Opdat art. 29bis WAM van toepassing zou kunnen zijn, moet er sprake zijn van een «verkeersongeval». Het begrip «verkeersongeval» in de zin van art. 29bis WAM heeft dezelfde betekenis als het begrip «verkeersongeval» in de zin van art. 601bis Ger.W.
De wetgever heeft het begrip «verkeersongeval» in art. 601bis Ger.W. niet nader omschreven, maar de rechtspraak en de rechtsleer hebben zich in die zin gevestigd dat het ruim moet worden opgevat.
De term «verkeersongeval» veronderstelt alleszins niét noodzakelijk het gebruik van een vervoermiddel. Verkeer is immers niet alleen autoverkeer, maar ook verkeer van voetgangers. Een ongeval overkomen aan een voetganger tijdens een verplaatsing maakt een verkeersongeval uit in de zin van art. 601bis Ger.W.. Een verkeersongeval betreft ieder ongeval bij het zich verplaatsen van personen, met of zonder voertuig en ongeacht het type van voertuig «Verkeer» is het gaan en komen, het zich bewegen van voertuigen en personen, het zich verplaatsen of het verplaatsen van andere personen of goederen
Voetgangers moeten worden beschouwd als verkeersdeelnemers en zij kunnen het slachtoffer worden van een verkeersongeval.
Het begrip «verkeersongeval» kan omschreven als «elk ongeval in het wegverkeer waarbij middelen van vervoer, voetgangers of de in het wegverkeersreglement bedoelde dieren betrokken zijn en dat verband houdt met de risico’s van het wegverkeer. Bepalend is of het ongeval «verband houdt met de risico’s van het wegverkeer, dan wel met een ander risico, vreemd aan het wegverkeer.
Men kan «de risico’s van het wegverkeer» omschrijven als «de risico’s waaraan men blootstaat of waaraan men anderen blootstelt wegens het gebruik van de weg om zich te verplaatsen. We hebben te maken met een (weg)verkeersongeval wanneer zich in het schadegeval een dergelijk risico verwezenlijkt. Dit veronderstelt dat minstens één van de bij het ongeval betrokken personen of voertuigen gebruikt maakt van de weg met het oog op een verplaatsing.
De plaatsen toegankelijk voor het verkeer in de zin van art. 29bis, § 1 WAM worden in art. 2, § 1 WAM omschreven als: «... de openbare weg en terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen, ...
Het begrip «niet-openbare terreinen die voor een zeker aantal personen toegankelijk zijn» in art. 28 van de Wegverkeerswet, heet dezelfde betekenis als in art. 2, § 1 de WAM-Wet. Dit betreffen plaatsen die, hoewel privé, voortdurend toegankelijk zijn voor een bepaalde categorieën van personen, zoals aangestelden, klanten, leveranciers, bezoekers of passanten.
Art. 29bis, § 1 WAM kan ook van toepassing zijn op ongevallen die zich voordoen op «privé-terreinen mits zij toegankelijk zijn voor een aantal personen die het recht hebben om er te komen.
De vergoedingsregeling van art. 29bis WAM is evenwel niet van toepassing op strikt privéterrein, zijnde een terrein dat alleen toegankelijk is voor de eigenaar en voor personen die er met zijn toestemming mogen komen. Indien daarentegen een privéterrein toegankelijk is voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen (bv. het eigen personeel), kan art. 29bis WAM wél worden toegepast.
Het kan bezwaarlijk worden betwist dat een keuringsstation voortdurend toegankelijk is voor een bepaalde categorieën van personen, namelijk voor alle bestuurders, met begrip van hun passagiers, die hun voertuig wensen te laten keuren. Een ongeval in een keuringsstation laat art. 29ter, § 1 WAM op die plaats van toepassing is.
Het begrip «betrokkenheid», dat in de wet van 30 maart 1994 tot bescherming van de zwakke weggebruikers was opgenomen, was een totaal nieuw begrip waarbij de wetgever, volgens de parlementaire voorbereidingsstukken, het aan de rechtspraak overliet de draagwijdte ervan in te vullen. Tijdens de besprekingen in de Senaat liet de minister echter wel opmerken dat er een ruime interpretatie moet worden gegeven aan het begrip «betrokkenheid»: «Het is niet noodzakelijk dat een of andere fout werd begaan, noch dat het ongeval werd veroorzaakt door een aanraking met het voertuig. Het is evenmin noodzakelijk dat het voertuig op het ogenblik van het ongeval in beweging was. Zelfs als het zich in regelmatige stilstand bevond, kan het worden beschouwd als «betrokken» bij een ongeval.
In de rechtsleer werd het nieuwe art. 29bis WAM uitgebreid becommentarieerd. Men wees erop dat de wetgever de term «oorzaak» of «aanleiding» niet had willen gebruiken om uit het debat van de causaliteit te geraken en men stelde dat het motorrijtuig niets anders is dan een aanknopingspunt voor de vergoeding van de schade.
De loutere aanwezigheid van het motorrijtuig op het moment van het verkeersongeval volstaat niét; er moet «een bepaalde band bestaan tussen het ongeval en het voertuig». Er moet «een bepaalde band bestaan tussen het voertuig en de schade», maar als er een fysiek contact is geweest met een motorrijtuig in beweging, dan volstaat dit om te zeggen dat het motorrijtuig betrokken is. En als er geen fysisch contact is geweest, «moet het voertuig één of andere rol hebben gespeeld in het verkeersongeval».
Onbetwist is de betrokkenheid van een rijdend voertuig dat een voetganger of fietsen geraakt heeft. Deze betrokkenheid kan louter toevallig zijn. Een fietser wordt bijvoorbeeld door een andere fietser omvergeduwd en komt zo tegen een rijdende auto terecht ... Het voertuig is bij het ongeval betrokken.
Men heeft de term oorzaak zeer uitdrukkelijk willen weren om elke discussie over het causaal verband te ontlopen. Men heeft gekozen voor de ruimst mogelijke term ... Het motorrijtuig is niets anders dan een aanknopingspunt voor de vergoeding van de schade. Een aanraking tussen het rijtuig en het slachtoffer wordt niet vereist.
Het was volgens hem aan de rechtspraak om aan het begrip «betrokkenheid» de juiste interpretatie te geven. Welnu de rechtspraak heeft zich inmiddels had ontwikkeld en kan samengevat worden in twee stelregels:
1. Bij een fysiek contact van het verkeersslachtoffer met het motorrijtuig is er steeds sprake van een betrokkenheid van dit laatste bij het ongeval, en
2. bij ontstentenis van zo’n contact is vereist (en tevens voldoende) dat het motorrijtuig op één of ander wijze een rol heeft gespeeld («une rôle quelconque») bij het ongevalsgebeuren.
In deze tweede regel ligt naar het oordeel van de rechtsleer toch een zekere causaliteitsgedachte vervat, zij het dan in de meest afgezwakte vorm.
Terwijl in rechtspraak en rechtsleer soms werd gesteld dat er in het begrip «betrokkenheid» een zekere, zij het afgezwakte, causaliteitsgedachte vervat zit, zeker in die gevallen waar er geen contact is geweest tussen het slachtoffer en het motorrijtuig, heeft het Hof van Cassatie die causaliteitsgedachte «resoluut uitgesloten.
De feitenrechters zullen ingevolge deze Cassatierechtspraak in hun motivering elke verwijzing naar de causaliteitsgedachte moeten vermijden.
In een arrest van 3 oktober 2008 kreeg het Hof van Cassatie te maken met een fietser die was aangereden door personenwagen A en vervolgens geslingerd werd tegen wagen B. Het Hof oordeelde dat «de omstandigheid dat het tweede motorrijtuig, waarop het slachtoffer is terechtgekomen, geen rol heeft gespeeld in de totstandkoming van de aanrijding door het eerste motorrijtuig niet belet dat het een rol kan spelen in het verkeersongeval en dus betrokken kan zijn bij dat ongeval in de zin van art. 29bis van de WAM-wet. Terwijl de «betrokkenheid van het voertuig» in het arrest van 9 januari 2006 nog in verband gebracht werd met «de totstandkoming van het ongeval», volstaat volgens het arrest van 3 oktober 2008 dat het motorrijtuig «enige rol heeft gespeeld in het ongeval.