Artikel 577-8, § 4, 6°, Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ongeacht de bevoegdheid die hem door het reglement van mede-eigendom wordt toegekend, de syndicus tot opdracht heeft de vereniging van mede-eigenaars, zowel in rechte als voor het beheer van de gemeenschappelijke zaken, te vertegenwoordigen.
Artikel 577-9, § 1, tweede lid, Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de syndicus gemachtigd is iedere vordering om dringende redenen of vordering tot bewaring van rechten met betrekking tot de gemeenschappelijke delen in te stellen, op voorwaarde dat die zo snel mogelijk wordt bekrachtigd door de algemene vergadering.
Uit de voormelde bepalingen volgt dat:
- de bevoegdheid van de syndicus om de vereniging van mede-eigenaars in rechte te vertegenwoordigen te onderscheiden is van het initiatiefrecht voor het optreden in rechte;
- de beslissing om in rechte op te treden bij de algemene vergadering berust;
- zonder beslissing van de algemene vergadering, de door de syndicus ingestelde vordering, in beginsel, niet ontvankelijk is.
Uit de wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid van de syndicus kan dus niet afgeleid dat de syndicus een vordering of hoger beroep kan instellen zonder dat hij daartoe gemachtigd moet worden door de algemene vergadering.
Behoudens het geval waarin de wet een bijzondere lastgeving vereist, wordt de advocaat die een akte van rechtspleging verricht voor een rechtbank van de rechterlijke orde en alleen maar verklaart op te treden namens een rechtspersoon die naar behoren is geïdentificeerd door de opgave van zijn benaming, zijn rechtskarakter en zijn maatschappelijke zetel, wettelijk vermoed daartoe van het bevoegde orgaan van die rechtspersoon een regelmatige lastgeving te hebben ontvangen.
Het wettelijk vermoeden krachtens hetwelk de advocaat die namens een rechtspersoon een akte van rechtspleging verricht voor een rechtbank van de rechterlijke orde, vermoed wordt daartoe van het bevoegde orgaan van die rechtspersoon een regelmatig lastgeving te hebben ontvangen, is niet onweerlegbaar; een partij kan aanvoeren dat een akte van rechtspleging niet werd goedgekeurd door de organen van de rechtspersoon en niet van laatstgenoemde uitgaat; de bewijslast daarvan rust op die partij.