Antigone (Sophocles)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Antigone
Tragedie
Antigone bij het lijk van haar broer Polyneikes (Lytras, 1865)
Auteur Sofokles
Originele titel Ἀντιγόνη
Originele taal Oudgrieks
Lengte 1218 verzen
Eerste opvoering wsl. 442 v.Chr.
Plaats opvoering Athene (Dionysia)
Setting Thebe
Personen

Antigone (Oudgrieks Ἀντιγόνη) is een klassieke tragedie van de dichter/tragicus Sophocles over Antigone uit de Griekse mythologie. Het motto van het stuk: om gelukkig te worden moet je verstandig handelen (maar wat is verstandig handelen?) en de goden niet tarten (maar wat is de goden tarten?). Het centrale thema van het stuk: Het individuele geweten versus de staatswetten; de morele of goddelijke wetten versus de menselijke wetten.

Inhoud[bewerken | brontekst bewerken]

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

Proloog[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 1-99: Antigone & Ismene)

Antigone en Ismene komen uit het paleis naar buiten en beginnen te praten over hun dode broers. Antigone vertelt Ismene dat Kreon besloten heeft het lijk van Eteokles plechtig te begraven, maar dat het lijk van Polyneikes, die als landverrader wordt beschouwd, onbegraven moet blijven als prooi voor de roofvogels. Het is niemand toegestaan om hem te betreuren en degene die deze regels toch overtreedt, zal worden gestenigd. Antigone wil Polyneikes toch begraven, omdat ze dat als haar plicht beschouwt, en vraagt Ismene om haar te helpen. Ismene schrikt, weigert en probeert Antigone van haar besluit af te brengen. Dat lukt haar echter niet. Antigone en Ismene gaan van het toneel.

Parodos[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 100-161: koor) Het koor komt de orchestra binnen. Het bezingt de strijd tussen Eteokles en Polyneikes en bezingt Zeus die aan de kant van de Thebanen stond tijdens de strijd. Daarna komt Kreon op om zijn inaugurale troonrede te houden voor de oude mannen van de stad die ook het koor vormen.

Eerste epeisodion[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 162-331: Kreon, koor & wachtpost)

Kreon komt, vergezeld door twee dienaren, het paleis uit. Hij prijst het koor om zijn trouw aan zijn voorgangers en vraagt het om hem nu ook trouw te zijn. Omdat hij van die trouw uit gaat, vertelt Kreon het koor dat hij besloten heeft het lijk van Eteokles wel en het lijk van Polyneikes niet te begraven. Polyneikes is namelijk een landverrader en bij diens lijk staan wachtposten opgesteld. Van het koor verlangt Kreon dat het erop toeziet dat zijn wil geschiedt. Dit sluit aan bij zijn principes: volgens hem kan een heerser alleen goed zijn wanneer hij besluiten durft te nemen en een vriend of familielid durft te doden omwille van het vaderland. Op dat moment komt de wachter op, die een onheilspellend bericht met zich meebrengt. Iemand heeft het namelijk gewaagd het lijk van Polyneikes te begraven, maar niemand van de wachters heeft iets gemerkt. Kreon gelooft niet dat de wachters er niets mee te maken hebben en dreigt hen allen te vermoorden als de echte dader niet gevonden wordt.

Eerste stasimon[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 332-383: koor)

Het koor zingt over een vreemd wezen: de mens. De mens is vindingrijk en weet veel, maar moet ervoor zorgen dat hij zijn kennis op de goede manier gebruikt. Wanneer hij dat niet doet, richt hij zichzelf (en zijn stad) te gronde, door de wil van de goden. Naast de prestaties van de mens als 'geweldig wezen', heeft hij dus te kampen met twee gebreken. Enerzijds dat hij niet kan ontsnappen aan de Hades (Ook al is de mens op het vlak van genezing steeds grensverleggend, toch blijft hij sterfelijk). Anderzijds dat zijn goede prestaties hubris (overmoed) tot gevolg kunnen hebben.

Tweede epeisodion[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 384-581: wachtpost, Antigone, Ismene, Kreon & koor)

De wachter komt op, Antigone als gevangene met zich meevoerend. Dan komt Kreon vergezeld door twee dienaren het paleis uit en vraagt wat er aan de hand is. De wachter antwoordt dat hij de schuldige gevonden heeft: Antigone. Kreon is erg verbaasd. Antigone wordt door de twee dienaren bij Kreon gebracht en de wachter gaat weg. Kreon vraagt Antigone waarom ze zijn besluit genegeerd heeft. Antigone antwoordt simpel dat het geen verbod van de goden was en dat ze trots is op wat ze gedaan heeft. Bovendien is ze niet bang om te sterven. Vervolgens laat Kreon Ismene halen, die hij van medeplichtigheid verdenkt. Ismene wil haar zus helpen of anders met haar sterven, maar Antigone zegt dat Ismene er niets mee te maken heeft. Kreon blijft stug bij zijn besluit om Antigone ter dood te brengen, ondanks dat ze zijn nicht is en de verloofde van zijn zoon Haimon.

Tweede stasimon[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 582-630: koor)

Het koor zingt over de vroegere en huidige rampen die het Thebaanse koningshuis teisteren.

Derde epeisodion[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 631-780: Kreon, Haimon & koor)

Haimon komt het toneel op. Kreon is bang dat zijn zoon zijn besluit om Antigone te doden zal afkeuren. Hij vindt namelijk dat een zoon altijd achter de besluiten van zijn vader hoort te staan. Bovendien vindt hij dat een heerser altijd en door iedereen gehoorzaamd moet worden. Haimon stelt zijn vader gerust. Hij beschouwt Kreon als zijn voorbeeld en zal al zijn besluiten accepteren. Toch is hij het nu niet eens met zijn vader en hij wijst hem erop dat ook het volk Antigone betreurt. Kreon wordt boos omdat hij zich niet de les wil laten voorschrijven door iemand die jonger is dan hijzelf of door de stad. Het draait uit op een ruzie en Kreon wil Antigone meteen voor de ogen van zijn zoon ter dood brengen. Haimon rent daarop weg en het koor vraagt Kreon wat hij nu met Antigone gaat doen. Kreon antwoordt dat hij haar zal laten opsluiten in een soort grot met genoeg voedsel om van te leven. Zo kan hij niet beschuldigd worden van moord.

Derde stasimon[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 781-805: koor)

Het koor bezingt de macht van Eros. Eros heeft namelijk de ruzie tussen Haimon en zijn vader op zijn geweten.

Vierde epeisodion[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 806-943: Antigone, Kreon & koor)

Antigone komt het paleis uit, begeleid door de twee dienaren van Kreon. Antigone beklaagt zich en vergelijkt zichzelf met Niobe, die tot rots versteende als straf voor het beledigen van de moeder van Apollo en Artemis. Het koor vindt het juist een eer om hetzelfde lot te hebben ondergaan als een godin. Dan komt Kreon uit het paleis naar buiten. Hij beveelt Antigone weg te brengen naar haar graf. Ondertussen gaat Antigone door met zichzelf beklagen. Ook legt ze (de overleden) Polyneikes uit waarom ze hem begraven heeft, namelijk omdat hij haar broer is en ze nooit meer een andere broer zou kunnen krijgen. Antigone wordt door de wachters van Kreon weggebracht naar haar graf. Kreon blijft op het toneel.

Vierde stasimon[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 944-987: koor)

Het koor bezingt de mythe van Danaë en de gouden regen, de mythe van Dryas en de mythe van Phineus.

Vijfde epeisodion[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 988-1114: Tiresias, Kreon & koor)

De blinde ziener Tiresias komt het toneel op, geleid door een jongen. Hij vertelt dat de voortekenen van de brandoffers slecht zijn. Volgens hem zijn de goden boos omdat Polyneikes niet begraven en Antigone levend opgesloten is. Kreon zal door de goden hiervoor gestraft worden. Kreon wil dit niet geloven en denkt dat Tiresias het alleen zegt om er geld uit te slaan. Tiresias is beledigd door deze woorden en verlaat met de jongen het toneel. Toch missen de woorden van Tiresias hun werking niet: Kreon is in de war en vraagt aan het koor wat hij moet doen. Het koor antwoordt dat hij Antigone moet bevrijden en voor Polyneikes een graf moet bouwen. Kreon gehoorzaamt en verlaat met zijn dienaren het toneel.

Vijfde stasimon[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 1115-1154: koor)

Het koor bezingt Dionysos, de god van de wijn. Dionysos zorgt voor het tragische lot.

Exodos[bewerken | brontekst bewerken]

(vss. 1155-1352: boodschapper, koor, Eurydice & Kreon)

De bode komt op. Hij beklaagt Kreon. Het koor wil weten wat voor onheilspellend bericht hij komt brengen. De bode zegt dat Haimon dood is. Dan komt Eurydice, Kreons vrouw, nieuwsgierig geworden naar buiten. De bode vertelt haar dat hij en Kreon eerst het lijk van Polyneikes verbrand en begraven hebben en dat ze daarna naar de grot gingen waar Antigone is opgesloten. Daar aangekomen, hoorden ze het wanhopige geschreeuw van Haimon. Ze gaan kijken en zien dat Antigone zichzelf opgehangen heeft. Op dat moment doet Haimon een poging om zijn vader te vermoorden en wanneer dat niet lukt, laat hij zichzelf in zijn eigen zwaard vallen. Stervend slaat hij zijn armen om Antigone heen.

Eurydice gaat zonder iets te zeggen het paleis binnen, gevolgd door de bode. Dan komt Kreon op, gevolgd door twee dienaren, die het lijk van Haimon dragen. Kreon beklaagt zijn zoon en verwijt zichzelf veel. Het koor geeft hem gelijk.

De bode komt uit het paleis naar buiten om te zeggen dat Eurydice zelfmoord heeft gepleegd. Haar lijk wordt naar buiten gebracht. Kreon blijft zichzelf verwijten maken en beklaagt het ongelukkige lot van hem en zijn familie. Uiteindelijk vraagt Kreon zijn bedienden om hem naar binnen te nemen.

Epiloog[bewerken | brontekst bewerken]

In de epiloog staat de moraal van dit verhaal: om gelukkig te worden moet je verstandig handelen en de goden niet tarten, ongetwijfeld een verwijzing naar de daden van Kreon die in zijn blinde razernij ervoor gezorgd heeft dat iedereen zelfmoord gepleegd heeft en nu pas, als het kwaad geschied is, beseft hoe verkeerd hij wel niet geweest is.

Nederlandse vertalingen en bewerkingen[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste Nederlandse versie was van Cornelis van Ghistele (1545). Het stuk is metrisch vertaald door J. van Leeuwen Jr. (1897), Willem Kloos (1898) en J.L. Chaillet (1906). Andere moderne vertalingen zijn gemaakt door o.a. L.A.J. Burgersdijk Jr. (1903), Bertus van Lier (bekroond met de Martinus Nijhoff Vertaalprijs 1955), Emiel De Waele (1962), Johan Boonen (1972) en Jan Pieters (1989). In de 21e eeuw bleef Antigone razend populair met vertalingen van Jules Deelder (2000), Gerard Koolschijn (2008) en Ben Schomakers (2016).

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]