De echtgenoot of de wettelijk samenwonende van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde, in fiscale zaken, kan alleen worden bevrijd van de eigen schulden van de gefailleerde, zodat hij niet kan worden bevrijd van het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op zijn belastbare inkomsten, ook al kon die schuld, op grond van art. 394, § 1 WIB 1992, vóór de verklaring van verschoonbaarheid worden verhaald op zowel het gemeenschappelijke of onverdeelde vermogen, als de eigen goederen van beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden.
Daar de belastingschuld die betrekking heeft op de inkomsten van de wettelijk samenwonende van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde geen «schuld van de gefailleerde» in de zin van de in het geding zijnde bepaling is, in tegenstelling tot de schulden die hij gezamenlijk of hoofdelijk met zijn wettelijk samenwonende vóór het faillissement is aangegaan, ongeacht het vermogen ten voordele waarvan zij zijn aangegaan, is het niet onverenigbaar met de artt. 10 en 11 Gw. dat de wettelijk samenwonende van de gefailleerde daarvan niet wordt bevrijd door de werking van de verschoonbaarheid die aan zijn gefailleerde wettelijk samenwonende is toegekend.
(Grondwettelijk Hof, 27 april 2017, RW 2017-2018, 778)