Het blijft nog steeds mogelijk dat verzwakte personen worden benaderd in woonzorgcentra door de directie zelf waarna het vermogen verdwijnt ten voordele de een of andere eerwaarde zuster, kloosterorde dan wel een congregatie van zusters.
De alhier besproken zaak betreft een zaak waarbij het vermogen van een gesteszwakke persoon geleidelijk verdampte om en rond Woonzorgcentrum H te M beheerd door Gemeenschappen Zusters van Maria die stellen te opereren in de geest en spiritualiteit van de Zusters van Maria, die volgens de zusters aan de oorsprong liggen van hun woonzorgcentrum met onvoorwaardelijke liefde voor elke mensen de aandacht voor hun kleine noden.
Nadat de zuster werden vrijgesproken omwille van bedrieglijke verduistering van waardepapieren, diende nog geoordeeld over de geldigheid van het testament dat opgesteld werd ten voordele van de zusters.
Bijzonderheid in deze zaak is dat enerzijds het testament een authentiek testament betreft, hetgeen betekent dat de notaris reeds voorafgaand oordeelde over de bekwaamheid, maar anderzijds doet een testament ten voordele van zusters die een woonzorgcentrum uitbaten dat zich specifiek richt tot personen met dementie en een zware beperking, alwaar zij de testator soigneerden toch vragen stellen. Op zich sluit én en ander geen band van genegenheid uit. Ethische, deontologische, laat staan christelijke overwegingen kunnen geen element van beoordeling door de rechter uitmaken. Dit oordeel komt de burger toe (waartoe het nuttig blijft dat de debatten gevoerd werden in publieke zitting en het vonnis in openbare zitting werd uitgesproken), onverminderd het oordeel van de kerkelijke overheden en de subsidiërende instellingen (waarover te dezen niets bekend).
Krachtens artikel 901 BW moet de testator gezond van geest zijn, dit wil zeggen wilsgeschikt, wat niet noodzakelijk verband houdt met een 'geestesstoornis'. De wetgever geeft doelbewust geen omschrijving en laat de appreciatie van deze (feiten)kwestie over aan de (feiten)rechter.
Gezondheid van geest impliceert ook helderheid van geest. De testator moet zowel in staat zijn de zin en de draagwijdte van de getroffen beschikking(en) te begrijpen als er vrijwillig in toe te stemmen. Een (gedeeltelijke) aantasting/verzwakking van de wil (voortvloeiend uit hetzij een psychische hetzij een fysieke aandoening) is voldoende om tot ongezondheid van geest in de zin van artikel 901 BW te besluiten. De feitenrechter moet extra waakzaam zijn.
Artikel 901 BW is geen loutere herhaling van het gemeenrechtelijke toestemmingsvereiste van de artikelen 1109 e.v. BW.
Ze moeten niet alleen worden nietig verklaard op grond van een totale afwezigheid van toestemming of op grond van de gewone wilsgebreken zoals dwaling, geweld of bedrog, maar ook bij elke aantasting, zelfs verzwakking/verstoring van de wil.
Het (tegen)bewijs van de ongezondheid van geest is aan strenge vereisten gebonden. Dit dient op precieze wijze te worden geleverd en mag geen twijfellaten bestaan. In de eerste plaats moet de ongezondheid van geest omstandig, met precisie en met uitsluiting van redelijke twijfel worden aangetoond
Bovendien volstaat (los van het geval van rechterlijke bescherming met wils- en handelingsonbekwaamheid om te schenken/legateren) geen enkele geestesstoornis op zich om een legaat te vernietigen maar moet telkens worden bewezen dat de vrije en bewuste wilsuiting van de beschikker daardoor in concreto wordt belemmerd. Tot slot moet de aantasting van de wil bestaan op het ogenblik van het legaat zelf. Alle middelen van recht zijn dienstig voor het bedoelde bewijs, zo ook getuigen en vermoedens.
Aangezien de testator steeds wordt vermoed gezond van geest te zijn op het ogenblik van de opmaak van zijn testament, moet diegene die op grond van zijn ongezondheid van geest de nietigheid van een rechtshandeling inroept, het bewijs daarvan aanbrengen.
De vatbaarheid voor beïnvloeding van een sowieso reeds geesteszwakke testator verblijvend in een woonzorgcentrum voor zwaar hulp behoevende en demente mensen die voor alles wat om en rond en met hun gebeurt afhankelijk zijn van de nonnen om hen heen, kunnen omstandigheden uitmaken die los van gebeurlijk bedrog dan wel erfenisbejaging, doen besluiten tot de kennelijke ongezondheid van geest van de testator ten tijde van de redactie van het testament, terwijl noch het notariële karakter ervan noch een prealabel medisch attest tot bewijs van het tegendeel verhelpt.
In casu bleek inderdaad dat de testator zowel fysiek als mentaal enigszins gehandicapt. Hij was geestelijk achterop en had nagenoeg steeds begeleiding nodig.
Eens de begeleiding van zijn zussen ingevolge hun overlijden wegviel, geraakte de geesteszwakte alsmaar meer onder invloed van (inz.) de directrice van het Woonzorgcentrum 'H', met name eerwaarde zuster, non MVG.
MVG nam het beheer van de financiële middelen van de verzwakte man in essentie waardepapieren aan toonder/kasbons bij diverse financiële instellingen) langzaam maar zeker over, met tal van (financiële) veranderingen/verrichtingen van dien.
In die optiek vonden geleidelijk (in naam en voor rekening mede van de verzwakte man enkele beleggingen plaats via een verpleegster werkt in het Woonzorgcentrum 'H') die onder het gezag stond van MVG. Voorts worden de financiële middelen mede van de verzwakte man gecentraliseerd in hetzelfde bankfiliaal waar ook het WZC en directrice eerwaarde zuster non MVG meerdere rekeningen aanhouden.
In het najaar van 2000 doet MVG (in naam en voor rekening van de verzwakte man) meerdere financiële verrichtingen in dit bankfiliaal, zonder daartoe over de benodigde volmachten te beschikken.
Blijkbaar geraakt de verzwakte man, wiens geestelijke toestand ernstig achteruitgaat, op die manier volledig in de ban van de directrice, eerwaarde zuster, non MVG. De geesteszwakte man is gedurende zijn laatste levensjaren volledig financieel afhankelijk geworden van MVG.
In die context worden ook tal van waardepapieren en gelden in dubieuze omstandigheden hetzij doorgesluisd hetzij 'geschonken' (gegeven) aan de VZW HUIZE M en directrice MVG. Diverse transacties naar meerdere bankrekeningen op naam van MVG vinden plaats.
MVG beschikt (in het voorjaar van 2000) over een kluis waarin zij de haar 'toevertrouwde' dan wel 'geschonken' waardepapieren bewaart.
Familie stelde zich meer dan vragen en vroeg en bekwam de aanstelling van een bewindvoerder. In de procedure verklaarde directrice MVG geen bezwaar te hebben tegen de onderbewindstelling voor zover geen familielid als bewindvoerder wordt aangewezen.
Uit het verhoor door de vrederechter blijkt dat de verzwakte persoon (1) een (opgedrongen) blind vertrouwen heeft in MVG, die hem heeft gezegd 'dat hij zich niets meer moet aantrekken' en (2) geen overzicht van zijn financiële middelen (meer) heeft.
De vrederechter stelt vast dat de betrokkene niet meer in staat is zijn vermogen te beheren, gelet op een volkomen desinteresse voor eigen geldzaken, die hij zonder enige vorm van controle toevertrouwt aan een persoon verbonden aan de instelling waar hij verblijft en in wie hij een blind vertrouwen heeft, terwijl hij geen enkel overzicht van zijn vermogen meer heeft. Voorts is een duidelijke desoriëntatie in tijd en ruimte merkbaar, zo ook een beginnend deficiënt immediaat geheugen.
De Vrederechter stelt een bewindvoerder aan.
Intussen plaatst MVG een aantal waardepapieren van de betrokkene, die ze in haar kluis bewaarde, op een effectenrekening eerst nog op naam van de betrokkene. Later worden andere waardepapieren door MVG te gelde gemaakt met storting van de opbrengst op bankrekeningen op haar naam.
Enkele dagen voor het bezoek van de vrederechter aan het WZC met oog op de procedure bewindvoering, onderschrijft de huisarts een voorgedrukt formulier waarin (plotsklaps en in tegenstelling tot zijn eerdere medische attest enkele dagen voordien) staat dat betrokkene 'bekwaam' is om met kennis van zaken over zijn vermogen te beschikken en daartoe stukken/akten te onderschrijven.
Hierna dicteert de betrokkene ('in het Woonzorgcentrum 'H') ten overstaan van notaris VC zijn testament, in lijn met een (gebeurlijk door MVG voorgeschreven) briefje.
In de kamer van de betrokkene werd na zijn overlijden plots een brief “gevonden” die nooit verstuurd werd en waaruit een vijandigheid ten aanzien van zijn familie zou moeten blijken. Het hof hecht geen geloof aan deze brief en beoordeeld deze brief als opgedrongen aan de betrokkene om later in de procedure te kunnen dienen.
De gegeven omstandigheden maken volgens het Hof (over) duidelijk dat de sowieso al geesteszwakke betrokkene aan zijn geestelijk lot wordt overgelaten. Betrokkene blijkt dermate vatbaar voor beïnvloeding dat, los van het bedrog/erfenisbejaging ('captatie en suggestie'), niet anders kan worden besloten dan dat hij kennelijk ongezond van geest was ten tijde van de redactie van het testament.
De mate waarin betrokkene, die nauwelijks nog weet welke financiële middelen tot zijn vermogen behoren, speelbal blijkt van zijn entourage in het rusthuis, illustreren en stofferen zijn manifeste wilsongeschiktheid.
De toestemming van betrokkene bij zijn (hangende de procedure tot onderbewindstelling als het ware 'geforceerd') testament van 24 november 2000 was (manifest) gebrekkig. Dat zijn onderbewindstelling en derhalve zijn handelingsonbekwaamheid pas enkele dagen later (zonder retroactieve werking; vgl. oud art. 488bis, i, tweede lid BW) is tussengekomen, doet in casu geen afbreuk aan de eerder gerezen gebrekkige toestemming.
Een voorgedrukte formulier van 23 november 2000 waarin de(zelfde) huisarts (die korte tijd voordien het medische attest van 9 november 2000 afleverde) plots verklaart dat betrokken 'bekwaam' (weliswaar met schrapping van het voorafgaande woord 'volledig') is om met kennis van zaken over zijn vermogen te beschikken en daartoe stukken/ akten te onderschrijven, is volkomen kunstmatig en strijdig met de gegeven omstandigheden.
De getuigenverklaringen van de bij het testament instrumenterende notaris en andere getuigenissen zijn gegeven deze omstandigheden allerminst dienstig tot weerlegging van de manifeste wilsongeschiktheid.