De weigering om uit onverdeeldheid te treden mag geen rechtsmisbruik uitmaken. De instandhouding van een overeenkomst die niet langer voortbouwt op een bestaande rechtsverhouding - en die zinloos geworden is - getuigt van een gebrek aan contractuele goede trouw.
Inleiding
Wanneer 2 personen feitelijk gaan samenwonen en samen investeren in de aanschaf van een onroerend goed om deze samenleving te organiseren, regelen zij niet alleen de wederzijdse betalingsverplichtingen maar ook de respectievelijke zakelijke rechten tussen beiden.
Zo wordt in de regel gebruik gemaakt van een beding van aanwas, zodat de langstlevende in deze woning kan blijven en deze ook verwerft na het overlijden van de eerststervende.
Indien één van de feitelijk samenwonenden reeds kinderen heeft gebeurt het dat het aandeel in naakte eigendom van de samenwoner met kind wordt toebedeeld aan dit kind, zodat dit kind na overlijden van deze samenwoner samen met de langst levende samenwoner onverdeelde eigenaar wordt.
De casus
In de besproken zaak werd een vastgoed aangekocht door 2 feitelijke samenwoners de ene helft in volle eigendom van de vrouw en de andere helft in vruchtgebruik van de samenwonende man en in naakte eigendom van diens zoon, waarbij tevens werd voorzien in een beding van aanwas. De feitelijke samenwoning wordt evenwel niet beëindigd door overlijden maar ingevolge relatiebreuk. De man faalt in zijn vordering tot terugbetaling van zijn investering en de vrouw slaagt erin om de in onuitverdeeldheidtreding te bekomen.
Het Hof oordeelt samengevat als volgt:
Vermogensverschuiving?
Men kan investeren in een woning die zowel de organisatie van het feitelijk samenleven als de eigen huisvestiging beoogde, zonder dat dit een natuurlijke verbintenis inhoudt.
De verrijking is niet zonder oorzaak gezien de vermogensverschuiving haar oorsprong vindt in de bijdrage in de kosten van de samenleving en de eigen wil van de verarmde. Het valt immers niet uit te sluiten dat een en ander tijdens de relatie werd gecompenseerd door de tijd die de andere partij in het voeren van de huishouding investeerde.
De wil om een definitieve vermogensverschuiving tot stand te brengen, kan blijken uit het feit dat de beweerd verarmde ex-samenwonende tijdens de relatie nooit aanspraak op terugbetaling maakte en er ook geen schriftelijk bewijs van een afspraak hieromtrent kan worden voorgelegd.
Een latere relatiebreuk heeft niet tot gevolg dat er geen oorzaak voor de verrijking meer zou zijn. Het bestaan van de oorzaak moet op het ogenblik van de vermogensverschuiving worden bepaald.
Het loutere feit van het maken van kosten en het leveren van de prestaties impliceert geen automatisch recht op terugbetaling.
Bij gebrek aan afdoende bewijs van de beweerde investering in een onroerend goed met vergoedingsafspraken en bij gebrek aan andere rechtsgrond kan de gedane investering in een onroerend goed niet op de ex-samenwonende worden verhaald die mede-eigenaar is van het onroerend goed.
Geen verdeling zonder onverdeeldheid
Om de verdeling te kunnen bevelen, moet er een onverdeeldheid bestaan. Er is pas sprake van een onverdeeldheid wanneer personen op hetzelfde ogenblik op eenzelfde goed of boedel rechten van gelijke aard hebben.
De naakte eigenaar heeft enkel het beschikkingsrecht van de zaak, voor zover de uitoefening van het vruchtgebruik gerespecteerd wordt (vgl. Reniers A., Artikel 815, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan niet toegepast worden op de volle eigendom, indien er enkel een onverdeeldheid bestaat wat betreft h et vruchtgebruik, noot onder Cass. 7 maart 2014, RABG 2015, 281).
Tussen de vruchtgebruiker en de naakte eigenaar bestaat er geen onverdeeldheid.
Zolang het vruchtgebruik duurt op één en dezelfde zaak bestaan er tussen naakte eigendom en vruchtgebruik twee onderscheiden, naast elkaar bestaande doch complementaire rechten. Er kan bijgevolg geen verdeling geëist worden tussen de naakte eigenaar en de vruchtgebruiker (vgl. Derine R., Zakenrecht, deel II.A, Story-Scientia, 1984, 347, nr. 844).
Tussen de volle eigenaar en de vruchtgebruiker bestaat er wel een onverdeeldheid.
De volle eigenaar en de vruchtgebruiker hebben met betrekking tot het genot van het goed rechten van dezelfde aard op dit onroerend goed: zij hebben de usus en de fructus.
Op het vlak van het 'vruchtgebruik' is er bijgevolg een onverdeeldheid voorhanden (vgl. o.a. Snaet S. en Verbeke A.L., Mede-eigendom en onverdeeldheid in Goederenrecht, Thernis, die Keure, 2010-2011, 47).
Tussen de volle eigenaar en de naakte eigenaar bestaat er een onverdeeldheid
Tussen de volle eigenaar en de naakte eigenaar bestaat er een onverdeeldheid op het vlak van de naakte eigendom (vgl. Reniers A., o.c., 282; Delnoy P., o.c., 557).
Concurrerende rechten
Hoewel de volle eigendom strikt juridisch niet louter in vruchtgebruik en in naakte eigendom opgesplitst kan worden, kan worden aanvaard dat er rekening houdend met het genotsrecht van de volle eigenaar en de vruchtgebruiker en het beschikkingsrecht van de volle eigenaar en de naakte eigenaar sprake is van concurrerende rechten van dezelfde aard op dezelfde zaak.
De volle eigendom omvat het recht van genot, gebruik en beschikking.
De titularis van de volle eigendom van een goed heeft dus recht om het goed te gebruiken, er de vruchten van te innen alsook het recht om over de zaak zelf te beschikken. Het vruchtgebruik is een tijdelijk zakelijk genotsrecht en betekent dat de titularis van het vruchtgebruik het recht heeft om een goed te ge brui - ken en de vruchten ervan te behouden, onder de verplichting de zaak zelf in stand te houden.
De naakte eigenaar heeft enkel het beschikkingsrecht van de zaak, voor zover de uitoefening van het vruchtgebruik gerespecteerd wordt (vgl. Reniers A., Artikel 815, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan niet toegepast worden op de volle eigendom, indien er enkel een onverdeeldheid bestaat wat betreft h et vruchtgebruik, noot onder Cass. 7 maart 2014, RABG 2015, 281).
Tussen de vruchtgebruiker en de naakte eigenaar bestaat er geen onverdeeldheid.
Zolang het vruchtgebruik duurt op één en dezelfde zaak leven twee onderscheiden, naast elkaar bestaande doch complementaire rechten. Er kan bijgevolg geen verdeling geëist worden tussen de naakte eigenaar en de vruchtgebruiker (vgl. Derine R., Zakenrecht, deel II.A, Story-Scientia, 1984, 347, nr. 844).
Opsplitsing volle eigendom
De volle eigenaar en de vruchtgebruiker hebben met betrekking tot het genot van het goed rechten van dezelfde aard op dit onroerend goed: zij hebben de usus en de fructus. Tussen de volle eigenaar en de naakte eigenaar bestaat er een onverdeeldheid op het vlak van de naakte eigendom
Hoewel de volle eigendom strikt juridisch niet louter in vruchtgebruik en in naakte eigendom opgesplitst kan worden, kan worden aanvaard dat er rekening houdend met het genotsrecht van de volle eigenaar en de vruchtgebruiker en het beschikkingsrecht van de volle eigenaar en de naakte eigenaar, sprake is van concurrerende rechten van dezelfde aard op dezelfde zaak.
Twee onverdeeldheden
Wanneer een onroerend goed wordt aangekocht voor de helft door een feitelijk samenwonende vrouw en voor de helft in vruchtgebruik door de man en de andere helft in naakte eigendom door diens zoon brengt dis dus met zich mee dat er twee onverdeeldheden gecreëerd werden:
- een onverdeeldheid tussen de ex samenwonende wat het 'vruchtgebruik' betreft
- en een onverdeeldheid tussen de naakte eigendomsrechten van de vrouw en de naakte eigendomsrechten van de zoon van de man.
Wanneer deze onverdeeldheden via de aankoopakte conventioneel en vrijwillig tot stand kwamen, is artikel 815 B.W. in principe niet van toepassing op deze vrijwillige onverdeeldheden.
Artikel 815 BW niet voor vrijwillige of conventionele onverdeeldheden
Artikel 815 B.W., waarvan het eerste lid bepaalt dat niemand kan worden genoodzaakt in onverdeeldheid te blijven en dat de verdeling te allen tijde kan worden gevorderd, niettegenstaande enige hiermee strijdige verbodsbepaling, is niet van toepassing op de vrijwillige onverdeeldheid in hoofdzaak. Het betreft immers een conventionele en vrijwillige onverdeeldheid die de deelgenoten vrij kunnen invullen/ moduleren.
Bestaansreden en oorzaak van de onverdeeldheid
Wanneer de aankoopakte in een beding van aanwas in vruchtgebruik tussen de samenwonenden voorziet, verliest dit beding door de beëindiging van de relatie elke bestaansreden en is de oorzaak ervan verdwenen, zodat de uitonverdeeldheidtreding zich opdringt.
Het bestaan van een oorzaak in de zin van de artikelen 1108 en 1131 B.W. moet in beginsel worden beoordeeld op het ogenblik van de totstandkoming van de rechtshandeling waarvan zij een geldigheidsvereiste is. De latere verdwijning ervan heeft in de regel geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de rechtshandeling (vgl. o.a. Cass. 6 maart 2014, TBBR 2014, 261).
De oorzaak en de beweegreden voor het inlassen van het beding van aanwas in de koopakte tussen samenwonenden is het beoogde samenleven en de zorg van de partners om elkaar te beveiligen bij het overlijden van de eerststervende.
Dat die bedoeling bij het beding van aanwas niet in de koopakte zelf vermeld wordt, neemt niet weg dat de rechter de bedoeling van de (ex)samenwonenden uit de omstandigheden eigen aan de zaak mag afleiden.
Dat dit beding van aanwas ook bedoeld was om de rechten van een derde (bv. kind van een samenwoner) wordt door het Hof van Beroep te Antwerpen niet bijgetreden. Diens rechten in naakte eigendom vloeien voort uit de aankoop van de naakte eigendom op zich. Dat het tijdstip waarop hij de volle eigendom van de helft van het pand kan bekomen hierdoor beïnvloed wordt, doet geen afbreuk aan het feit dat hij met dit beding op zich geen uitstaans heeft.
Door de beëindiging van de affectieve relatie tussen de samenwoners heeft dit beding van aanwas geen bestaansreden meer zodat de vereffening en verdeling van de onverdeeldheid kan gevorderd worden (vgl. Cass. 6 maart 2014, TBBR 2014, 261).
Het beding van aanwas in vruchtgebruik tussen samenwonenden kan de vereffening en verdeling bijgevolg niet verhinderen.
Dat een derde (bv. een kind van een samenwoner) rechten in naakte eigendom heeft op dit onroerend goed waarvan diens ouder louter het vruchtgebruik heeft) en aldus een eigen en persoonlijk belang bij het behoud van de onverdeeldheid heeft(wat dan de naakte eigendom betreft) zou hebben, kan evenmin met zich meebrengen dat de uitonverdeeldheidtreding te allen tijde onmogelijk wordt.
Vrijwillige onverdeeldheden zonder dienstige regeling qua beëindiging
Vrijwillige onverdeeldheden zijn - in tegenstelling tot toevallige onverdeeldheden - bewust in het leven geroepen waardoor de noodzaak om een einde te stellen aan de onverdeeldheid zich veel minder opdringt dan bij een hereditaire nalatenschap. Naar aanleiding van de creatie van de onverdeeldheid hebben partijen immers de mogelijkheid om met alle deelgenoten een regeling te treffen over diverse punten, waaronder het einde van de onverdeeldheid. Bij een hereditaire nalatenschap die als model voor artikel 815 B.W. werd gesteld, bestaat die mogelijkheid niet.
Evenwel moet het gebrek aan dienstige regeling qua duurtijd en opzegging/ beëindiging, niet per definitie impliceren dat de conventionele/ vrijwillige onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren.
Wanneer een constructie in de aankoopakte in eerste instantie duidelijk kaderde in het beoogd samenleven van 2 partners met het behoud van rechten van een derde deelgenoot in naakte eigendom (kind van één van de samenwoners) dient zelfs dan in het licht van de beëindiging van de relatie redelijkerwijze aangenomen dat het behoud van de onverdeeldheid zinloos is geworden en.
De vordering in onverdeeldheidtreding conflicteert dan niet niet met artikel 1134B.W.
Elk van de deelgenoten kan de verdeling te allen tijde vorderen overeenkomstig artikel 815 B.W. indien de overeenkomst geen uitdrukkelijke regeling bevat omtrent de beëindiging van de onverdeeldheid en de interpretatie van de overeenkomst hieromtrent evenmin enige aanwijzing geeft.
Bij gebrek aan bepaalde termijn betreft het een overeenkomst van onbepaalde duur die in principe te allen tijde eenzijdig opzegbaar is. Partijen beschikken bijgevolg over de mogelijkheid om op elk moment uit onverdeeldheid te treden, ongeacht of artikel 815 B.W. al dan niet van toepassing is.
Een overeenkomst die de verdeling levenslang uitsluit, zou in strijd zijn met het algemene beginsel dat verbintenisrechtelijke verhoudingen die voor onbepaalde duur zijn aangegaan principieel opzegbaar zijn: niemand kan zich immers eeuwigdurend verbinden zonder opzegmogelijkheid. Dit strijdt met de principes van het vrije goederenverkeer en zou de dode hand weer in het leven kunnen roepen.
De weigering om uit onverdeeldheid te treden mag bovendien geen rechtsmisbruik uitmaken. De instandhouding van een overeenkomst die niet langer voortbouwt op een bestaande rechtsverhouding - en die zinloos geworden is - getuigt van een gebrek aan contractuele goede trouw.