De regelGeen opsporing of huiszoeking mag in een voor het publiek niet toegankelijke plaats worden verricht vóór vijf uur 's morgens en na 21 uur (negen uur 's avonds).
Evenwel kan ook tussen 21 uur en 5 uur een opsporing of onderzoek worden verricht:
:
1° wanneer een bijzondere wetsbepaling de opsporing of de huiszoeking 's nachts toelaat;
2° wanneer een magistraat of een officier van gerechtelijke politie zich tot vaststelling op heterdaad van een misdaad of wanbedrijf ter plaatse begeeft;
3° in geval van verzoek of toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de plaats of de persoon bedoeld in artikel 46, 2° van het Wetboek van Strafvordering;)
4° in geval van oproep vanuit die plaats;
5° in geval van brand of overstroming;
6° wanneer de opsporing ten huize of huiszoeking betrekking heeft op een misdrijf bedoeld in :
- boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, of;
- boek II, titel VI, Hoofdstuk I, van hetzelfde Wetboek, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat er vuurwapens, explosieven, kernwapens, biologische of chemische wapens, of schadelijke of gevaarlijke stoffen waardoor bij ontsnapping mensenlevens in gevaar kunnen worden gebracht, kunnen worden aangetroffen.
Geen aanhouding ten gevolge van een bevel tot medebrenging, een bevel tot vrijheidsbeneming een bevel tot vrijheidsbeneming bij verstek of een bevel tot een onmiddellijke vrijheidsbeneming in de zin van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis mag in een voor het publiek niet toegankelijke plaats worden verricht vóór vijf uur 's morgens en na negen uur 's avonds. Hetzelfde geldt voor een vrijheidsbeneming op het Belgische grondgebied op basis van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel of op basis van een regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht waardoor België gebonden is.
Tenzij:
1° wanneer een bijzondere wetsbepaling deze aanhouding 's nachts toelaat;
2° wanneer een magistraat of een officier van gerechtelijke politie zich bij of na de vaststelling op heterdaad van een misdaad of wanbedrijf ter plaatse bevindt;
3° in geval van verzoek of toestemming van de persoon die het werkelijk genot heeft van de plaats of de persoon bedoeld in artikel 46, 2°, van het Wetboek van Strafvordering;
4° in geval van oproep vanuit die plaats;
5° wanneer de vrijheidsbeneming betrekking heeft op een misdrijf bedoeld in :
- boek II, titel Iter, van het Strafwetboek, of;
- boek II, titel VI, hoofdstuk I, van hetzelfde Wetboek, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat er vuurwapens, explosieven, kernwapens, biologische of chemische wapens, of schadelijke of gevaarlijke stoffen waardoor bij ontsnapping mensenlevens in gevaar kunnen worden gebracht, kunnen worden aangetroffen.
zie
wet 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen [opsporing ten huize, huiszoeking of aanhouding] mag worden verricht.
Onderscheid bestuurlijke en gerechtelijke huiszoekingHierbij dient een onderscheid gemaakt tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke huiszoeking. Vergelijk hierbij artikel 14 en 15 van de
wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.
Het binnentreden van een woning na een oproep huiselijk geweld is een bestuurlijke huiszoeking (naar aanleiding van de uitvoering van een opdracht van bestuurlijke politie). Een binnentreden van een woning met oog op het vinden van een verboden wapen in opdracht van de onderzoeksrechter is een gerechtelijke huiszoening.
Wanneer naar aanleiding van een bestuurlijke huiszoeking aanwijzingen van een misdrijf kunnen deze worden aangewend als rechtmatig verkregen bewijs in een strafzaak.
zie: Cass. 27 juli 1999, Arr.Cass. 1999, p. 1008, Bull. 1999, p. 1047, JT 2000 (verkort), p. 424 RW 2000-2001, p. 1199, noot B. DE SMET.:
“De regel dat het opsporingsonderzoek gevoerd wordt onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings belet niet dat de politiediensten, die, bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke politie stoten op aanwijzingen van het plegen van een misdrijf, in het kader van hun algemene opdracht van gerechtelijke politie autonoom kunnen optreden teneinde dit misdrijf op te sporen, de bewijzen ervan te verzamelen, de daders ervan te vatten, aan te houden en ter beschikking te stellen van de bevoegde overheid, op de wijze en in de vormen bepaald door de wet, op voorwaarde dat zij de procureur des Konings inlichten over de gevoerde opsporingen binnen de termijn en op de wijze die deze bij richtlijn vaststelt (art. 28bis, § 1, tweede lid en art. 28ter, § 3 S.V.; art. 14-15 WPA)”.
Een bestuurlijke huiszoeking naar aanleiding van een noodoproep afkomstig uit het betreden pand kan overgaan in een huiszoeking als daad van gerechtelijke politie. Bij de rondgang in de woning mag het optreden ook aspecten van gerechtelijke politie inhouden en kunnen misdrijven worden vastgesteld, althans wanneer de politie binnen de grenzen van de oproep blijft.
Sanctie gesteld op de overtreding van de in art. 27 WPA en art. 1, 4° en 5° Huiszoekingswet voorgeschreven formaliteiten. Op grond van art. 32 VT.Sv.28 wordt enkel tot nietigheid van onrechtmatig verkregen bewijselementen besloten wanneer
1) de naleving van de betrokken vormvoorwaarde wordt voorgeschreven op straffe van nietigheid; (
2) de begane overtreding de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast; of
3) het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces. De rechter oordeelt onaantastbaar op grond van de gegevens van de zaak of ingevolge de begane onregelmatigheid het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces.
Hij kan daartoe onder meer de volgende omstandigheden in aanmerking nemen:
– de onregelmatigheid werd al dan niet opzettelijk of ingevolge een niet te verontschuldigen onachtzaamheid begaan;
– de ernst van het misdrijf overstijgt veruit de begane onrechtmatigheid;
– de onrechtmatigheid betreft alleen een materieel element van het bestaan van het misdrijf;
– de onrechtmatigheid heeft een louter formeel karakter;
– de onrechtmatigheid heeft geen weerslag op het recht of de vrijheid die door de overschreden norm wordt beschermd.
Hieruit volgt dat bewijs verkregen met schending van een wettelijke bepaling niet noodzakelijk een miskenning van het recht op een eerlijk proces oplevert en daarom nietig is (Erik DE BOCK, De overgang van een bestuurlijke huiszoeking naar een gerechtelijke huiszoeking, T.Strafr. 2019/6 – [2019/50], Jurabibliotheek)