De homologatie van een gerechtelijke reorganisatie kan slechts geweigerd worden in geval van niet-naleving van de wettelijke pleegvormen of wegens schending van de openbare orde.
De beoordeling door de schuldeisers van het reorganisatieplan moet gekwalificeerd worden als een "partijbeslissing", waaromtrent de rechter enkel een marginale toetsing mag uitvoeren.
Een eventuele manifest arbitraire behandeling van bepaalde groepen kan door de rechtbank wel worden opgeworpen in het kader van de openbare orde, omdat het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel van openbare orde is en de horizontale werking ervan in private relaties (zoals tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers) wordt erkend.
Het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel veronderstelt dat alle schuldeisers die in dezelfde situatie verkeren, op dezelfde manier behandeld worden en dat het onderscheid dat tussen hen wordt gemaakt niet willekeurig is, wat betekent dat er een redelijke en billijke verantwoording moet voor bestaan.
De differentiatie tussen de schuldeisers moet objectief verantwoord zijn in het kader van de nagestreefde continuîteit van de onderneming.
De toekenning van 100% aan de institutionele schuldeisers en de banken kan aldus gebaseerd zijn op economische motieven die kaderen binnen het behoud van de activiteiten van de onderneming of een deel ervan.
Een aannemer kan terecht oordelen om met de RSZ en de fiscus een uitstekende relatie te onderhouden teneinde de wettelijk voorziene inhoudingsplicht te vermijden indien zij haar sociaalrechtelijke en fiscale verplichtingen niet nakomt.
De inhoudingsplicht van art. 30bis (gemeld op een publiek toegankelijke website, gezien de hoofdelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever en de aannemer) straalt negatief af een imago van een professionele aannemer, wat diens positieve klantenrelaties in het gedrang kan brengen en dus ook de continuïteit van de onderneming.
Institutionele schuldeisers zijn overigens onvervangbaar; dit in tegenstelling tot commerciële ondernemingen.
De motivatie van appellante inzake de banken, dat het van bijzonder economisch en strategisch belang is dat de onderneming met haar huisbankier een uitstekende relatie onderhoudt, kan eveneens worden bijgetreden.
De keuze om 100% toe te kennen aan de institutionele schuldeisers is volgens het hof een objectief en kennelijk redelijk verantwoorde beleidsbeslissing van de onderneming om naar de toekomst toe de voortzetting van haar activiteiten te kunnen garanderen.
Het is gerechtvaardigd om - teneinde de continuïteit van de onderneming te waarborgen - een kleinere inspanning te vragen van de schuldeisers die voor de schuldenaar van strategisch belang zijn. Wie als strategische schuldeiser moet beschouwd worden, behoort tot de "bedrijfsvoering".
Strategische schuldeisers voorrang geven maakt op zich geen misbruik uit.
Als objectief criterium voor de differentiatie van de schuldeisers kan aanvaard worden: het nut en/of de noodzaak om met bepaalde schuldeisers al dan niet verder samen te werken in de toekomst, dus om na de herstructurering de continuïteit van de onderneming te garanderen.
Hou er rekening mee dat deze rechtspraak dateert van voor de invoering van boek XX WER inzake het insolventierecht van kracht sinds 1 mei 2018:Dit maakt de rechtspraak daarom niet irrelevant, maar vergt een vergelijkend nazicht met de actuele wetgeving.
Uittreksel uit het wetboek van economisch recht
Boek XX insolventie van de onderneming
Art. XX.72.[1 Het plan vermeldt de voorgestelde betalingstermijnen en de verminderingen op de schuldvorderingen in de opschorting, in kapitaal en interest, verhogingen, boeten en kosten. Het kan behalve wat schuldvorderingen van de entiteiten bedoeld in [2 artikel I.1, tweede lid, 1°, c)]2, betreft, in de omzetting van schuldvorderingen in aandelen voorzien. Het kan ook voorzien in een gedifferentieerde regeling voor bepaalde categorieën van schuldvordering onder meer op grond van de omvang of de aard ervan. Het plan kan eveneens in een maatregel voorzien voor de verzaking aan de interest, verhogingen, boeten en kosten of de herschikking van de betaling ervan, alsook in de prioritaire aanrekening van betalingen op de hoofdsom van de schuldvordering.
Het plan vermeldt welke schuldvorderingen nog betwist zijn met toepassing van de artikelen XX.49 of XX.68, ten einde belanghebbenden in te lichten over de omvang en hun grondslag.
Het plan kan ook de gevolgen evalueren die de goedkeuring van het plan zou meebrengen voor de betrokken schuldeisers.
Het kan ook bepalen dat geen schuldvergelijking mogelijk zal zijn tussen de schuldvorderingen in de opschorting en de schulden van de schuldeiser-titularis die zijn ontstaan na de homologatie. Een dergelijk voorstel kan niet gedaan worden met betrekking tot samenhangende vorderingen.
Wanneer de continuïteit van de onderneming een vermindering van de loonmassa vereist, wordt in een sociaal luik van het reorganisatieplan voorzien, voor zover over een dergelijk plan niet eerder was onderhandeld. In voorkomend geval kan het in ontslagen voorzien.
Bij de uitwerking van dit plan worden de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraad, of, indien er geen is, in het comité voor preventie en bescherming op het werk, of, indien er geen is, de vakbondsafvaardiging of, indien er geen is, een werknemersafvaardiging gehoord.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
(2)<W 2018-04-15/14, art. 227, 059; Inwerkingtreding : 01-05-2018>
Art. XX.73. [1 De voorstellen bevatten voor alle schuldeisers een betalingsvoorstel dat niet minder dan 20 procent van het bedrag van de schuldvordering in hoofdsom mag bedragen.
Als het plan in een gedifferentieerde behandeling van de schuldeisers voorziet, mag de behandeling van de openbare schuldeisers die een algemeen voorrecht genieten, niet minder gunstig zijn dan die welke de best behandelde gewone schuldeisers in de opschorting genieten. Overeenkomstig het derde lid en met een strikte motivering kan in een lager percentage worden voorzien.
Het plan kan voor de hierboven vermelde schuldeisers of categorieën van schuldeisers, lagere percentages voorstellen op basis van dwingende en met redenen omklede vereisten die verband houden met de continuïteit van de onderneming.
Het reorganisatieplan kan niet voorzien in:
- een vermindering of kwijtschelding van schuldvorderingen in de opschorting ontstaan uit arbeidsprestaties met uitsluiting van de fiscale of sociale bijdragen of schulden;
- een vermindering van de onderhoudsschulden, noch van de schulden die voor de schuldenaar voortvloeien uit de verplichting tot herstel van de door zijn schuld veroorzaakte schade die verbonden is aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon;
- een vermindering of kwijtschelding van strafrechtelijke boeten.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2017-08-11/14, art. 3, 058; Inwerkingtreding : 01-05-2018>