Het hoger beroep tegen de beslissing van de vrederechter die de ziekenhuisopname van de geesteszieke handhaaft, wordt geregeld bij artikel 30, § 2 tot § 6, Wet Bescherming Persoon Geesteszieke.
Dit artikel neemt de regels niet over die vermeld zijn in de artikelen 7, § 2 en § 3, en 13 van deze wet, die van toepassing zijn voor de vrederechter.
Artikel 5.1, e), EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op persoonlijke vrijheid en veiligheid en dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd behalve langs wettelijke weg en onder meer in het geval van rechtmatige gevangenhouding van geesteszieken.
Uit dit artikel volgt dat de zieke het recht heeft op verschillende waarborgen, waaronder het recht om gehoord te worden, het recht op informatie en het recht om zich te laten vertegenwoordigen. Deze waarborgen zijn echter niet zo verstrekkend als de waarborgen in artikel 6.1, EVRM met betrekking tot het recht op een eerlijk proces. Het is verder aan de nationale wetgever om te voorzien in het meest gepaste systeem van gerechtelijke toetsing.
Krachtens artikel 30, § 3, tweede lid, Wet Bescherming Persoon Geesteszieke worden de procureur des Konings en de zieke, bijgestaan door een advocaat en, in voorkomend geval, door de geneesheer psychiater van zijn keuze, gehoord.
Volgens artikel 30, § 3, vierde lid, van deze wet lopen de maatregelen ter bescherming onmiddellijk ten einde, betreffende de beslissingen gewezen met toepassing van artikel 13 inzake verder verblijf, indien de rechtbank over het verzoekschrift geen uitspraak heeft gedaan binnen een maand na de indiening, zij het door het gelasten van een onderzoeksmaatregel.
Uit deze wetsbepalingen en de wetsgeschiedenis volgt dat wanneer de zieke in de beroepsprocedure gebruik wil maken van zijn recht zich te laten bijstaan door een geneesheer-psychiater, hieruit niet voortvloeit dat deze laatste een bijkomende termijn moet worden verleend om hem een schriftelijk advies te verstrekken.