Een vader, gepensioneerd aannemer, voert werken uit tot oprichting van de gemeenschappelijke woning van zijn dochter en diens partner.
Na relatiebreuk tussen zijn dochter en haar partner, vordert de vader een vergoeding voor de uitvoering van zijn werk tegen zijn ex-schoonzoon.
Hij roept in hoofdorde zaakwaarneming in (hetgeen door de rechtbank wordt afgewezen).
In ondergeschikte orde roept hij verrijking (vermogensverschuiving) zonder oorzaak in.
Opdat verrijking zonder oorzaak met succes zou kunnen worden ingeroepen, is vereist dat cumulatief aan vier voorwaarden is voldaan:
(1) een verrijking van het ene vermogen;
(2) een verarming van het andere vermogen;
(3) een correlatief verband tussen deze verrijking en verarming en
(4) het ontbreken van een geldige juridische oorzaak.
1. De niet betaalde arbeidsprestaties van de vader resulteren in een voordeel en dus in een verrijking.
2. Deze arbeidsprestaties werden kostellos en zonder voordeel door de vader uitgevoerd hetgeen een verarming in hoofde van de vader is.
3. Deze verarming staat in correlatie met de opgerichte woning die ontegensprekelijk een positieve waarde vertegenwoordigt en aldus een verrijking van het vermogen van de mede-eigenaar.
4. Voor deze verrijking en verarming die hiermee in relatie staat, is er geen juridische oorzaak.
Het feit dat de schoonzoon een relatie had met de dochter van de vader is geen juridische oorzaak geen hindernis. Het bestaan/de context van een affectieve relatie – die hoe dan ook niet kan worden gelijkgesteld met de bedoelde oorzaak – sluit op zich de toepassing van de leer van de verrijking zonder oorzaak niet uit.
Evenmin is het gegeven dat de vader deze vordering enkel instelt tegen zijn schoonzoon en niet tegen zijn eigen dochter een struikelblok. Vooreerst vordert E. De M. enkel “het aandeel” van de schoonzoon. Voorts impliceert het bestaan van een vrijgevigheid ten aanzien van zijn dochter niet per se een vrijgevigheid ten aanzien van zijn ex schoonzoon.
De juridische oorzaak kan gelegen zijn in een wettelijke verplichting, een overeenkomst, een onrechtmatige daad, een rechterlijke beslissing, de eigen wil van de verarmde of een natuurlijke verbintenis. Dat in casu de oorzaak zou zijn gelegen in een wettelijke verplichting, een overeenkomst, een onrechtmatige daad of een rechterlijke beslissing wordt niet beweerd en/of (zoals geoordeeld) niet aanvaard.
Blijven nog de wil van de verarmde of een natuurlijke verbintenis.
Ten onrechte legt de ex-schoonzoon. de natuurlijke verbintenis die rustte op hem en zijn vrouwtje om bij te dragen in de lasten van hun feitelijke samenwoning bij haar vader. Deze laatste diende geenszins in plaats van zijn dochter deze natuurlijke bijdrageverbintenis na te komen.
Daarenboven, nog abstractie gemaakt van het feit dat dergelijke inspanningen tot het oprichten van een woning (in de regel) de normale lasten van de feitelijke samenwoning overschrijden, ziet de ex-schoonzoon hierbij over het hoofd dat:
– het koppel (een tijdje) inwoonde bij de ouders van de dochter
– het koppel nooit in de opgerichte woning samenwoonde;
– de dochter en haar moeder de zorg van het gemeenschappelijke kind op zich namen;
– niet is aangetoond dat de schoonzoon zelf (veel) prestaties leverde tot het oprichten van de woning.
Anders dan de eerste rechter oordeelt het hof dat schenkingen/giften ten aanzien van de schoonzoon hier evenmin aan de orde zijn. Een mogelijke vrijgevigheid van de vader ten aanzien van zijn eigen dochter impliceert niet per definitie een vrijgevigheid ten aanzien van zijn schoonzoon (cf. Brussel 19 juni 2009, TBBR 2013, 520: betreffende de stortingen gedaan ten voordele van de persoon die toen de man van haar dochter was, heeft de moeder geen enkele vrijgevige bedoeling noch speculatief belang bezield.
De moeder heeft niet gehandeld met als overweging een belang voor zichzelf, zelfs onrechtstreeks, maar alleen met respect voor de ouderlijke gevoelsband met haar dochter. Dit motief kan niet worden aangenomen als de oorzaak van haar verarming. Er is ongerechtvaardigde verrijking van de ex-man van haar dochter).
De verklaring van de bouwheren in het licht van de btw doet hieraan geen afbreuk.
Terwijl de vader ten aanzien van zijn schoonzoon uit vrijgevigheid handelde, vloeien de handelingen evenmin voort uit beslissingen genomen in zijn eigen belang en met inachtneming van een mogelijk risico van verarming.
Om de hierboven vermelde redenen ontbreekt hier een juridische oorzaak en is ook aan de vierde voorwaarde voldaan.