Tegen de beslissing in kortgeding tot aanstelling van een voorlopige bewindvoerder over een vennoootschap kan hoger beroep worden ingesteld.
Geen enkele wetsbepaling vereist dat de door hier bestreden beschikking aangestelde voorlopig bewindvoerder in de zaak moet worden opgeroepen.
Ook artikel 1053 Ger.W. kan niet tot de conclusie leiden dat de appellante haar hoger beroep ook tegen de voorlopig bewindvoerder had moeten instellen.
De onsplitsbaarheidsregeling waarin artikel 1053 Ger.W. geldt, is immers enkel voor partijen die in eerste aanleg in het geding waren
Niettemin lijdt het naar het oordeel van het hof geen twijfel dat uit de aard zelf van de procedure van aanstelling van een voorlopig bewindvoerder volgt dat wanneer hoger beroep wordt ingesteld door een partij die opkomt tegen de beschikking, de voorlopig bewindvoerder moet betrokken worden in de rechtspleging in hoger beroep (cf. in verband met de noodzaak om een schuldbemiddelaar in een hoger beroep of derdenverzet te betrekken: Cass. 4 september 2003, RW 2004-05, 10; Cass. 14 mei 2009, Arr.Cass. 2009, 1259; cf. in verband met de noodzaak om een gerechtelijk vereffenaar in het hoger beroep te betrekken: Cass. 2 september 2011, RW 2011-12, 1511 met noot “De rol van de vereffenaar in een appelprocedure tegen een gerechtelijke ontbinding”).
Er anders over oordelen zou inhouden dat:
de voorlopig bewindvoerder, aan wie in het kader van de kwestieuze in vraag gestelde aanstelling belangrijke opdrachten te vervullen en belangrijke bevoegdheden heeft, geen enkele rol zou te vervullen hebben in de (alhier voorliggende) beroepsprocedure die nochtans kan leiden tot de vernietiging of de hervorming van de beschikking die in zijn aanstelling voorzag;
het gezag van gewijsde van een gebeurlijke vernietiging of hervorming van de beschikking die in zijn aanstelling voorzag, hem niet eens zou kunnen worden tegengesteld.
Waar het vereist is dat de schuldbemiddelaar in de appel- en verzetsprocedure wordt betrokken, en dit ook voor de gerechtelijke vereffenaar het geval blijkt te zijn, valt moeilijk in te zien waarom dit niet zou gelden voor de voorlopig bewindvoerder.
Zowel de schuldbemiddelaar, de gerechtelijke vereffenaar als de voorlopig bewindvoerder dienen naar het oordeel van het hof immers te worden aanzien als noodzakelijke en onontbeerlijke partijen in de procedures die gericht zijn tegen de beslissing waarbij zij zijn aangesteld.