Art. 10 van de Woningbouwwet bepaalt: «De verkoper of de aannemer mag geen enkele betaling onder welke vorm ook, eisen of aanvaarden voordat de in artikel 1 bedoelde overeenkomst is aangegaan.
«Indien bij het afsluiten van de overeenkomst een voorschot of handgeld wordt betaald, mag het bedrag ervan niet hoger zijn dan 5% van de totale prijs.
«De promotor of de aannemer zullen, bij het verlijden van de authentieke akte, de betaling mogen eisen van een som die, rekening gehouden met het gestorte voorschot of handgeld, zal gelijk zijn aan de prijs van de grond of het aandeel daarin dat verkocht wordt, verhoogd met de prijs van de uitgevoerde werken, goedgekeurd door een tot uitoefening van dat beroep in België toegelaten architect. Een afschrift van de goedkeuring wordt bij de akte gevoegd.
...»
Art. 14 van de Woningbouwwet stelt strafbaar «hij die rechtstreeks of onrechtstreeks de bepalingen van artikel 10 overtreedt door betalingen te eisen of te aanvaarden».
Een brief van een advocaat met vermelding van een reeds ontvangen bedrag is een buitengerechtelijke bekentenis die het bewijs oplevert van de twee betalingen.
Een buitengerechtelijke bekentenis is een verklaring die buiten een geding wordt afgelegd waardoor een partij de juistheid van een feit of het bestaan van een rechtshandeling bevestigt en die de wederpartij als bewijs tegen haar kan gebruiken. De bekentenis kan worden gedaan door de partij zelf of door haar lasthebber.
Art. 10, eerst lid Woningbouwwet vereist een schriftelijke overeenkomst alvorens de verkoper enige betaling mag eisen of aanvaarden. Bij de ondertekening van de overeenkomst – die in geval van verkoop doorgaans eerste een onderhandse overeenkomst zal zijn – mag overeenkomstig art. 10, tweede lid Woningbouwwet het bedrag van het voorschot niet méér dan 5 % van de totale prijs bedragen.
Een voorschot ontvangen vóór de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst dat meer bedraagt dan 5 % van de totale prijs is een overtreding van art. 10 van de Woningbouwwet.
De totale prijs exclusief BTW is de prijs met inbegrip van de prijs van het terrein, zie art. 1, § 1, van het KB van 21 oktober 1971 «houdende uitvoering van de wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen»). Indien die totale prijs bv. 220.000 euro bedraagt mag het voorschot hoogstens 11.000 euro bedragen.
Art. 10 Woningbouwwet houdt voorts in dat tussen de ondertekening van de onderhandse overeenkomst en het verlijden van de authentieke akte geen verdere betaling door de verkoper-promotor kan worden aanvaard (zie: S. Snaet en P. Truyen, «Prijs en betalingsmodaliteiten» in N. Carette (ed.), Handboek Wet Breyne, Antwerpen, Intersentia, 2015, p. 239, nr. 564; B. Kohl, «Le paiement du prix dans la loi Breyne», in L. Rosseau (ed.), La Loi Breyne, Brussel, Bruylant, 2011, 52).
Geniet op de strafbaarstelling in art. 14 Woningbouwwet, is de aanvaarding van betalingen in strijd met art. 10 Woningbouwwet een misdrijf waarvoor zowel de verkoper-promotor als de zaakvoerder . verantwoordelijk zijn. De zaakvoerder van de promotor heeft immers de plicht en de bevoegdheid om de Woningbouwwet te doen naleven.
Indien de promotor en de zaakvoerder van de promotor het misdrijf niet hadden gepleegd, zouden de onrechtmatige betalingen niet hebben plaatsgevonden. De schade die de koopster lijdt, namelijk betalingen te hebben gedaan zonder een eigendomsrecht te hebben verkregen dat aan het faillissement tegenwerpelijk is. Deze schade staat in oorzakelijk verband met het gepleegde misdrijf. en zijn zowel de promotor (i.c. faillissement) als de zaakvoerder van de failliete vennootschap in eigen naam hoofdelijk gehouden tot terugbetaling.
Indien de ontvangst van het voorschot gevolgd wordt door een aanvullende latere betaling, zijn beide betalingen de uiting zijn van eenzelfde strafbaar opzet, zodat de verjaringstermijn pas begint te lopen vanaf het laatste feit dat met het eerste feit door eenheid van opzet verbonden is.
In geval van veroordeling van de curator q.q. tot betaling verkrijgt de schuldeiser een uitvoerbare titel die hij kan uitvoeren op de activa van het faillissement. Een dergelijke veroordeling brengt mee dat de schuld een schuld van de boedel is en niet een schuld in de boedel. Het Hof kan evenwel alleen kennisnemen van het bestaan en het bedrag van de schuldvordering die wordt aangevoerd tegen de failliete schuldenaar. Het Hof kan niet oordelen over de opneming van een schuldvordering in het passief van het faillissement, noch over de vraag of de met die schuldvordering verbonden schuld een schuld van, dan wel in de boedel is (art. 574, 2o Ger.W.; Cass. 16 december 2005, Arr.Cass. 2005, nr. 680).
Wanneer een partij vertegenwoordigd wordt door een gerechtsmandataris-advocaat, die op zijn beurt door een advocaat wordt bijgestaan, kan de toekenning van een rechtsplegingsvergoeding door de bijzondere omstandigheden van de zaak worden verantwoord. Dit is het geval wanner het specifieke karakter van de materie of van de rechtspleging bijzondere deskundigheid en bijgevolg een beroep op een gespecialiseerd advocaat vereist. De materie van het faillissementsrecht en de daarmee verband houdende procedure vereisen niet de bijstand van een gespecialiseerd advocaat.