Salduz-arrest

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Salduz
Datum 27 november 2008
Partijen Salduz / Turkije
Zaak   36391/02
Instantie EHRM
Rechters N. Bratza, C. Rozakis, J. Casadevall, R. Türmen, R. Maruste, V. Zagrebelsky, S. Pavlovschi, A. Gyulumyan, L. Mijović, D. Spielmann, R. Jaeger, D.T. Björgvinsson, J. Šikuta, I. Ziemele, M. Villiger, L. López Guerra, M.L Trajkovska
Wetgeving art. 6 EVRM
Onderwerp   Aanwezigheid advocaat bij politieverhoor
Vindplaats   RJ&d ECHR 2008-V, p. 59
NJ 2009/214
ECLI   ECLI:CE:ECHR:2008:1127JUD003639102

Het Salduz-arrest, gewezen op 20 november 2008 in de zaak Salduz t. Turkije,[1] is een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat betrekking heeft op rechtsbijstand vóór het eerste (politie)verhoor van een verdachte.

Casus[bewerken | brontekst bewerken]

De 17-jarige Yusuf Salduz werd door de Turkse politie gearresteerd op verdenking van deelname aan een onwettige demonstratie ter ondersteuning van de PKK en het ophangen van een spandoek. Tijdens het politieverhoor heeft hij een bekentenis afgelegd, die hij later introk bij de openbaar aanklager en bij de onderzoeksrechter. Hij zegt dat hij tijdens het politieverhoor onder druk was gezet en werd geslagen. Pas na de voorgeleiding bij de aanklager en de onderzoeksrechter kreeg Salduz voor het eerst een advocaat te spreken. Zijn veroordeling tot 2½ jaar gevangenisstraf was onder meer gebaseerd op de verklaringen die tijdens het politieverhoor waren afgelegd.

EHRM[bewerken | brontekst bewerken]

Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stelde Salduz, dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden omdat hij tijdens het politieverhoor verstoken was van rechtsbijstand, terwijl de daar afgelegde en later ingetrokken verklaring wel door de rechter als belastend bewijs werd gebruikt. Het Hof overwoog, dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens eist dat een verdachte toegang tot een raadsman ("access to a lawyer") moet krijgen vanaf het moment dat de ondervraging door de politie begint. Afwijking van deze hoofdregel is alleen mogelijk in exceptionele gevallen, op basis van dwingende redenen. De rechten van de verdediging zijn in principe onherstelbaar aangetast, indien belastende verklaringen als bewijs worden gebruikt, in het geval die verklaringen zijn afgelegd terwijl verdachte geen toegang tot een raadsman had.[2]

Relevantie voor Nederland[bewerken | brontekst bewerken]

Volgens een uitspraak van het EHRM geldt sinds 1 april 2010 het volgende recht voor een aangehouden verdachte binnen Nederland: Als een verdachte aangehouden wordt moet hij of zij voordat het politieverhoor aanvangt, in de eerste zes uur voor politieonderzoek, een raadsman (advocaat) gesproken hebben. Het verhoor van inverzekeringstelling valt hier overigens niet onder. De verdachte mag bij een B- of C-zaak afzien van een raadsman. Bij een A-zaak is het voor de verdachte nooit mogelijk om van een raadsman af te zien.

Categorie A-zaken: Zeer ernstige of gevoelige zaken, of zaken waar aan een kwetsbaar persoon extra rechtsbescherming moet worden geboden. Zeer ernstige of gevoelige zaken: gevangenisstraf van 12 jaar of meer, grote maatschappelijke impact en commotie, bijvoorbeeld bekende Nederlanders betrokken, of de politiek. Kwetsbaar persoon: Kinderen van 12 t/m 15 jaar in zaken waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en kinderen van 16 en 17 jaar met een verstandelijke beperking of neurologische stoornissen, waarbij auditieve verhoorregistratie (A.V.R.) noodzakelijk is. In een categorie A-zaak krijgt de verdachte altijd een raadsman en kan hij hier niet van afzien.

Categorie B-zaken: Misdrijven waarbij voorlopige hechtenis mogelijk is en die niet onder categorie A-zaken vallen.

Categorie C-zaken: Misdrijven waarbij voorlopige hechtenis niet mogelijk is, plus overtredingen.

In categorie B- en C-zaken mag de verdachte afzien van zijn raadsman. Wil hij tijdens het verhoor alsnog een raadsman spreken, dan zal de hulpofficier van justitie daar een beslissing in moeten nemen.

Relevantie voor België[bewerken | brontekst bewerken]

De wet van 13 augustus 2011 (Belgisch Staatsblad van 5 september 2011) trad op 1 januari 2012 in werking en bracht het Belgisch strafprocesrecht in overeenstemming met het Salduz-arrest. Deze wet voorziet onder andere in nieuwe regels met betrekking tot het verhoor, voorafgaand overleg met een advocaat, bijstand door een advocaat tijdens het verhoor, recht op contact met een vertrouwenspersoon, nieuwe regels met betrekking tot plaatsbezoek,...

Een paar heel concrete elementen uit de wet zijn onder andere het feit dat een verdachte die van zijn vrijheid beroofd is de gelegenheid heeft 30 minuten te overleggen met zijn advocaat vooraleer hij een verklaring aflegt aan de politie. Tijdens het daaropvolgende verhoor blijft de advocaat aanwezig maar mag niet tussenkomen. Het politieverhoor kan worden onderbroken voor een bijkomend overleg van 15 minuten.[3]

Gevolgen[bewerken | brontekst bewerken]

Tijdens de eerste maanden dat het arrest van kracht was in België, steeg het aantal voorlopige vrijlatingen met 40%, omdat, volgens een evaluatie, onderzoeksrechters door de samenwerking met advocaten over meer elementen beschikken om evenwichtig te oordelen in een zaak.[4]

Volgens de Dienst voor Strafrechtelijk Beleid zorgde de wet in de eerste maanden over het algemeen voor weinig problemen en waren er weinig incidenten tijdens de verhoren. Er werden echter toch enkele kanttekeningen gemaakt.[4]

  • Voor de verhoren in het kader van de Salduz-wet bleken steeds dezelfde advocaten beschikbaar. Vaak waren het ook stagiairs die bij deze verhoren aanwezig zijn.
  • Advocaten worden voor deze Salduzverhoren te weinig en te laat betaald. Dit leidt tot ongenoegen bij de advocaten.

Ook voor de politie en haar taken waren er gevolgen die niet altijd als positief werden ervaren.[5]

  • Omdat een advocaat aanwezig mag zijn bij het eerste verhoor, duren de helft van de verhoren in de praktijk langer. Hierdoor kunnen er minder politieagenten worden ingezet op straat.
  • Een advocaat mag in principe tijdens het verhoor niet tussenbeide komen. Hij heeft dat recht enkel als de rechten van de verdachte worden geschonden. In de praktijk gaat dit echter anders.

Verdere verheldering en waarborgen rechten van de arrestant[bewerken | brontekst bewerken]

Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest van 14 februari 2013 uitspraak gedaan over het beroep tot vernietiging dat de Liga voor Mensenrechten[6] heeft ingesteld tegen de wet van 13 augustus 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 september 2011), d.i. de zogenaamde Salduz-wet.[7]

In zijn arrest nr. 7/2013 van 14 februari 2013 (zgn. Valentijnsarrest) vernietigde het Grondwettelijk Hof gedeeltelijk de wet. Voorts wordt de wet uitgelegd op een wijze die meer in overeenstemming is met de Grondwet en met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens:

  • Daar waar de Salduz-wet niet in een bijstandrecht voorziet nadat een verdachte door de onderzoeksrechter is aangehouden, verleent het arrest de Onderzoeksrechter de bevoegdheid om aan de advocaat toestemming te geven de verhoren bij te wonen nadat een aanhoudingsbevel werd verleend. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal dit door de Onderzoeksrechter kunnen worden geweigerd.
  • Het arrest verplicht de wetgever het bijstandsrecht uit te breiden tot de zwaarste verkeersmisdrijven.
  • Het arrest verplicht de politiediensten om iedere niet aangehouden verdachte bij aanvang van zijn verhoor in te lichten dat hij niet is aangehouden en dat hij bijgevolg op elk ogenblik kan gaan en staan waar hij wil. Bijgevolg moet de verdachte ervan op de hoogte worden gebracht dat hij het kantoor waar hij wordt ondervraagd, vrij kan verlaten.
  • De politieambtenaren, de procureur des Konings of de onderzoeksrechter moeten de advocaat duidelijk en precies inlichten over de feiten waarop het verhoor betrekking heeft.
  • In bepaalde gevallen moet een advocaat een overleg kunnen hebben met de verdachte dat langer duurt dan de wettelijk bepaalde termijn van 30 minuten.
  • Ten slotte laat het arrest geen enkele twijfel over het belang van de toepassing van het bijstandsrecht. Wordt de wet niet toegepast, dan kan het verhoor geen enkel bewijs opleveren. De rechter mag met dit verhoor op geen enkele wijze rekening houden om een veroordeling te gronden.

Europese richtlijn[bewerken | brontekst bewerken]

Op 22 oktober 2013 is in het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie een richtlijn ondertekend die de rechten van de verdachte tijdens het politieverhoor samenbundelt, zoals verwoord in het Salduz-arrest. Als gevolg hiervan worden alle lidstaten van de Europese Unie verplicht de inhoud van deze richtlijn naar nationaal recht om te zetten voor 27 november 2016.

Zie ook[bewerken | brontekst bewerken]

  • Hoge Raad 30 juni 2009, S 08/02411 J, ECLI:NL:HR:2009:BH3079NJ 2009, 349, noot T.M. Schalken (Salduz-verweer). "Rechtsbijstand m.b.t. het politieverhoor. EHRM 27-11-08, Salduz tegen Turkije. Het opstellen van een alg. regeling van de rechtsbijstand m.b.t. het politieverhoor gaat de rechtsvormende taak van de HR te buiten maar de EHRM-rechtspraak roept vragen op die de strafrechter in voorkomende gevallen dient te beantwoorden. De HR leidt uit de EHRM-rechtspraak af dat een door de politie aangehouden verdachte aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit die rechtspraak kan niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor. Een verdachte dient vóór de aanvang van het 1e verhoor worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Een aangehouden jeugdige verdachte heeft tevens recht op bijstand door een raadsman of vertrouwenspersoon tijdens het politieverhoor. Als een aangehouden verdachte niet, of niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden overleg te plegen met een advocaat levert dat in beginsel een vormverzuim a.b.i. art. 359a Sv op. Gelet op HR LJN AM2533 dient te worden beoordeeld of aan dat rechtsverzuim enig gevolg moet worden verbonden waarbij rekening dient te worden gehouden met de in art. 359a.2 Sv genoemde factoren, zoals o.m. "de ernst van het verzuim". O.g.v. de EHRM-rechtspraak moet worden aangenomen dat in gevallen als i.c. een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift in aanzienlijke mate is geschonden. Daarom zal na een daartoe strekkend verweer, dat vormverzuim dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Dat geldt ook voor een verweer m.b.t. bewijsmateriaal dat is verkregen als een rechtstreeks gevolg van een voor het bewijs onbruikbare verklaring als hiervoor bedoeld. Of van zo'n rechtstreeks gevolg kan worden gesproken, laat zich niet in alg. zin beantwoorden. I.c. klaagt het middel over schending van art. 41 Sv, art. 6 EVRM en art. 40 .2. sub b onder III van het Verdrag inz. de rechten van het kind, doordat aan de minderjarige verdachte niet tijdig een raadsman is toegevoegd als gevolg waarvan hij zonder bijstand van een raadsman door de politie over de feiten is verhoord. Aldus miskent het middel dat ex art. 78.1 Wet RO beroep in cassatie alleen gericht kan zijn tegen handelingen en uitspraken van de rechter."

Literatuur[bewerken | brontekst bewerken]

  • Advocatenblad 2009, nr. 12, pag. 498: Pionieren met piket na Salduz
  • Advocatenblad 2009, nr. 13, pag. 552: Nieuwe piketregeling na Salduz
  • Alexander de Swart, Toch nog een raadsman bij het politieverhoor? Enkele ontwikkelingen na Salduz/Panovits, Nederlands Juristenblad, 2010, afl. 4, p. 223-226.
  • Alexander de Swart, Update Salduz-doctrine. Toch nog een raadsman bij het politieverhoor? Part II, Nederlands Juristenblad, 2010, afl. 42, p. 2692-2695.

Externe links[bewerken | brontekst bewerken]