Art. 334 BW bepaalt:
«Ongeacht de wijze waarop de afstamming is vastgesteld, hebben de kinderen en hun afstammelingen dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de ouders en hun bloed- en aanverwanten en hebben de ouders en hun bloed- en aanverwanten dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen ten opzichte van de kinderen en hun afstammelingen.»
Art. 350 BW bepaalt:
«Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van de adoptant of van een van de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt vanaf dat tijdstip en voor de toekomst een einde aan de adoptie ten aanzien van die adoptant of van die adoptanten.
«Vaststelling van de afstamming van de geadopteerde ten aanzien van een andere persoon dan de adoptant of de adoptanten nadat het vonnis van adoptie in kracht van gewijsde is gegaan, maakt daaraan geen einde. Indien het om een gewone adoptie gaat, heeft deze afstamming gevolgen voor zover deze niet strijdig zijn met die van de adoptie. Indien het een volle adoptie betreft, heeft die afstamming slechts de toepassing van de verbodsbepalingen inzake het huwelijk bedoeld in de artikelen 161 tot 164 tot gevolg.»
Art. 356-1 BW bepaalt:
«De volle adoptie verleent aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten.
«Onder voorbehoud van de huwelijksbeletsels omschreven in de artikelen 161 tot 164, houdt het kind dat ten volle is geadopteerd, op tot zijn oorspronkelijke familie te behoren.
«Kinderen of adoptieve kinderen van de echtgenoot van de adoptant, van de persoon met wie de adoptant samenwoont of van de voormalige partner van de adoptant, zelfs overleden, houden evenwel niet op te behoren tot de familie van die echtgenoot, van de persoon met wie hij samenwoont of van de voormalige partner. Indien deze nog in leven is, wordt het ouderlijk gezag over de geadopteerde gezamenlijk uitgeoefend door de adoptant en die echtgenoot, persoon met wie hij samenwoont of voormalige partner.»
Art. 356-4 BW bepaalt:
«Volle adoptie is onherroepelijk.
«Herziening is mogelijk overeenkomstig artikel 351.»
De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de artt. 350, 356-1, tweede lid, en 356-4 BW de artt. 10 en 11 Gw., al dan niet in samenhang gelezen met art. 8 EVRM, schenden doordat, «vermits volle adoptie in principe en onder voorbehoud van uitzonderingen in de rechtspraak onherroepelijk is», de vaststelling van de afstamming van een ten volle geadopteerd kind na die adoptie geen ander gevolg heeft dan dat de verbodsbepalingen inzake het huwelijk bedoeld in de artt. 161 tot 164 BW van toepassing worden, terwijl de vaststelling van de afstamming van een niet-geadopteerd kind alle gevolgen inzake afstamming zoals bedoeld in art. 334 BW doet ontstaan.
De prejudiciële vraag betreft aldus het verschil in behandeling tussen ten volle geadopteerde kinderen voor wie de vaststelling van de met de biologische werkelijkheid overeenstemmende afstamming van vaderszijde, na de volle adoptie, geen enkel gevolg heeft, behalve de huwelijksbeletselen inzake het huwelijk, en niet-geadopteerde kinderen voor wie de vaststelling van de afstamming van vaderszijde alle gevolgen inzake afstamming heeft, met name op erfrechtelijk vlak.
De omstandigheid dat de vaststelling van de afstamming van een ten volle geadopteerde ten aanzien van diens biologische vader na de volle adoptie geen gevolgen heeft op vermogensrechtelijk vlak en de principiële onherroepelijkheid van de volle adoptie hangen samen met de aard zelf van een volle adoptie, die berust op het beginsel van gelijkstelling van het adoptiekind in de adoptiefamilie volgens het model van de gewone afstamming. Een volle adoptie creëert een band die vergelijkbaar is met die van een afstamming en die de gevolgen van de oorspronkelijke afstammingsband tenietdoet, onder voorbehoud van de huwelijksbeletsels, en komt in de plaats ervan, o.m. op vermogensrechtelijk vlak. De artt. 350, 356/1, tweede lid, en 356/4 BW doen niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van een ten volle geadopteerde, aangezien deze in zijn adoptiefamilie over eenzelfde erfgerechtigdheid beschikt als de kinderen die zijn geboren uit de adoptant of uit de adoptanten.