelijke samenwoning is afgelegd overeenkomstig artikel 1477 § 3 BW dragen wettelijk samenwonenden bij in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden. Niet het mathematisch aandeel in de mede-eigendom, maar wel de financiële mogelijkheden van elk van de partners conditioneert dan de omvang van de bijrageplicht in de lasten.
Het samenwonen impliceert dat allerhande lasten voortaan gezamenlijk zullen worden gedragen: het betreft een verplichting die inherent of intrinsiek is gekoppeld aan de beslissing een bestendig partnerschap aan te gaan en aan de hiermee samenhangende beslissing tot samenwonen.
Los daarvan bestaat ook een morele plicht tot solidariteit (en bijgevolg, juridisch vertaald, ook een natuurlijke verbintenis), op grond waarvan de partners dag na dag bijdragen, niet alleen in de behoeften van het dagelijks leven, maar ook in de ruimere lasten van de samenleving die de gezinsrelatie genereert, zoals de gezamenlijke huisvesting.
Na het einde van de samenleving kunnen niet retro-actief een deel van de uitgevoerde engagementen uit het veronderstelde geheel van gemaakte afspraken binnen gelicht. Hierdoor dreigt bovendien ook de (niet op schrift gestelde maar uit de gedragingen en handelingen van partijen noodzakelijkerwijze af te leiden) consensus die tussen de partijen-samenlevers bestond, ten tijde van het samenwonen, ex post te worden aangetast.
De hoofdelijkheid tussen samenwonenden heeft als hoofddoel de schuldeisers te beschermen waarmee wettelijk samenwonenden contracteren. Zij kunnen de genoemde schulden voor het geheel verhalen op het vermogen van elke wettelijk samenwonende partner, onafhankelijk van de vraag wie van hen de schuld aanging.
Artikel 1477, § 3 BW bepaalt hoe deze schulden vervolgens onderling worden gedragen: de wettelijk samenwonende die voor het geheel werd aangesproken heeft slechts een verhaal op zijn partner overeenkomstig de evenredigheidsregel, wat inhoudt dat enkel indien is aangetoond dat de aangesproken partner niet naar vermogen heeft bijgedragen in de lasten van de samenleving vergoeding is verschuldigd, wat de man in casu niet afdoende kan aantonen.
Dat deze facturen of bepaalde van de betrokken uitgaven een meerwaarde opleverden voor de gezinswoning doet aan het voorgaande geen afbreuk.