Uit de wetsgeschiedenis van artikel 49/1, vierde lid, WCO blijkt dat het de bedoeling was de werknemers te beschermen zodat de in dit artikel vervatte regel niet de aard van de schuldvordering op het oog heeft, maar wel de hoedanigheid van de schuldeiser; bijgevolg betreft deze bepaling enkel de schuldvorderingen van de werknemers, en geenszins de schuldvordering van de Belgische Staat tot betaling van bedrijfsvoorheffing die verband houdt met arbeidsprestaties van vóór de opening van de procedure (1). (1) Zie concl. OM; bijkomend weze opgemerkt dat indien de werkgever de bedrijfsvoorheffing wel heeft ingehouden, maar heeft nagelaten deze door te storten, de belastingplichtige deze bedrijfsvoorheffing in beginsel mag verrekenen met de door hem verschuldigde belasting (Vr. nr. 161 VAN DUN, Vr. & Antw. Senaat 1975-1976, 7 september 1976, 1867; Vr. nr. 171 VAN GREMBERGEN, Vr. & Antw. Kamer 1981-82, 21 mei 1982, 1626; Vr. nr. 2-746 DE CLIPPELE 21 maart 2002, Vr. & Antw. Senaat 2001-2002, 21 maart 2002, 64; Antwerpen, 18 april 1989, FJF, Nr. 89/169; Brussel, 22 februari 2001, FJF, Nr. 2001, 398; Brussel, 5 juni 2008, Fiscoloog, 2009, afl. 1182, 10; Com. IB 1992, nr. 312/42; TIBERGHIEN, Handboek voor Fiscaal Recht 2014-2015, Wolters Kluwer, nr. 1658.50, p. 696)