Algemeen Reglement voor de bescherming van de arbeid 11 februari 1976
TITEL Ibis. - (Toepassingsgebied.) <KB 1998-03-27/30, art. 1, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Toepassingsgebied. Art. 28.[
1 Onverminderd de bepalingen betreffende de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven, zijn de bepalingen van de titels II, III en V van dit reglement van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
De bepalingen van de onderafdeling II van afdeling I van hoofdstuk III van titel II zijn van toepassing op de personen bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, e), onder de voorwaarden en nadere regels bepaald door Ons.]
1 ----------
(
1)<KB
2007-01-29/42, art. 1, 085; Inwerkingtreding : 01-01-2007>
Verplichtingen van de werkgevers. Art. 28bis. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 3, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Opleiding van de werknemers. Art. 28ter. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 3, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Voorlichting van de werknemers. Art. 28quater. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 3, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Algemene maatregelen in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar. Art. 28quinquies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 3, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Verplichtingen van de werknemers. Art. 28sexies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 3, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 28septies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 3, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
TITEL II- ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE ARBEIDSHYGIENE ALSMEDE DE VEILIGHEID EN DE GEZONDHEID VAN DE ARBEIDERS.
HOOFDSTUK I- Bepalingen betreffende de veiligheid van de arbeiders.
Afdeling I- Bescherming tegen aanraking met werktuigen en werktuigdelen.
Art. 29. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Art. 30. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Art. 31. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Art. 32. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Art. 33. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Art. 34. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Art. 35. <Zie nota's onder TITEL> <KB 13-08-1962, art. 1>
a) (...) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
b) (...) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
c) (...) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
d) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
e) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
f) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
g) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
h) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
i) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
j) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
k) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
l) (...) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
m) (...) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Art. 36. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Art. 37.
<Opgeheven bij KB
2017-04-28/17, art. 2,4°, 098; Inwerkingtreding : 12-06-2017>
Art. 38. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-08-12/46, art. 12, 048;
Inwerkingtreding : 08-10-1993>
Afdeling II-
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 73, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 39. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Art. 40. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Art. 40bis.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 73, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 41. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Afdeling IIbis. - [
1 opschrift van afdeling afgeschaft]
1 ----------
(
1)<KB
2011-09-14/06, art. 1, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2011>
Art. 41bis. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Afdeling III-
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 41ter.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 41quater.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 41quinquies.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
a) Welputten, regenputten, kommen, vergaarbakken, openingen.<
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 42.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
b) Trappen, bruggetjes, gaanderijen, platformen&
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 43.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 74, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
c) Ladders. <KB 14-03-1975, art. 4>
Art. 43bis.
<Opgeheven bij KB
2005-08-31/38, art. 26, 082; Inwerkingtreding : 25-09-2005>
Afdeling IV- (Behandeling, vervoer en opslag van voorwerpen binnen de inrichting.) <KB 1993-06-18/32, art. 3, 044;
Inwerkingtreding : 01-01-1993>
Art. 44. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/43, art. 12, 066;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Art. 44bis. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/44, art. 15, 067;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Art. 44ter. <Zie nota's onder TITEL> <KB 02-02-1976, art. 2>
44ter 1. Het is verboden zich onder enige last te begeven opgeheven door middel van een of meerdere dommekrachten, vijzels of gelijkaardige toestellen, tenzij de last ondersteund is door een stabiele inrichting die niet kan inzakken.
44ter 2. De oppervlakken waarop elke dommekracht, vijzel of gelijkaardig toestel steun vindt, zowel erboven als eronder, moeten het omkantelen of het wegglijden ervan beletten en de volledige stabiliteit ervan verzekeren onder normale gebruiksomstandigheden.
Art. 44quater.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 75, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 44quinquies.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 75, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 44sexies.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 75, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 44septies.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 75, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 44octies.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 75, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 45.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 76, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 46.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 76, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 47.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 76, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 48.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 76, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 49.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 76, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 49bis. (Opgeheven) <KB 1999-05-04/44, art. 15, 067;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Art. 50.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 76, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 51. <Zie nota's onder TITEL> Er zullen speciale maatregelen getroffen worden om de ongevallen te vermijden welke door het vervoer van bijtende, brandende of schadelijke stoffen zouden kunnen veroorzaakt worden.
Art. 51bis. <Zie nota's onder TITEL> <KB 01-07-1966, art. 3> De bepalingen van de artikelen 45 tot 49 zijn in de land-, tuin- en bosbouwondernemingen slechts toepasselijk op het vervoer per spoor binnen de lokalen.
Afdeling IVbis. <Ingevoegd bij KB 1993-06-18/32, art. 4, 044;
Inwerkingtreding : 01-01-1993> Arbeidsplaatsen in open lucht.
Art. 51ter1.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 77, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 51ter2.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 77, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 51ter3.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 77, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 51ter4.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 77, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Afdeling IVter. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 78, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 51ter5.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 78, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Afdeling V_ Voorzorgen tegen brandgevaar, ontploffingen en de toevallige ontsnapping van schadelijke of ontvlambare gassen
Art. 52.[
1 ...]
1 52.1.2.
De graad van weerstand tegen brand bedoeld in dit reglement is bepaald bij de norm NBN 713.020/1968 betreffende de weerstand tegen brand van de bouwelementen.
52.1.3.
Op aanvraag van de burgemeester of de bevoegde ambtenaar, is de werkgever verplicht het bewijs te leveren dat de bepalingen van de artikelen 52.3. en 52.7. nageleefd zijn wat het gedrag bij brand van bouwelementen betreft (kolommen en balken van het geraamte, muren, wanden, vloeren, zolderingen, valse zolderingen, trappen, deuren).
Indien hij dat bewijs niet kan leveren, is hij verplicht een schriftelijke en door hem ondertekende beschrijving te geven van de samenstelling van elk van de bouwelementen waarvoor het voormelde bewijs niet kan geleverd worden.) <KB 7 mei 1971, art. 1>
52.2.
Classificatie.
Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel, worden de lokalen in drie groepen ingedeeld:
52.2.1.
De eerste groep omvat de lokalen waarin opgestapeld of dagelijks aangewend worden:
52.2.1.1.
ontvlambare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt lager is dan of gelijk is aan 21° C, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 50 l, met uitzondering van de ontvlambare vloeistoffen die zich in de voedingshouders van voertuigen bevinden;
52.2.1.2.
ontvlambare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt groter is dan 21° C maar geen 50° C overtreft, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 500 l;
52.2.1.3.
zeer ontvlambare vaste stoffen of stoffen die, wanneer ze in aanraking komen met water, brandbare gassen vrijmaken, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 50 kg, zoals celluloide, calciumcarbide, magnesium en natrium;
52.2.1.4.
brandbare samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 300 l, dit volume zijnde het waterinhoudsvermogen van de recipiënten waarin ze zijn opgeslagen.
De eerste groep omvat eveneens:
52.2.1.5.
de lokalen waarin een ontplofbare atmosfeer kan ontstaan tijdens de normale werking van de installaties;
52.2.1.6.
(in de winkels voor kleinhandel, de verkooplokalen evenals de eraan grenzende lokale die als warenopslagplaats dienen en die samen een totale oppervlakte hebben gelijk is aan of groter dan 2 000 m2, de oppervlakte ingenomen door toonbanken en andere meubelen inbegrepen.) <KB 1992-07-10/31, art. 1, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>en van de winkels voor kleinhandel opgenomen in de lijst van de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen, evenals de lokalen die grenzen aan de verkooplokalen en als warenopslagplaats dienen;
52.2.2.
De tweede groep omvat de lokalen waarin (opgestapeld) of dagelijks aangewend worden: <KB 07-05-1971, art. 2>
52.2.2.1.
ontvlambare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt groter is dan 50° C maar 100° C niet overtreft, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 3 000 l;
52.2.2.2.
stoffen die kunnen branden wanneer ze in aanraking komen met een vlam en de brand snel kunnen doen uitbreiden, in een hoeveelheid die groter is dan of gelijk is aan 1 000 kg, zoals katoenweefsels, papierafval, droog stro, vette vodden;
52.2.2.3.
vaste stoffen die snel kunnen branden en onder invloed van de warmte giftige gassen of belangrijke hoeveelheden rook kunnen voortbrengen, zoals sommige weefsels en voorwerpen in synthetische stoffen, in een hoeveelheid die groter is dan 1 000 kg;
52.2.2.4.
vaste brandbare stoffen, zoals riemen of rollen papier, karton, natuurlijke- of kunstrubber, bewerkt of niet, stoffen, andere dan deze in wol en die niet elders vermeld zijn, textielvezels andere dan wol, in een hoeveelheid die groter is dan 10 000 kg.
52.2.3.
de derde groep omvat de andere lokalen.
----------
(
1)<KB
2014-03-28/20, art. 31, 095; Inwerkingtreding : 03-05-2014>
Art. 1M52. <Zie nota's onder TITEL> 52.3. (Bouw.
52.3.1.
Eerste groep _ Op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde gebouwen.
52.3.1.1.
De lokalen van de eerste groep ingericht in deze gebouwen beantwoorden aan de volgende voorschriften:
a) de trappen, muren, wanden, vloeren, zolderingen en valse zolderingen van deze lokalen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur of zijn gebouwd uit metselwerk, beton of andere onbrandbare materialen.
De vorige bepalingen zijn niet van toepassing op het dakwerk, noch in het algemeen, als de veiligheid tegenover andere zeer ernstige risico's het vereist;
b) deuren met een graad van weerstand tegen brand van ten minste en half uur, zijn aangebracht in de deuropeningen van de muren en wanden die de lokalen van de eerste groep scheiden van de rest van het gebouw.
Deuren uit hout en aan weerszijden bedekt met staalplaat zijn toegelaten.
Deze deuren sluiten automatisch. Ze zijn van geen enkel toestel voorzien dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.
In de winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6.), zijn de voorgaande bepalingen bovendien van toepassing op de deuropeningen van de muren en wanden die de verkooplokalen scheiden van de lokalen die grenzen aan de verkooplokalen en als warenopslagplaats dienen. <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
52.3.1.2.
In de winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6. en die) ten minste drie verdiepingen boven de benedenverdieping tellen: <KB 1992-07-10/31, art. 3, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
a) is elke niet-mechanische trap, nodig om te voldoen aan de bepalingen opgenomen in 52.5., ingericht in een trappenhuis van het gebouw gescheiden door muren uit metselwerk of beton zonder enige andere opening dan de toegangsopeningen;
b) is elke personen-, goederen-, dossier- en bordenlift ingericht in een koker die volledig gesloten is, de toegangsopeningen uitgezonderd. De muren van de koker zijn gebouwd uit metselwerk of beton.
Als meerdere personen-, goederen-, dossier- of bordenliften in een batterij gegroepeerd zijn, dan moet niet elk van deze toestellen ingesloten zijn in een koker zoals bepaald bij vorig lid, op voorwaarde dat de batterij en haar borderessen het zijn;
c) zijn de toegangen tot deze trappenhuizen en kokers voorzien van deuren met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
Deuren uit hout en aan weerszijden bedekt met staalplaat zijn toegelaten.
d) sluiten de deuren van de trappenhuizen automatisch en zijn ze van geen enkel toestel voorzien dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden;
e) de bepalingen opgenomen in 3.1.2. zijn niet van toepassing op de trappen die de verscheidene niveaus van eenzelfde verdieping verbinden.
52.3.2.
Tweede groep _ Op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde gebouwen.
De lokalen van de tweede groep opgericht in deze gebouwen beantwoorden aan de volgende voorschriften:
trappen, muren en wanden van deze lokalen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur of zijn gebouwd uit metselwerk, beton of andere onbrandbare materialen.
Dit geldt eveneens voor de vloeren en zolderingen van die lokalen als ze respectievelijk boven of onder andere lokalen gelegen zijn.
De vorige bepalingen zijn niet van toepassing als de veiligheid tegenover andere zeer ernstige risico's het vereist.
52.3.3.
Eerste groep _ Gebouwen waarvan de bouw is aangevangen na 1 juni 1972.
52.3.3.1.
De lokalen van de eerste groep moeten gelegen zijn in gebouwen, waarvan de dragende elementen, muren, wanden, vloeren, zolderingen, valse zolderingen en trappen voldoen aan de volgende bepalingen:
a) de dragende elementen (dragende muren en dragende vloeren, kolommen en balken van het geraamte) hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste twee uur.
Deze bepaling is niet van toepassing op de dragende elementen van gebouwen zonder verdieping.
De dragende elementen van gebouwen met slechts een verdieping boven de benedenverdieping hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur;
b) de muren, wanden, vloeren en zolderingen die geen dragende elementen zijn, en de balken van het dakwerkgeraamte, hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur;
c) de valse zolderingen zijn onbrandbaar of op beide zijden bedekt met een onbrandbare bekleding en hun ophangingselementen zijn onbrandbaar;
d) de trappen zijn uit metselwerk, beton of andere onbrandbare materialen.
De vorige bepalingen zijn niet van toepassing als de veiligheid tegenover andere zeer ernstige risico's het vereist.
Als het gedeelte van het gebouw, dat de lokalen van de eerste groep omvat, van de rest van het gebouw gescheiden is door muren, wanden, vloeren en zolderingen, die geen enkele opening vertonen of slechts openingen vertonen afgesloten door een veiligheidsas, voorzien van twee deuren met elk een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur en ten minste twee meter van elkaar verwijderd, moet alleen dit gedeelte voldoen aan de bepalingen van het eerste lid.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen, die de scheiding en de sassen vormen, hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste twee uur.
De deuren van de sassen, sluiten automatisch. Ze zijn van geen enkel toestel voorzien dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.
52.3.3.2.
De lokalen van de eerste groep zijn van de rest van het gebouw gescheiden door muren, wanden, vloeren en zolderingen, met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur, en waarin enkel de openingen onontbeerlijk voor de exploitatie en voor de veiligheid aangebracht zijn.
52.3.3.3.
Deuren met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur, zijn aangebracht in de deuropeningen van de muren en wanden bedoeld in de bepalingen opgenomen in 3.3.2.
Deze deuren sluiten automatisch. Ze zijn van geen enkel toestel voorzien dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.
(In de winkels voor kleinhandel, ((bedoeld in artikel 52.2.1.6.)), zijn de bepalingen van het eerste en tweede lid bovendien van toepassing op de deuropeningen van de muren en wanden die de verkooplokalen scheiden van de eraan grenzende lokalen die als warenopslagplaats dienen.) <KB 17-07-1972, art. 1> <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
52.3.3.4.
In winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6. en die) ten minste drie verdiepingen boven de benedenverdieping tellen: <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
a) is elke niet-mechanische trap, nodig om te voldoen aan de bepalingen opgenomen in 52.5., ingericht in een trappenhuis, van het gebouw gescheiden door muren zonder enige andere opening dan de toegangsopeningen. Deze muren hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste twee uur;
b) is elke personen-, goederen-, dossier- en bordenlift ingericht in een koker die volledig gesloten is, de toegangsopeningen uitgezonderd. De muren van de koker hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste twee uur.
Als meerdere personen-, goederen-, dossier- of bordenliften in een batterij gegroepeerd zijn, dan moet niet elk van deze toestellen ingesloten zijn in een koker zoals bepaald bij vorig lid, op voorwaarde dat de batterij en haar borderessen het zijn;
c) zijn de toegangen tot deze trappenhuizen en kokers voorzien van deuren met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur;
d) sluiten de deuren van de trappenhuizen automatisch en zijn ze van geen enkel toestel voorzien dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden;
e) zijn de bepalingen opgenomen in 3.3.4. niet van toepassing op de trappen die de verscheidene niveaus van eenzelfde verdieping verbinden.
52.3.4.
Tweede groep _ Gebouwen waarvan de bouw is aangevangen na 1 juni 1972.
52.3.4.1.
De lokalen van de tweede groep moeten gelegen zijn in gebouwen waarvan de dragende elementen en de trappen voldoen aan de volgende bepalingen:
a) de dragende elementen (dragende muren en dragende vloeren, kolommen en balken van het geraamte) hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste twee uur.
Deze bepaling is niet van toepassing op de dragende elementen van gebouwen zonder verdieping.
De dragende elementen van gebouwen met slechts een verdieping boven de benedenverdieping hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur;
b) de trappen zijn uit metselwerk, beton of andere onbrandbare materialen.
De vorige bepalingen zijn niet van toepassing op het dakwerk noch, in het algemeen, als de veiligheid tegenover andere zeer ernstige risico's het vereist.
Als het gedeelte van het gebouw, dat de lokalen van de tweede groep omvat, van de rest van het gebouw gescheiden is door muren, wanden, vloeren en zolderingen, die geen enkele opening vertonen of slechts openingen vertonen afgesloten door deuren met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur, moet alleen dit gedeelte voldoen aan de bepalingen van het eerste lid.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen die de scheiding vormen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur.
De deuren sluiten automatisch. Ze zijn voorzien van geen enkel toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.
52.3.4.2.
De lokalen van de tweede groep zijn van de rest van het gebouw gescheiden door muren, wanden, vloeren en zolderingen met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur.) <KB 07-05-1971, art. 3>
Art. 2M52.[
1 ...]
1 52.5.2.
De lokalen die op bovenverdiepingen of in de kelderverdiepingen gelegen zijn moeten door ten minste één trap bediend worden, niettegenstaande het bestaan van elk ander toegangsmiddel.
52.5.3.
De breedte van de trappen, uitgangswegen, uitgangen en wegen die er naar toe leiden moet gelijk zijn aan of groter zijn dan 0,80 m.
De voorgaande bepaling is niet van toepassing op de doorgangen die bestaan tussen de kassa's van de winkels voor kleinhandel, van het type zelfbediening.
(Ze is evenmin van toepassing op de op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde gebouwen, wat de breedte van de trappen betreft. In deze gebouwen moet deze gelijk zijn aan of groter zijn dan 0,70 m.) <KB 07-05-1971, art. 4>
De breedte van de deuren moet gelijk zijn aan of groter zijn dan 0,70 m.
52.5.4.
De uitgangswegen, uitgangen, deuren en wegen die er naartoe leiden moeten een totale breedte hebben die ten minste gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen die ze moeten gebruiken om de uitgangen van het gebouw te bereiken.
De trappen moeten een totale breedte hebben die ten minste gelijk is, in centimeters, aan dat getal vermenigvuldigd met 1,25 indien ze afdalen naar de uitgang en vermenigvuldigd met 2 indien ze er naar opstijgen.
Het berekenen van deze breedten moet gesteund zijn op de onderstelling dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping samen de naburige verdieping vervoegen en dat deze al ontruimd is als zij er aankomen.
Onder deze personen worden niet alleen het personeel van de onderneming verstaan maar eveneens de bezoekers, de klanten en de andere personen die deze trappen, uitgangswegen, uitgangen en wegen die er naar toe leiden, moeten gebruiken.
Wanneer het aantal van deze personen niet met voldoende benadering kan vastgesteld worden, stelt het bedrijfshoofd dit aantal onder zijn eigen verantwoordelijkheid vast.
In de winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6.), wordt het aantal van de bij dit artikel bedoelde personen als volgt bepaald: <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
kelderverdieping: 1 persoon per 6 m2 totale oppervlakte;
gelijkvloers: 1 persoon per 3 m2 totale oppervlakte;
andere verdiepingen: 1 persoon per 4 m2 totale oppervlakte.
52.5.5.
De lokalen van de eerste groep, de lokalen waarin gewoonlijk ten minste honderd personen vertoeven en de verdiepingen waar gewoonlijk ten minste honderd personen vertoeven, moeten ten minste over twee afzonderlijke uitgangen beschikken.
Hetzelfde geldt voor het gelijkvloers en alle verdiepingen van de winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6.). <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
Deze groep is echter niet van toepassing op de lokalen van de eerste groep die uitsluitend als opslagplaats dienen.
52.5.6.
De verdiepingen waar gewoonlijk ten minste honderd personen vertoeven moeten met het gelijkvloers verbonden zijn door ten minste twee afzonderlijke trappen.
Hetzelfde geldt voor elke verdieping van de winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6.). <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
52.5.7.
De lokalen waarin gewoonlijk ten minste vijfhonderd personen vertoeven en de verdiepingen waar gewoonlijk ten minste vijfhonderd personen vertoeven moeten ten minste over drie afzonderlijke uitgangen beschikken.
52.5.8.
De verdiepingen waar gewoonlijk ten minste vijfhonderd personen vertoeven moeten met het gelijkvloers verbonden zijn door ten minste drie afzonderlijke trappen.
[
1 ...]
1 52.5.10.
Wat de op 1 juni 1968 bestaande of in opbouw zijnde gebouwen betreft, moeten buitentrappen of buitenbrandladders aangebracht zijn, wanneer het aantal uitgangen of de afmetingen van de uitgangswegen onvoldoende zijn en het materieel onmogelijk blijkt er binnen het gebouw in te richten.
52.5.11.
(De plaats van elke uitgang en van elke nooduitgang, nodig om te voldoen aan de bepalingen van artikel 52.5., evenals de richting van de wegen, doorlopen en trappen die naar deze uitgangen leiden, worden aangeduid door de reddingsborden die voldoen aan de bepalingen betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk.
In de winkels voor kleinhandel, bedoeld in artikel 52.2.1.6., worden de in voorgaand lid vermelde borden bovendien op de grond of ter hoogte van de grond aangebracht.) <KB 1997-06-17/46, art. 17, 063;
Inwerkingtreding : 29-09-1997>
52.5.12.
(a) Uitgangsdeuren van de lokalen van de eerste groep.
Deze deuren moeten in de richting van de uitgang of in beide richtingen opendraaien.
[
1 ...]
1 [
1 ...]
1 52.5.18.
De hellende vlakken waarvan de helling groter is dan tien ten honderd en de mechanisch bewogen trappen (roltrappen) worden niet in aanmerking genomen bij het berekenen van het aantal en de breedte van de trappen die noodzakelijk zijn in toepassing van de bepalingen vervat in punt 5 van dit artikel.
[
1 ...]
1 ----------
(
1)<KB
2014-03-28/20, art. 2, 095; Inwerkingtreding : 03-05-2014>
Art. 3M52. <Zie nota's onder TITEL> 52.6. Gasinstallaties.
52.6.1.
De onontbeerlijke voorzorgen zijn genomen om gaslekken te voorkomen.
52.6.2.
De aanwezigheid van verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen is verboden in de lokalen van de kelderverdiepingen en in deze waarvan de bodem, aan alle zijden lager is dan de omringende bodem van het gebouw, behalve voor toevallige werkzaamheden.
52.6.3.
De verplaatsbare recipiënten voor vloeibaar gemaakte petroleumgassen die niet in gebruik zijn en de recipiënten die verondersteld worden leeg te zijn, moeten in open lucht of in een doelmatig verlucht en speciaal voor dit gebruik bestemd lokaal, opgeslagen zijn.
52.7.
(Verwarming van de lokalen.) <KB 07-05-1971, art. 5>
(52.7.1.
a) Op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde stookplaatsen.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen van de stookplaatsen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur of zijn gebouwd uit metselwerk, beton of andere onbrandbare materialen.
Als er gebruik gemaakt wordt van vloeibare of gasvormige brandstoffen moet elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw, en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
Deuren uit hout en aan weerszijden bedekt met staalplaat zijn toegelaten.
Die deuren sluiten automatisch. Ze zijn voorzien van geen enkel toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.
De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht zijn.
b) Stookplaatsen waarvan de bouw is aangevangen na 1 juni 1972.
De muren, wanden, vloeren en zolderingen van de stookplaatsen hebben een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur.
Als er gebruik gemaakt wordt van vloeibare of gasvormige brandstoffen, moet elke verbinding tussen de stookplaats en het gebouw, en tussen de stookplaats en de brandstofopslagplaats, afgesloten zijn door een deur met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een half uur.
Die deuren sluiten automatisch. Ze zijn voorzien van geen enkel toestel dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.
De stookplaatsen moeten behoorlijk verlucht zijn.) <KB 07-05-1971, art. 6>
52.7.2.
Onverminderd de bepalingen van artikel 65, moeten de verwarmingstoestellen zodanig opgevat en opgesteld zijn dat ze voldoende veiligheidswaarborgen bieden, rekening gehouden met de plaatselijke omstandigheden.
52.7.3.
(De schoorstenen en rookgangen van de verwarmingstoestellen moeten gebouwd zijn uit onbrandbare materialen en behoorlijk onderhouden worden.) <KB 07-05-1971, art. 7>
52.7.4.
(De warmtegeneratoren, de schoorstenen en de rookgangen moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld zijn of er zodanig van afgezonderd zijn dat brandgevaar voorkomen wordt.) <KB 07-05-1971, art. 8>
52.7.5.
De warmtegeneratoren met automatisch aansteekmechanisme die vloeibare of een gasvormige brandstof gebruiken, moeten zodanig uitgerust zijn, dat de brandstoftoevoer automatisch afgesneden wordt in de volgende gevallen:
_ bij het al dan niet automatisch stilvallen van de brander;
_ van zodra de vlam toevallig uitdooft;
_ van zodra er overhitting of overdruk in de wisselaar voorkomt;
_ in geval van onderbreking van de elektrische stroom, voor de warmtegeneratoren die vloeibare brandstoffen gebruiken.
52.7.6.
De verwarmingsinstallaties met warme lucht moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
52.7.6.1.
De temperatuur van de lucht mag op de verdelingspunten 80° C niet overschrijden;
52.7.6.2.
De aanvoerkanalen van warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn;
52.7.6.3.
(Als de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt:
a) mag de te verwarmen lucht niet opgezogen worden in deze stookplaats, noch in zijn aanhorigheden;
b) moeten de openingen voor het aanzuigen of voor het terug aanzuigen van de lucht voorzien zijn van doeltreffende stoffilters die geen brandbare dampen kunnen vrijmaken;) <KB 07-05-1971, art. 9>
52.7.6.4.
Wanneer de lucht rechtstreeks in de generator wordt verwarmd dan moet de druk van de warme lucht in de generator altijd hoger zijn dan deze van de gassen die doorheen de vuurhaard trekken.
52.7.7.
(In de lokalen met warme lucht verwarmd door een generator met rechtstreekse warmtewisseling, moet een inrichting automatisch de ventilator en de generator stilleggen in geval van abnormale stijging van de temperatuur van de warme lucht. Als de warmeluchtgenerator zich in een stookplaats bevindt, moet die inrichting aangevuld zijn met een handbediening buiten deze stookplaats aangebracht.
Deze laatste bepaling is niet van toepassing op de generatoren met rechtstreekse warmtewisseling die elektrisch verwarmd worden.) <KB 07-05-1971, art. 10>
52.8.
Voorkoming van brand.
52.8.1.
(Het lassen en snijden met de brander of de elektrische boog zijn verboden) aan de recipiënten die ontvlambare vloeistoffen of gassen, calciumcarbide of dergelijke produkten inhouden of hebben ingehouden, tenzij de noodzakelijke voorzorgen worden genomen zodat deze recipiënten geen enkel spoor van die produkten meer bevatten. <KB 20-06-1975, art. 2>
52.8.2.
In de lokalen waarin een ontplofbare atmosfeer kan optreden zijn de aangepaste maatregelen genomen om het vormen van vonken en van gevaarlijke ladingen statische elektriciteit te voorkomen.
52.8.3.
In de lokalen waarin een ontplofbare atmosfeer kan voorkomen, is het verboden te roken, vuur te maken, te lassen met de boog of met de brander, zich van andere lampen te bedienen dan veiligheidslampen, te werken met werktuigen die vonken kunnen voortbrengen of de lokalen binnen te treden met schoenen die met ijzer zijn beslagen of met schoenen die uit elektrisch oogpunt te volledig geisoleerd zijn.
52.8.4.
Wanneer de uitvoering van het werk het gebruik van ontvlambare of giftige vloeistoffen of gassen noodzakelijk maakt, moeten de hoeveelheden van die vloeistoffen en gassen die zich in de werkplaatsen bevinden beperkt worden tot het strikte minimum. Die vloeistoffen en gassen moeten opgeslagen zijn in onbreekbare recipiënten die hermetisch kunnen gesloten worden.
(In de laboratoria is het gebruik van glazen recipiënten met een waterinhoudsvermogen van ten hoogste drie liter evenwel toegelaten.) <KB 07-05-1971, art. 11>
52.8.5.
Het is verboden ontvlambare of gemakkelijk brandende stoffen, recipiënten die ontvlambare stoffen bevatten of bevat hebben of recipiënten die samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen bevatten, in de nabijheid te plaatsen van om het even welke vuurhaard of warmtebron, tenzij men er toeverplicht is en op voorwaarde dat de voorzorgen die de omstandigheden vereisten, zijn genomen.
52.8.6.
Het is verboden in de lokalen reinigingsvodden en afval die spontaan of gemakkelijk kunnen ontvlammen, te laten ophopen.
Zij moeten geplaatst worden in aangepaste metalen recipiënten die voorzien zijn van deksels, of ter zijde gelegd worden zodanig dat elk brandgevaar uitgeschakeld wordt.
De afval moet zo dikwijls als nodig is verwijderd worden.
52.8.7.
In de winkels voor kleinhandel (bedoeld in artikel 52.2.1.6.) moeten de gordijnen en andere loshangende voorwerpen die voor de versiering gebruikt worden vervaardigd zijn uit onbrandbare materialen ofwel onbrandbaar gemaakt zijn. <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
In de verkooplokalen en in de hieraan belendende lokalen die als warenopslagplaats dienen, is het verboden te roken, vuur te maken, demonstraties te houden waarbij gebruik wordt gemaakt van vuur, vlammen of brandende voorwerpen.
(Het rookverbod geldt niet in de restaurants, kapperssalons en andere dergelijke lokalen van die winkels, op voorwaarde dat ze van de andere verkooplokalen duidelijk gescheiden zijn door muren of wanden.) <KB 07-05-1971, art. 12>
52.8.8.
Elke opslagplaats van vloeibare brandstoffen of van vloeibaar gemaakte petroleumgassen is buiten de werklokalen ingericht.
52.8.9.
(De ovens, drooginstallaties, droogovens en andere installaties die warmte voortbrengen of uitstralen, op een andere wijze dan door middel van warm water of stoom, moeten uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn en behoorlijk onderhouden worden. Ze moeten op een voldoende afstand van brandbare stoffen en materialen opgesteld zijn of er zodanig van afgezonderd zijn dat brandgevaar voorkomen wordt.) <KB 07-05-1971, art. 13>
Art. 4M52.[
1 ...]
1 52.9.3.
In de winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6.), moeten de verkooplokalen en de eraan belendende lokalen die als warenopslagplaats dienen, uitgerust zijn met een automatisch werkend blussingsnet dat bestendig onder druk staat. Rond elke blussingskop moet een vrije ruimte van ten minste 60 cm aanwezig zijn. <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
Deze bepaling is niet van toepassing op de winkels waarin de hoeveelheid brandbare goederen die zich in de verkooplokalen bevinden geen 1 000 kg per verdieping overtreft.
[
1 ...]
1 52.10.4.
De elektrische netten voor de waarschuwing en het alarm moeten verschillend zijn.
[
1 ...]
1 52.10.7.
In geval van brand moeten de mechanisch bewogen trappen en de verwarmings- en luchtconditioneringsinstallaties stilgelegd worden.
[
1 ...]
1 52.14.
(Verbouwingen en uitbreidingen.
De bepalingen van de artikelen 52.3. en 52.7. betreffende de gebouwen en stookplaatsen waarvan de bouw is aangevangen na 1 juni 1972, zijn van toepassing op de verbouwingen en uitbreidingen van op 1 juni 1972 bestaande of in opbouw zijnde gebouwen en stookplaatsen.) <KB 07-05-1971, art. 17>
52.15.
(52.15.1.) <KB 17-07-1972, art. 2>
Afwijkingen.
Onze bevoegde Ministers kunnen, ieder wat hem betreft, in buitengewone omstandigheden afwijkingen verlenen van de bepalingen van dit artikel, onder de voorwaarden voorzien bij artikel 3 van het besluit van de Regent van 27 september 1947.
(52.15.2.
Meubelwinkels.
In de winkels voor kleinhandel, (bedoeld in artikel 52.2.1.6.) en waarin enkel meubelen, meubeleringsartikelen of elektrische huishoudartikelen worden verkocht, zijn de bepalingen van het laatste lid van artikel 52.5.4. niet van toepassing. <KB 1992-07-10/31, art. 2, 040;
Inwerkingtreding : 1992-08-14>
In die winkels is de naleving van de bepalingen van artikel 52.3. niet vereist indien de winkel uitgerust is met een automatisch werkend blussingsnet overeenkomstig artikel 52.9.3.
Indien de bepalingen van artikel 52.3. nageleefd zijn, moet de winkel evenwel niet uitgerust zijn met een automatisch werkend blussingsnet overeenkomstig artikel 52.9.3.
Om te kunnen genieten van de bepalingen van het tweede en het derde lid, zijn die winkels gescheiden van de bewoonde lokalen en de toegangen ervan door muren, wanden, vloeren en zolderingen die geen enkele opening vertonen, met een graad van weerstand tegen brand van ten minste twee uur.
Een verbindingsdeur met een graad van weerstand tegen brand van ten minste een uur mag evenwel bestaan in de scheidingsmuur tussen de winkel en de woning van de exploitant.
Die deur sluit automatisch. Ze is van geen enkel toestel voorzien dat het mogelijk maakt ze in geopende stand vast te zetten. Het is in alle omstandigheden verboden ze in open stand te houden.) <KB 17-07-1972, art. 2>
52.16.
Overgangsmaatregelen.
52.16.1.
De bepalingen van dit artikel opgenomen in 9.3. treden in werking op 1 juni 1971.
52.16.2.
De bepalingen van dit artikel opgenomen in:
3.;
5.4., 5.5., 5.6., 5.7., 5.8., 5.10., treden in werking op 1 juni 1972.
(Evenwel wordt voor de als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde winkels voor kleinhandel, die op 1 juni 1968 bestonden of in opbouw waren de toepassing van de bepalingen van dit artikel opgenomen in 3.1.2., a, c en d uitgesteld tot 1 oktober 1973, en de toepassing van de bepalingen opgenomen in 3.1.1., 3.1.2., b en 5.4. uitgesteld tot 31 december 1974 op voorwaarde:
a) dat een realistisch programma van de werken die zullen uitgevoerd worden teneinde op de voormelde data de naleving van deze bepalingen te verzekeren, vóór 31 oktober 1972, in drie exemplaren, aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid gestuurd wordt;
b) dat dit programma nageleefd wordt.) <KB 17-04-1972>
----------
(
1)<KB
2014-03-28/20, art. 31, 095; Inwerkingtreding : 03-05-2014>
Afdeling VI_ Werkzaamheden in de plaatsen waar gevaarlijke gassen kunnen voorhanden zijn.
Art. 53. <Zie nota's onder TITEL> <KB 29-07-1963, art. 1>
§ 1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 624 en 625, die van toepassing zijn op de putten, houders en tanks der opslagplaatsen van ontvlambare vloeistoffen, moeten volgende voorzorgsmaatregelen worden getroffen wanneer de werknemers in welputten, regenputten, kuilen, vergaarbakken, kuipen, ondergrondse controleplaatsen, gistkamers en andere soortgelijke plaatsen moeten binnenkomen of verblijven:
a) Bescherming tegen de risico's voor intoxicatie of verstikking.
1° Plaatsen waar zich stoffen bevinden die kunnen rotten en die, bijgevolg, schadelijke uitwasemingen kunnen afgeven (door krengen besmette welputten, toegeslijkte kuilen of regenputten, enz.) of die andere stoffen inhouden welke gassen of dampen afgeven (houders van sommige produkten, kuipen bestemd voor chemische reacties, gistkuipen of -toestellen, enz.) of waar uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen in doorgedrongen zijn (ondergrondse controleplaatsen bij voorbeeld waarin ontsnappend lichtgas door de grond of langs leidingen heen is doorgedrongen):
Deze plaatsen moeten voldoende geventileerd worden en de werknemers mogen er slechts binnen komen of blijven indien zij beschermd zijn door middel van een ademhalingstoestel dat beantwoord aan de bepalingen van de artikels 160, I en 161, 1°.
Met die ventilatie van bedoelde plaatsen moet begonnen worden vooraleer de werknemers zich er in begeven en op zulke wijze dat, wanneer deze zich erin begeven, de lucht er volledig werd ververst.
Deze ventilatie van die plaatsen moet zonder onderbreking worden voortgezet zolang de werknemers zich er ophouden.
Zij moet op zulke manier worden verricht dat de bedorven lucht naar rato van minstens 30 m3 per uur en per werknemer wordt ververst.
2° Plaatsen waar verrichtingen moeten gebeuren die gas, rook, dampen of andere uitwasemingen kunnen ontwikkelen (schilderwerk, las- of snijwerk met de elektrische lichtboog of met de brander aan werkstukken waarop dekmiddelen werden aangebracht, enz.):
Deze plaatsen moeten voldoende en overeenkomstig dezelfde eisen als onder 1° hierboven bepaald geventileerd worden.
De werknemers moeten beschermd zijn door middel van eenzelfde ademhalingstoestel als onder ditzelfde 1° voorzien om bovenbedoelde werken te verrichten of om in die plaatsen binnen te komen of te blijven wanneer de lucht er bezoedeld is door bovengenoemde gassen, rook of uitwasemingen of door uitwasemingen die afgegeven worden door niet of onvolledig opgedroogde verf- of bestrijksellagen.
3° Plaatsen die de onder 1° en 2° bepaalde kenmerken niet bieden maar van dewelke niettemin moet worden gevreesd dat de lucht er plots en op elk ogenblik kan worden verontreinigd door uit de omgeving voortkomende gevaarlijke uitwasemingen (ondergrondse controleplaatsen bijvoorbeeld en andere inrichtingen van dezelfde aard die gelegen zijn dichtbij leidingen van lichtgas, hoogovengas, enz. of dichtbij andere kanalisaties of houders die ten gevolge van lekken, van breuken of van defecte werking verontreiniging der lucht zouden kunnen veroorzaken);
Deze plaatsen moeten voldoende en overeenkomstig dezelfde eisen als onder 1° hierboven bepaald geventileerd worden.
De werknemers mogen er slechts binnenkomen of blijven zonder beschermd te zijn door middel van een ademhalingstoestel, indien aan de hand van detectieproeven die voor de gegeven omstandigheden geschikt zijn en voldoende gevoeligheidswaarborg bieden uitgemaakt is dat er geen uitwasemingen zijn zoals hierboven bedoeld.
Die proeven mogen worden verricht nadat de lucht van de plaats werd ververst doch onder de voorwaarde dat, op het ogenblik dat men ermee aanvangt, de ventilatie sinds ten minste drie minuten volledig werd stopgezet.
Die proeven moeten gebeuren door middel van zulke toestellen of inrichtingen dat men, om ze te verrichten, volledig buiten de plaats blijft. De betrokken personen moeten de aanzegging ontvangen dat het verboden is in die plaats binnen te komen om die proeven te verrichten.
Indien aan de hand van die proeven uitgemaakt wordt dat er wel gevaarlijke uitwasemingen zijn, zelfs zeer geringe, mogen de werknemers slechts in die plaatsen binnenkomen of blijven mits beschermd te zijn door eenzelfde ademhalingstoestel als onder 1° hierboven voorzien.
Ingeval die proeven een negatieve uitslag opleveren moeten de werknemers desondanks door middel van zulk toestel worden beschermd indien moet gevreesd worden dat de verrichtingen kunnen tot gevolg hebben dat plots gevaarlijke uitwasemingen in de plaats binnendringen (bij voorbeeld tijdens het doorboren of het neerhalen van de wanden van een controleplaats).
4° Plaatsen waar de onder 1°, 2° en 3° hierboven bedoelde risico's in geen geval te duchten zijn, doch waarvan te vrezen valt dat de lucht er, ingevolge een min of meer lange opsluiting, een tekort aan zuurstof vertoont:
De werknemers mogen slechts in die plaatsen binnenkomen of blijven zonder door middel van een ademhalingstoestel beschermd te zijn nadat zij ze voldoende geventileerd hebben, derwijze dat de lucht er volledig ververst is, of nadat zij, aan de hand van een detectieproef die voor de gegeven omstandigheden geschikt is en die voldoende gevoeligheidswaarborg biedt, hebben uitgemaakt dat er geen tekort aan zuurstof bestaat.
5° Zelfs bijaldien zij geen enkele der onder 1°, 2°, 3° en 4° hierboven bedoelde risico's bieden, moeten de in dit artikel beoogde plaatsen, de gehele tijd dat er werknemers in blijven, geventileerd worden indien, wegens de bekrompenheid of de bijzondere inrichting van die plaatsen, te vrezen valt dat de lucht er, ingeval zij niet wordt ververst, niet volstaat voor die werknemers.
Deze ventilatie moet op zulke manier worden verricht dat de verse lucht wordt ingebracht en de bedorven lucht naar buiten geleid onder dezelfde voorwaarden als bepaald in 1° hierboven.
6° Indien het wegens de bouw van de plaatsen of ingevolge andere bijzondere omstandigheden niet uitvoerbaar blijkt er ademhalingstoestellen te gebruiken, mogen de werknemers er toch binnenkomen zonder dat zij zulke ademhalingstoestellen dragen mits, vooraleer zij er binnengaan en zolang zij er blijven, die plaatsen voldoende krachtig worden geventileerd ten einde, zonder onderbreking, een snelle zuivering van de atmosfeer in stand te houden zodat elke onduldbare concentratie van giftige uitwasemingen wordt vermeden.
In dit geval evenwel moeten de nodige maatregelen worden genomen om de tijd die de betrokken werknemers in bedoelde plaatsen moeten doorbrengen tot het minimum te bekorten.
Het ondernemingshoofd moet die aanwezigheidsduur bepalen na het comité voor veiligheid, hygiëne en verfraaiing der werkplaatsen, of, bij onstentenis van zulk comité, de betrokken werknemers te hebben geraadpleegd, onverminderd de beslissingen die, in dit verband, door de bevoegde paritaire comités zouden getroffen zijn.
b) Bescherming tegen risico's voor brand en ontploffing.
De proeven met het doel zich te overtuigen van de kwaliteit van de lucht in de door dit artikel bedoelde plaatsen of van de aard der uitwasemingen die zich er kunnen voordoen, moeten gebeuren met middelen en in omstandigheden die geen gevaar opleveren.
Alle andere nuttige maatregelen zullen worden genomen indien de uitwasemingen die men er aangetroffen heeft of waarvan men vreest dat zij zich kunnen voordoen ontvlambaar zijn en, bijgevolg, risico's voor brand of explosie kunnen bieden.
c) Toezicht en eventuele redding van de betrokken werknemers.
De werknemers die te werk zijn gesteld in de onder dit artikel bedoelde plaatsen die moeten verlucht worden wanneer zij er binnen zijn, moeten voortdurend onder toezicht staan en, zo dikwijls als de omstandigheden het vergen, worden afgelost. Een of meer personen, al naargelang van de omstandigheden, zullen speciaal worden aangewezen om dit toezicht uit te oefenen, met zorg het goede functioneren van de ventilatieinrichting gade te slaan en om tot de eventuele reddingen over te gaan.
De in het vorige lid bedoelde werknemers zullen, bovendien, een reddingsgordel met schouderbanden dragen. Deze banden moeten verbonden zijn met een veiligheidskoord die tot buiten leidt en vastgehouden wordt door de personen die met hogerbedoeld toezicht zijn belast, tenzij die koord, wegens de bouw van die plaatsen of de bijzondere werkomstandigheden uiteraard een belemmering kan zijn voor de eventuele redding. Indien die koord er evenwel niet is moeten de schouderbanden van het nodige voorzien zijn om er de reddingskoorden waarvan sprake in het laatste lid van deze paragraaf vlug en stevig te kunnen aan vastmaken.
Wanneer diezelfde werknemers niet aan bovenbedoelde veiligheidskoord zijn verbonden en te werk zijn gesteld in zulke omstandigheden dat zij onttrokken zijn aan het zicht van de personen die met het toezicht zijn belast, moeten zij in de mogelijkheid zijn op elk ogenblik met deze laatsten door stemgeluid of door enig ander geschikt middel in verbinding te blijven.
De personen die met de eventuele reddingswerken zijn belast moeten in hun onmiddellijke nabijheid het daarvoor nodig materieel hebben. Benevens ladders, koorden, enz., moet dit materieel bestaan in al naargelang van de omstandigheden nodige ademhalingstoestellen van het type "met toevoer van perslucht" of van het "onafhankelijk" type zoals die types bepaald zijn in artikel 160, I en die beantwoorden aan de bepalingen van dit artikel.
§ 2. De riolen, gasleidingen, rookkanalen en andere inrichtingen van die aard worden gelijkgesteld met de onder § 1 van dit artikel beoogde plaatsen en worden onderworpen aan de bepalingen van ditzelfde artikel in dezelfde mate als het gerechtvaardigd is de risico's op dezelfde voet te plaatsen.
Afdeling VII- Voorzorgen te nemen gedurende de schafttijd.
Art. 54. <Zie nota's onder TITEL> Het is verboden te rusten in gevaarlijke of ongezonde plaatsen, zoals op daken, steigers, ketelmetselwerken, onder de pas geloste gewelven, alsook nabij putten, uitgravingen, ovens, machines of drijfwerken, vervoerwegen, straatgoten, gashouders, enz.
Afdeling VIII- <KB 24-04-1969, art. 1> Vervoer van de werknemers.
Art. 54bis. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-04/44, art. 15, 067;
Inwerkingtreding : 14-06-1999>
Afdeling IX- <KB 20-12-1974> Afgezonderd tewerkgestelde werknemers.
Art. 54ter. <Zie nota's onder TITEL> <KB 20-12-1974> Elke afgezonderd tewerkgestelde werknemer beschikt over aan de omstandigheden aangepaste alarmmiddelen.
Geen enkel werk dat in gevaarlijke omstandigheden moet worden uitgevoerd mag worden toevertrouwd aan een afgezonderde werknemer. De aanwezigheid van een andere persoon die in staat is snel alarm te geven, is noodzakelijk
Afdeling X_
<Opgeheven bij KB
2013-08-30/51, art. 24, 094; Inwerkingtreding : 17-10-2013>
Art. 54quater.
<Opgeheven bij KB
2013-08-30/51, art. 24, 094; Inwerkingtreding : 17-10-2013>
Afdeling XI. _ <KB 19-09-1980,art. 1> Veiligheidssignalering.
Art. 54quinquies. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-06-17/46, art. 42, 063;
Inwerkingtreding : 29-09-1997>
HOOFDSTUK II. _ Bepalingen betreffende de hygiëne op de arbeidsplekken.
Afdeling I_
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 55.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
§ 1. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 56.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 57.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 58.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 58bis. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 21-04-1975, art. 6>
§ 2. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 59.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 60.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 61.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 62.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 63.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 63bis.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
§ 3. <Opgeheven bij KB
2012-06-04/04, art. 19, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art. 64.
<Opgeheven bij KB
2012-06-04/04, art. 19, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art. 65.
<Opgeheven bij KB
2012-06-04/04, art. 19, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art. 66.
<Opgeheven bij KB
2012-06-04/04, art. 19, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art. 67.
<Opgeheven bij KB
2012-06-04/04, art. 19, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art. 68.
<Opgeheven bij KB
2012-06-04/04, art. 19, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
§ 4. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 69.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 70.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 71.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 72.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 72bis.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 79, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Afdeling II. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 73.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
A. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 74.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 75.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 76.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 77.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 78.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 79.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
a. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 80.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 81.
(Opgeheven) <KB 1982-02-16/01, art. 1, 004>
b. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 82.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 83.
(Opgeheven) <KB 1982-02-16/01, art. 1, 004>
Art. 84.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 85.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 86.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 87.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
B. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 88.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 89.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 90.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 91.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
C. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 92.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 93.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 94.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 95. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1982-02-16/01, art. 1, 004>
Art. 96.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
D. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 97.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 98.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 99.
<Opgeheven bij KB
2010-05-19/08, art. 1, 089; Inwerkingtreding : 13-06-2010>
E. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 100.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 101.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
F. <Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 102.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Art. 103.
<Opgeheven bij KB
2012-10-10/05, art. 80, 093; Inwerkingtreding : 15-11-2012>
Afdeling III_Werkkledij [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2004-07-06/35, art. 9, 079; Inwerkingtreding : 13-08-2004>
Art. 103bis1.
<Opgeheven bij KB
2004-07-06/35, art. 9, 079; Inwerkingtreding : 13-08-2004>
Art. 103bis2.
<Opgeheven bij KB
2004-07-06/35, art. 9, 079; Inwerkingtreding : 13-08-2004>
Art. 103bis3.
<Opgeheven bij KB
2004-07-06/35, art. 9, 079; Inwerkingtreding : 13-08-2004>
HOOFDSTUK IIbis. <ingevoegd bij KB 1987-11-20/30, art. 1, 018;
Inwerkingtreding : 1987-11-27> Bepalingen betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's verbonden aan blootstelling aan chemische, fysische en biologische agentia.
Art. 103ter. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 103quater. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 103quinquies. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 103sexies. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N1*103sexies. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage 1. <KB 1995-04-11/37, art. 2, 056;
Inwerkingtreding : 24-06-1995> Bijlage I bij titel II, hoofdstuk IIbis. Referentiemethode bedoeld in artikel 103sexies, 4, c) :
Art. 1N1. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 2N1. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 103septies. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 103octies. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N2**. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage II. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
HOOFDSTUK III- Bepalingen betreffende de gezondheid van de werknemers <KB 16-04-1965, art. 2>
Afdeling I- Geneeskundig toezicht op de werknemers en gezondheidstoezicht op de werkplaatsen <KB 16-04-1965, art. 2>
Onderafdeling I- Arbeidsgeneeskundige dienst <KB 16-04-1965, art. 2>
Art. 104. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 105. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 106.(NOTA : zie verder niet-federale vorm(en) van dit artikel) <KB 16-04-1965, art. 2> <Artikel opgeheven voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Ordonnantie 1991-07-17/40, art. 22, 2°;
Inwerkingtreding : 15-01-1992> Elke arbeidsgeneeskundige dienst moet door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden erkend, mits gunstig advies van een bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid opgerichte commissie waarvan de samenstelling is bepaald in artikel 107.
<Bij BFG 1984-07-13/32, art. 2, § 1, 008, gewijzigd door BFG 14 oktober 1991, art. 1, wordt deze alinea voor de Franse Gemeenschap als volgt gewijzigd:
Elke geneeskundige dienst moet worden erkend door de Gemeenschapsminister tot wiens bevoegdheid het gezondheidsbeleid behoort, mits gunstig advies van een Commissie waarvan de samenstelling in artikel 107 bepaald is.
Die erkennig kan alleen worden toegekend aan de arbeidsgeneeskundige diensten of aan de afdelingen van die diensten die door de Executieve woorden erkend als uitsluitend behorend tot de Franse Gemeenschap.
Voor die diensten of afdelingen, zijn de voorwaarden om als uitsluitend tot de Franse Gemeenschap behorend te kunnen worden beschouwd, de volgende :
1° statutair als onafhankelijk worden erkend;
2° onder leiding staan van een Franstalige geneesheerdirecteur;
3° onder een Franstalig paritair comité ressorteren.
De erkende dienst of afdeling is ertoe gehouden naar het Ministerie van Cultuur en Sociale Zaken een verslag te sturen dat overeenstemt met het verslag bedoeld in artikel 121 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, waarvan de inhoud beperkt is tot de gegevens die voortvloeien uit de activiteiten uitgeoefend als dienst of afdeling die uitsluitend tot de Franse Gemeenschap behoort.>
Op de erkenningsaanvraag moeten worden opgegeven:
1° de naam, voornaam, hoedanigheid en adres van de aanvrager (of, indien het een bedrijfsgeneeskundige dienst betreft, de naam en het adres van de onderneming);
2° de naam, voornaam, adres alsmede de bijzondere titels en kwalificaties der geneesheren die hij aan die dienst wenst te verbinden;
3° de samenstelling van het personeel, ander dan bovenbedoelde geneesheren, waarover de dienst zal beschikken, alsmede de kwalificatie en de opdrachten van elk der leden;
4° de aard en het eigen doel der bijzondere inrichtingen die de dienst eventueel zal tellen (radiologie, laboratoria, enz.).
Indien het een interbedrijfsgeneeskundige dienst betreft moet de aanvraag om erkenning ook gestaafd zijn door:
1° een afschrift der statuten van die dienst;
2° de opgave van de territoriale of beroepsbevoegdheid die hij wenst toegewezen te krijgen;
3° de opgave, in geval van beroepsbevoegdheid, van de aard der ondernemingen waaraan hij zijn diensten wenst te verlenen;
4° een samenvatting van de beroeps- en wetenschappelijke loopbaan van de dokter die met het bestuur van de dienst zal belast zijn.
Benevens deze aanwijzingen en documenten mag de bevoegde Minister of diens afgevaardigde elke andere inlichting eisen die hij nodig oordeelt. <Bij BVE 1983-03-23/33, art. 2, § 2, 005, wordt voor de Vlaamse Gemeenschap de term "bevoegde Minister" vervangen door "Gemeenschapsminister belast met het gezondheidsbeleid"> <Bij BFG 1984-07-13/32, art. 2, § 2, 008, wordt voor de Franse Gemeenschap de term "bevoegd Minister" vervangen door "Minister van de Franse Gemeenschap tot wiens bevoegdheid de gezondheid behoort">
(De erkenningsakte van een interbedrijfsgeneeskundige dienst bepaalt de territoriale en de beroepsbevoegdheid ervan.) <KB 02-08-1968, art. 3>
De voor een arbeidsgeneeskundige dienst verleende erkenning wordt geschorst indien die dienst niet meer aan de voorwaarde voldoet waarvan die erkenning afhankelijk is of de voorschriften van deze afdeling niet meer naleeft. (De erkenning zal eveneens geschorst worden wanneer, volgens het geval, de werkgever of de beheerraad van de vereniging zonder winstoogmerk die de medische dienst beheert, een arbeidsgeneesheer niet vervangen heeft binnen de termijnen voorzien bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 27 juli 1979, tot vaststelling van de modaliteiten waarbij de afgevaardigden van de werknemers in het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of de leden van de syndicale afvaardiging van het personeel de vervanging van een arbeidsgeneesheer bekomen.) <KB 27-07-1979>
Zij mag worden ingetrokken indien de oorzaken der schorsing op de datum van de zestigste dag na de betekening ervan, blijven bestaan of indien de dienst het voorwerp heeft uitgemaakt van twee schorsingsmaatregelen.
De werkgever noch de interbedrijfsgeneeskundige dienst mogen op enige vergoeding uit hoofde van die schorsing of van die intrekking van de erkenning aanspraak maken.
Elke affectatie van een nieuwe arbeidsgeneesheer aan een erkende arbeidsgeneeskundige dienst, met opgave van de naam, voornaam en adres van die geneesheer, alsmede elke wijziging die wordt gebracht aan het statuut van een interbedrijfsgeneeskundige dienst moeten, zonder verwijl, ter kennis van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid worden gebracht.) <Bij BVE 1983-03-23/33, art. 2, § 3, 005, wordt voor de Vlaamse Gemeenschap de term "Minister van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door "Gemeenschapsminister belast met het gezondheidsbeleid"> <Bij BFG 1984-07-13/32, art. 2, § 3, 008, wordt voor de Franse Gemeenschap de term "Minister van Tewerkstelling en Arbeid" vervangen door "Minister van de Franse Gemeenschap tot wiens bevoegdheid de gezondheid behoort">
Art. 106. (Vlaamse Overheid) [2 opgeheven]2 ----------
(
1)<BVR
2007-01-12/31, art. 1, 086; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
(
2)<BVR
2009-06-05/46, art. 30, 087; Inwerkingtreding : 12-09-2009>
Art. 107.(NOTA : zie verder niet-federale vormen van dit artikel.) <KB 16-04-1965, art. 2> De in voorgaand artikel voorziene erkenningscommissie is samengesteld uit:
1° de directeur-generaal van de Administratie van arbeidshygiëne en -geneeskunde die het voorzitterschap ervan op zich neemt;
2° de inspecteur-generaal, hoofd van de dienst van de Medische Arbeidsinspectie die er de verslaggever van is;
3° drie door de representatieve werkgeversorganisaties voorgedragen werkende leden;
4° drie door de representatieve werknemersorganisaties voorgedragen werkende leden;
5° zes door de representatieve organisaties van het Medisch Korps voorgedragen leden-dokters.
Deze zes leden-dokters moeten bijzonder bedreven zijn op het stuk van de arbeidsgeneeskunde en deze laatste beoefenen bij een onderneming die onder toepassing valt van deze afdeling of van het besluit van de Regent van 25 september 1947 houdende algemeen reglement betreffende de maatregelen op gebied van hygiëne en gezondheid der arbeiders in de mijnen, ondergrondse groeven en graverijen;
6° een door de Minister van Volksgezondheid en van het Gezin aangewezen en aan het Bestuur van de Volksgezondheid verbonden dokter;
7° een secretaris en een adjunct-secretaris.
Er zijn evenveel plaatsvervangende leden als er werkende leden, vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties en van het Medisch Korps zijn.
De secretaris en de adjunct-secretaris worden benoemd door de Koning, evenals de werkende en de plaatsvervangende ledenvertegenwoordigers van de representatieve organisaties van de werkgevers, van de werknemers en van het Medisch Korps, welke worden gekozen uit door die organisaties overgelegde dubbele lijsten.
Het mandaat van de personen waarvan sprake in voorgaand lid duurt zes jaar, maar kan worden vernieuwd.
De in dit artikel bedoelde commissie stelt een huishoudelijk reglement op dat door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid moet worden goedgekeurd.
(Al de leden van de Commissie zijn stemgerechtigd, behalve de secretaris en de adjunct-secretaris. Het plaatsvervangend lid is alleen stemgerechtigd als hij een afwezig werkend lid vervangt.
De commissie beraadslaagt slechts geldig indien ten minste de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig zijn.
Een advies wordt als geldig beschouwd wanneer het een opinie weergeeft die de gewone meerderheid van stemmen van de aan de bespreking deelnemende leden bekomt. In geval van staking van stemmen is die van de voorzitter doorslaggevend.) <KB 02-08-1968, art. 5>
Art. 107. (Vlaamse Gemeenschap) [3 opgeheven]3 Art. 107. (Franse gemeenschap) <BFG 1989-01-23/33, art. 1, 022; Inwerkingtreding : 1989-03-24> De Commissie voor de erkenning bedoeld bij vorig artikel is samengesteld zoals volgt :
1° vier leden gekozen op grond van hun bijzondere bevoegdheid inzake arbeidsgeneeskunde;
2° [1 vijf leden voorgedragen door de vakverenigingen van de werkgevers;]1
3° [1 vijf leden voorgedragen door de vakverenigingen van de werknemers;]1
4° de directeur-generaal van de Gezondheid van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of zijn vertegenwoordiger, die het voorzitterschap bekleedt en een ambtenaar van niveau 1 die deel uitmaakt van de Inspectie van de preventieve geneeskunde van het Ministerie van de Franse Gemeenschap en die de prerogatieven van de voorzitter bij diens afwezigheid aanvaardt;
5° vijf leden arbeidsgeneesheren voorgesteld door de franstalige organisaties van de arbeidsgeneesheren;
6° de Executieve van het Waalse Gewest kan een ambtenaar aanwijzen die behoort tot de Algemene Directie van Economie en Tewerkstelling van het Ministerie van het Waalse Gewest;
7° een lid gekozen op grond van zijn bijzondere bevoegdheid inzake beroepsziekten.
Een plaatsvervanger wordt aangewezen voor elk lid dat niet ambtenaar is.
Een ambtenaar van de Algemene Directie van de Gezondheid, aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid de gezondheid behoort, neemt het secretariaat waar.
Deze ambtenaar is niet stemgerechtigd.
De leden worden aangewezen door de Franse Gemeenschapsexecutieve, op voordracht van de Minister van de Franse Gemeenschap tot wiens bevoegdheid de gezondheid behoort.
Het mandaat duurt vier jaar; het is hernieuwbaar.
De Commissie stelt haar huishoudelijk reglement op dat goedgekeurd moet worden door de Minister van de Franse Gemeenschap, tot wiens bevoegdheid de gezondheid behoort.
De Commissie beraadslaagt slechts geldig indien ten minste de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig zijn.
Een advies wordt als geldig beschouwd indien het de mening weergeeft die de eenvoudige meerderheid van stemmen heeft gekregen van de leden die aan de beraadslaging deelnemen.
In geval van staking, is de stem van de voorzitter doorslaggevend. ----------
(
1)<BFG
2003-09-09/35, art. 1, 075; Inwerkingtreding : 27-10-2003>
(
2)<BVR
2007-01-12/31, art. 2, 086; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
(
3)<BVR
2009-06-05/46, art. 30, 087; Inwerkingtreding : 12-09-2009>
Art. 108.<Zie nota's onder TITEL> <KB 16-04-1965, art. 2> § 1. (De geneesheer-diensthoofd stelt een verslag op met betrekking tot de verstreken tijdspanne en dat betrekking heeft op inzonderheid de werkzaamheden van de dienst, de preventiemaatregelen die zijn aandacht hebben gewekt, de resultaten die hij heeft bereikt en de maatregelen die hij voorstelt.
Dit verslag stemt overeen met het door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid vastgestelde model, zowel wat de presentatie als de inhoud betreft.) <KB 1999-05-03/87, art. 36, 069;
Inwerkingtreding : 20-07-1999>
§ 2. [
1 ...]
1 ----------
(
1)<KB
2011-09-14/06, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2011>
Art. 109. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 110. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 2002-02-20/33, art. 34, 070;
Inwerkingtreding : 31-12-2001>
Art. 111. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 112. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 113. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 114. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 115.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 97, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 116.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 97, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 116bis.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 97, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 116ter.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 97, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 117.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 97, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 118.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 97, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 119. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 120.
<Opgeheven bij KB
2011-09-14/06, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2011>
Art. 120bis. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 2002-02-20/33, art. 34, 070;
Inwerkingtreding : 31-12-2001>
Art. 120ter. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 121.<Zie nota's onder TITEL> <KB 02-08-1968, art. 12> § 1. (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
§ 2. [
1 ...]
1 § 3. De geneesheer-directeur van de interbedrijfsgeneeskundige dienst maakt, bovendien, een afzonderlijk activiteitsverslag op voor elke aangesloten onderneming die ten minste vijftig werknemers te werk stelt.
De inhoud van dat document, die zich bepaalt bij de door de geneeskundige dienst in de betrokken onderneming gevoerde activiteiten, wordt voorgelegd aan haar comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
----------
(
1)<KB
2011-09-14/06, art. 2, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2011>
Art. 122. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 123.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 99, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Onderafdeling II_- [
1 Gezondheidstoezicht op de werknemers]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 100, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Algemene bepalingen_ <KB 10-04-1974, art. 1>
Art. 123bis.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
A. _ Medische onderzoekingen.
(opschrift opgeheven) <KB 28-11-1978, art. 1>
Art. 124.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
1. Onderzoek bij aanwerving. <KB 28-11-1978, art. 2>
Art. 125.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 126.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 127.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 128.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
2. Periodieke onderzoekingen.
Art. 128bis.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 129.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 130.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
3. Onderzoeking bij werkhervatting.
Art. 131.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
3bis. Spontane raadplegingen <KB 10-04-1974, art. 11>
Art. 131bis.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 131ter.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 101, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
4. Bijzondere bepalingen betreffende de aan ioniserende stralingen blootgestelde personen.
Art. 132. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 1°, 061;
Inwerkingtreding : 22-07-1997>
Art. 133. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 2°, 061;
Inwerkingtreding : 22-07-1997>
Art. 134. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 3°, 061;
Inwerkingtreding : 22-07-1997>
Art. 134bis. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 3°, 061;
Inwerkingtreding : 22-07-1997>
Art. 135. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 3°, 061;
Inwerkingtreding : 22-07-1997>
4bis. [Bijzondere bepalingen betreffende de werknemers die rechtstreeks met voedingswaren of -stoffen in aanraking komen] <KB 22-01-1973, art. 4>
Art. 135bis.
<Opgeheven bij KB
2014-04-24/46, art. 29, 096; Inwerkingtreding : 01-01-2016>
4ter. <KB 1986-08-28/30, art. 1, 015> Bijzondere bepalingen betreffende werknemers die blootgesteld worden aan asbest.
Art. 135ter.
<Opgeheven bij KB
2006-03-16/32, art. 72, 084; Inwerkingtreding : 02-04-2006>
4 quater. Bijzondere bepaling betreffende de werknemers die blootgesteld worden aan metallisch lood en zijn ionverbindingen. <Ingevoegd bij KB 1988-11-07/37, art. 1, 021;
Inwerkingtreding : 1988-11-22>
Art. 135quater. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4 quinquies. [
1 opschrift van punt 4quinquies afgeschaft]
1 ----------
(
1)<KB
2011-09-14/06, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2011>
Art. 135quinquies.
<Opgeheven bij KB
2011-09-14/06, art. 3, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2011>
4sexies. Bijzondere bepalingen betreffende aan lawaai blootgestelde werknemers. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2006-01-16/45, art. 36, 083; Inwerkingtreding : 25-02-2006>
Art. 135sexies.
<Opgeheven bij KB
2006-01-16/45, art. 36, 083; Inwerkingtreding : 25-02-2006>
5. Bijkomende bepalingen. [Opgeheven]
<KB
2003-05-28/35, art. 105, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 136.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 105, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 137.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 105, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 138.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 105, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
B. _ Inentingen. (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 139. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 140. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis1. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis2. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis3. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis4. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis5. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis6. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis7. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis8. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis9. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis10. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 141bis11. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 142. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 143. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 144. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 145. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 146. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
C. - Bepalingen betreffende de beslissingen van de arbeidsgeneesheer. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146bis.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146ter.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146quater.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
D. - Medisch dossier [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146quinquies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146sexies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146septies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146octies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146nonies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 146decies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
E. - Moederschapsbescherming [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147bis.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
F. - Aangifte der beroepsziekten. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147ter.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
G. - Algemene bepalingen [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147quater.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147quinquies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147sexies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Onderafdeling III_Toezicht op de arbeidsvoorwaarden op gebied van hygiëne. [
1 Opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 107, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147septies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 107, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 147octies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1999-05-03/87, art. 37, 069;
Inwerkingtreding : 20-07-1999>
Art. 147nonies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 5, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 147decies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 6, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Art. 148. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1998-03-27/30, art. 6, 064;
Inwerkingtreding : 01-04-1998>
Onderafdeling IV_ Bijzondere bepalingen [opgeheven]>
----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 106, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148bis.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148ter.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148quater.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148quinquies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148sexies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148septies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148octies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. 148nonies.
<Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 108, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. N1. <Zie nota's onder TITEL> <KB 20-05-1980, art. 9> Bijlage I
Minimumopgave van het nodige medisch materieel opgelegd door artikel 120, 1°, elfde lid
a) medisch materieel:
Personenweegschaal en -meetlat;
Meetlint;
Stethoscoop (binaurale);
Bloeddrukmeter;
Chronometer tot op de seconde nauwkeurig;
Hamer om de reflexen te meten;
Schaal voor het meten van de gezichtssterkte;
Tongspatels;
O.R.L. -etui (etui voor oor-, neus en keelonderzoek);
Uitrusting voor vaccinaties;
Koortsthermometers;
Thermometer voor de arbeidsomgeving;
Benodigdheden voor urineonderzoek (opsporen van albumine en suiker);
Onderzoekstafel of -bed;
Kast om alles in te rangschikken en die op slot kan;
Afvalemmer;
Wastafel met zuiver lopend water, warm en koud, zeep;
Handschoenen en vingerlingen;
Kielen, schorten, servetten en zeep;
Negatoscoop;
Tafel of bureautafel, stoelen;
b) meetmaterieel:
Voor het lawaai;
Voor de verlichting;
Voor het arbeidsklimaat in de werkplaats;
Voor de concentraties van stoffen in de lucht.
Art. N2. <KB 10-04-1974, art. 2> Bijlage II - Medisch toezicht over de werknemers die blootgesteld zijn aan het risico voor beroepsziekten. <onderverdeeld in fiktieve artikelen : ART 1MN2 - 8MN2>
Art. 1MN2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 2MN2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 3MN2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 4MN2.
<Opgeheven bij KB
2016-05-20/09, art. 44, 097; Inwerkingtreding : 20-06-2016>
Art. 5MN2.2.4. Samengeperste lucht.
a) Gericht onderzoek (geraamte).
b) Jaarlijks.
Het aanwervingsonderzoek omvat een test van één uur blootstelling bij één atmosfeer.
c) Geen blootstellingsdrempel.
(2.4.bis. Verandering van atmosferische druk.
a) Gericht onderzoek (onderzoek van het middenoor, audiogram, tympanometrie);
b) jaarlijks;
c) geen blootstellingsdrempel.) <KB 1990-01-31/36, art. 2, 024;
Inwerkingtreding : 04-03-1990>
2.5. Mechanische trillingen van 2 tot 30 000 Hz. [
1 opgeheven]
1 2.6. Langdurige plaatselijke druk, op de weke delen en op de beenderen, of op zenuwformaties.
a) Gericht onderzoek (weke weefsels, zenuw- en beenderweefsels).
b) Jaarlijks.
c) 7 dagen.
2.7. [
3 ...]
3.
2.8. [
3 ...]
3.
2.9. Lassergolven. [
2 opgeheven]
2 2.10. Hoogfrekwentie electromagnetische golven.
Worden hieronder gerangschikt:
de HF golven (golflengte begrepen tussen min of meer 10 m en min of meer 100 m);
de VHF golven (golflengte begrepen tussen min of meer 1 m en min of meer 10 m);
de UHF golven (golflengte begrepen tussen min of meer 0,1 cm en min of meer 1 m).
de golven met golflengte van ongeveer 30 A°.
a) Gericht onderzoek (ogen, zenuwstelsel, metabolisme).
b) Zesmaandelijks.
c) 30 dagen.
2.11. Ultra- en infrageluiden.
a) Gericht onderzoek (zenuwstelsel).
b) Jaarlijks.
c) 30 dagen.
2.12. Ultravioletstralen.
a) Gericht onderzoek (ogen, huid, ademhalingsstelsel).
b) Jaarlijks.
c) 30 dagen.
----------
(
1)<KB
2005-07-07/33, art. 34, 081; Inwerkingtreding : 24-07-2005>
(
2)<KB
2010-04-22/14, art. 24, 088; Inwerkingtreding : 16-05-2010>
(
3)<KB
2012-06-04/04, art. 20, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art. 6MN2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 90, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. 7MN2. <Zie nota's onder TITEL> GROEP IV Lijst van de stoffen en agentia die niet elders zijn vermeld en die huidaandoeningen kunnen veroorzaken
(Lid 1 opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
(Lid 2 opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
(Lid 3 opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
(Lid 4 opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.1. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.1. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.2. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.3. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.4. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.5. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.6. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.7. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.8. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.9. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.10. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.1.11. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
4.2.2. Fysische agentia.
4.2.2.1. mikrotrauma door deeltjes metaal of glas, glaswol, asbest, dierenhuiden, haarfragmenten, en dergelijke...;
4.2.2.2. actinische (ultraviolette), of thermische (warmte of koude), prikkelingen.
4.2.3. Voor de huid pathogene mikroorganismen.
4.2.3.1. mikroorganismen, die bakteriën of schimmelinfekties kunnen veroorzaken;
4.2.3.2. saprophyten, die bij gunstige omstandigheden van warmte en vochtigheid eventueel pathogeen kunnen worden.
Art. 8MN2. <Zie nota's onder TITEL> GROEP V Lijst van de stoffen of agentia die niet elders werden vermeld en die door inademing aandoeningen kunnen veroorzaken
(Lid 1 opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
(Lid 1 opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.1. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.1.1. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.1.2. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.1.3. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.1.4. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.1.5. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.1.6. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.2. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.3. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.3.bis. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.4. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
5.5. Agentia die een overgevoeligheid van de ademhalingswegen of een aandoening van de longen veroorzaken.
5.5.1. produkten van plantaardige of animale oorsprong: haren, leders, pluimen, katoen, hennep, linnen, jute, sisal, parelmoer, melasse, stof.
5.5.2. (Chemische produkten: diisocyanaten, acrylaldehyde, chloorplatinaten, formaldehyde, parafenyleenliamine, diazomethaan, ftaalzuuranhydride, polymeren (stofdeeltjes van), polyvinylchloride;
a) Gericht onderzoek;
b) Jaarlijks.
c) De beoordeling van de minimale blootstellingsperiode houdt rekening met de ernst, de duur en de herhaling van de blootstellingen.) <KB 20-07-1979, art. 5>
Art. N2bis.Bijlage IIbis. Geneeskundig toezicht op de werknemers die in arbeidsomstandigheden werken waardoor zij aan beroepsgebonden uitwendige belasting worden blootgesteld. <Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 109, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. N3.Bijlage III. - Model van het in artikel 126 van deze afdeling bedoelde "Verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers" Verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers <Opgeheven bij KB
2003-05-28/35, art. 109, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. N4. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage IV. (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 6°, 061;
Inwerkingtreding : 22-07-1997>
Art. N5. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage V. (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. N6. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage VI. (opgeheven) <KB 1996-08-04/07, art. 85, 059;
Inwerkingtreding : 11-10-1996>
Art. N7.Bijlage VII. Model van de "Kaart van medisch onderzoek" voorzien in artikel 146bis van deze afdeling. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 109, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. N8.Bijlage VIII. In acht te nemen richtlijnen met het oog op het opmaken van het onder artikel 146quinquies van deze afdeling voorgeschreven medisch dossier. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 109, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. N9.Bijlage IX. Aangifte van beroepsziekten [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 109, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. N10.Bijlage X.
[
1 (NOTA : het KB
2003-05-28/35, art. 109, 6°, beschikt dat "bijlage X, Europese lijst van beroepsziekten" wordt opgeheven.)]
1 [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2003-05-28/35, art. 109, 6°, 074; Inwerkingtreding : 26-06-2003>
Art. N11. <Zie nota's onder TITEL> <MB 01-07-1980> Bijlage XI. Model van het in artikel 121 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming voorgeschreven jaarverslag van de arbeidsgeneeskundige dienst. <Niet opgenomen om technische redenen. Zie B. St. 16-07-1980, p. 8540 e.v.> <Bijlage gewijzigd bij MB 1985-11-07/30, art. 1, 014. Zie B. St. 23-11-1985, p. 17300-17333>
Art. N12.Bijlage XII. Praktische aanbevelingen voor de medische keuring van de werknemers, bedoeld in artikel 135ter 1. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2006-03-16/32, art. 72, 084; Inwerkingtreding : 02-04-2006>
Art. N13. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N14. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N15.Bijlage XV. Omschrijving van de in artikel 148decies 2.1. a) 2. bedoelde criteria ter beoordeling van het risico te wijten aan lawaai. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2006-01-16/45, art. 36, 083; Inwerkingtreding : 25-02-2006>
Afdeling II_ Strijd tegen de hinder <KB 23-5-1972, art. 1>
Onderafdeling I_ Maatregelen ter voorkoming van de hinder <KB 23-5-1972, art. 2>
Art. 148decies1.<KB 03-10-1973, art. 2> Algemeen maatregelen.
§ 1. [
1 Overeenkomstig hun opdrachten bepaald in het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk, worden de Comités voor preventie en bescherming op het werk ingezet in de strijd tegen de arbeidshinder.]
1 § 2. De werkgever is verplicht in de kortst mogelijke tijd voorkomingsmaatregelen te treffen tot het bestrijden van de hinder.
(In elk geval verhelpt hij de hinder van de werkposten door, onder meer, te trachten stoffen en preparaten te gebruiken die het minst schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens en meteen door alle maatregelen te nemen om de ongemakken te verminderen en het arbeidsklimaat te verbeteren.) <KB 21-04-1975, art. 13>
§ 3. De werkgever stelt de werknemers onmiddellijk op de hoogte van de gevaarlijkheidsgraad van de stoffen en preparaten, waarmee de betrokkenen in aanraking komen, en houdt bovendien het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen regelmatig op de hoogte van de plaatsen in de onderneming waar dergelijke stoffen en preparaten worden gebruikt of opgeslagen.
(Hij handelt op dezelfde wijze voor het ontstaan en de aanwezigheid van hinder te wijten aan overmatige warmte, koude of vochtigheid.) <KB 21-04-1975, art. 14>
§ 4. De werkgever verschaft aan de arbeidsgeneesheer inlichtingen aangaande het arbeidsproces en de fabricagetechnieken, alsmede aangaande de gevaarlijke stoffen en preparaten die gebruikt worden in de door hem bestuurde onderneming.
(Hij licht hem eveneens in omtrent ieder probleem met betrekking tot de toestand van het arbeidsklimaat.) <KB 21-04-1975, art. 15>
Hij nodigt de arbeidsgeneesheer ertoe uit, de werkposten te onderzoeken, telkens de titularissen van deze posten blootgesteld worden aan een verhoging van de bestaande gevaren of aan nieuwe gevaren van de hinder, te wijten aan de werkmethoden of aan het milieu van de werkposten.
Hij raadpleegt de arbeidsgeneesheer betreffende ieder ontwerp, maatregel of middel, waarvan hij de toepassing overweegt en die rechtstreeks of onrechtstreeks, onmiddellijk of op termijn, gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en de hygiëne van het personeel, inbegrepen de wijzigingen aangebracht in het arbeidsproces, de fabricagetechnieken en de inrichtingen, wanneer deze van aard zijn om de risico's van de hinder, overlast of ongemak, te verhogen of er andere te veroorzaken.
§ 5. Het advies verstrekt door de arbeidsgeneesheer in uitvoering van de bepalingen van deze onderafdeling wordt genoteerd in een verslag dat wordt afgegeven aan de werkgever. Deze laatste geeft een afschrift ervan aan het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
§ 6. Op aanvraag van de arbeidsgeneesheer, of van de afgevaardigden van het personeel bij het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, laat de werkgever monsternemingen en analysen verrichten van de gevaarlijke stoffen en preparaten, van de atmosfeer der werkplaatsen en van elk andere stof waarvan vermoed wordt dat ze schadelijk is; hij laat ook controles uitvoeren op de schadelijke fysische agentia, zoals ioniserende stralingen, ultraviolette stralingen, intens lawaai, verluchting, hoge en lage temperaturen, enz.
In geval van betwisting aangaande de resultaten van deze analysen en controles, is het verplicht deze toe te vertrouwen aan een dienst of laboratorium met dat doel erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De resultaten van deze analysen en controles worden in al de gevallen medegedeeld aan de arbeidsgeneesheer alsook aan het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
§ 7. De verslagen van de arbeidsgeneesheer opgesteld overeenkomstig de bepalingen van § 5 van dit artikel, alsook de uitslagen van de verrichte metingen en analysen, worden door de werkgever ter beschikking gehouden van de geneesheren-arbeidsinspecteurs en de bezoeksters arbeidshygiëne.
----------
(
1)<KB
2003-11-09/41, art. 4, 076; Inwerkingtreding : 08-01-2004>
Art. 148decies2. <Zie nota's onder TITEL> <KB 23-05-1972, art. 2> Bijzondere maatregelen <Om praktische redenen werd dit artikel in fiktieve artikelen onderverdeeld : 148decies2*1-148decies2*7>
Art. 148decies2*1.<Zie nota's onder TITEL> <KB 23-05-1972, art. 2>
1 Strijd tegen het lawaai en de trillingen.
[a) Strijd tegen het lawaai. [
2 opgeheven]
2 ] <KB 1991-09-26/38, art. 4, 036;
Inwerkingtreding : 1991-11-14>
[b) Strijd tegen de trillingen. [
1 opgeheven]
1 ] <KB 1991-09-26/38, art. 4, 036;
Inwerkingtreding : 1991-11-14>
----------
(
1)<KB
2005-07-07/33, art. 34, 081; Inwerkingtreding : 24-07-2005>
(
2)<KB
2006-01-16/45, art. 36, 083; Inwerkingtreding : 25-02-2006>
Art. 148decies2*2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 148decies2*2bis.
<Opgeheven bij KB
2005-01-19/39, art. 8, 080; Inwerkingtreding : 01-04-2005>
Art. 148decies2*3. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-12-02/34, art. 17, 053;
Inwerkingtreding : 08-01-1994>
Art. 148decies2*4.
<Opgeheven bij KB
2012-06-04/04, art. 21, 092; Inwerkingtreding : 01-07-2012>
Art. 148decies2*5.Strijd tegen de risico's te wijten aan asbest. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2006-03-16/32, art. 73, 084; Inwerkingtreding : 02-04-2006>
Art. 148decies2*6. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 148decies2*7. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 4°, 061;
Inwerkingtreding : 22-07-1997>
Art. N1*. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, 015> Bijlage I. Referentiemethode voor de meting van asbest in de lucht op het werk, bedoeld in artikel 148decies 2.5.6.
1. Monsters dienen te worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het aangezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn die de oren verbindt.
2. Er wordt gebruik gemaakt van membraanfilters (gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat) met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm.
3. Er wordt een open filterhouder gebruikt, voorzien van een cilindervormige kap welke zich tussen 33 en 44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee wordt blootgesteld. Bij het gebruik is de kap naar beneden gericht.
4. Er wordt gebruik gemaakt van een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer meedraagt aan de riem of in zijn zak. De luchtstroom dient regelmatig te zijn en te worden afgeteld op 1 liter per minuut plusminus 5 pct. De luchtsnelheid dient gehandhaafd te blijven binnen plusminus 10 pct. van de aanvankelijke stroomsnelheid tijdens de periode van bemonstering.
5. Voor de duur van de monsterneming is een marge van 2 pct. toegestaan.
6. De optimale belasting van de filters bedraagt 100/400 vezels/mm2.
7. Volgens voorkeur wordt het gehele filter of een deel van het filter op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de aceton-triacetine-methode en met een dekglaasje bedekt.
8. De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop moet de volgende kenmerken hebben :
_ Koehler-verlichting;
_ onder de voorwerptafel is een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd in een centreerring. De instelling van het fasecontrast geschiedt onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering;
_ een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85 pct.;
_ oculairen met een compensatiefactor van 12,5. Ten minste één oculair moet geschikt zijn voor een graticule en moet focusseerbaar zijn;
_ een Walton-Beckett ringvormig oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, plusminus 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.
9. De microscoop wordt opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant en de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fasecontrast-proefglaasje (phase contrast test slide). De codes op de IAI-proefglaasjes of de blokken op het HSE/NPL Mark 2 proefglaasje moeten tot aan code 5 respectievelijk blok 5 zichtbaar zijn bij gebruik op de door de fabrikant aangegeven wijze. Een en ander geschiedt aan het begin van de dag van gebruik.
10. De monsters worden geteld volgens de onderstaande voorschriften :
_ een telbare vezel is iedere in (artikel 148decies 2.5.6.1.), tweede lid, bedoelde vezel die geen deeltje met een maximumdiameter groter dan 3 micrometer raakt; <KB 1987-09-10/40, art. 2, 017;
Inwerkingtreding : 1987-09-26>
_ telbare vezels, waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld; een vezel waarvan slechts een uiteinde zich in de zone bevindt, wordt als een halve vezel geteld;
_ graticulezones waar zal worden geteld, moeten aselect in het gehele blootgestelde oppervlakt van het filter worden gekozen;
_ een vezelcluster dat over zijn lengte één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn, maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels (een gesloten vezel) uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het beantwoordt aan artikel 148decies 2.5.7.1., tweede lid en eerste streepje van dit punt. De diameter wordt gemeten dwars door het niet gespleten deel en niet door het gespleten deel;
_ bij andere vezelclusters waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen (een bundel), worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan artikel 148decies 2.5.6.1., tweede lid en het eerste streepje van dit punt. Is dit niet het geval, dan is de bundel een telbare vezel indien hij als geheel voldoet aan artikel 148decies 2.5.6.1., tweede lid, en het eerste streepje van dit punt;
_ indien meer dan één achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster en/of deeltjes, moet de graticulezone worden geweigerd en moet een andere worden geteld;
_ er moeten 100 vezels worden geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er moeten 100 graticulezones worden onderzocht.
11. Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.
De concentratie in de lucht = (aantal per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x opgevangen luchtvolume).
Art. N2*. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage II. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N3*. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage III. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072;
Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N4*. <Zie nota's onder TITEL> <NOTA : er bestaat een ander N4*. Ingevoegd bij KB 1991-07-22/30, art. 16, 034;
Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.> Bijlage IV.
Metingen voor het verwijderen van de uitrusting voor collectieve bescherming bedoeld bij artikel 148decies 2.5.9.3.2., 4°, c.
De metingen die worden uitgevoerd om te beslissen of de uitrusting voor collectieve bescherming mag afgebroken worden mogen slechts gebeuren wanneer de werkzone droog is en vrij van zichtbare resten van asbest of asbesthoudend materiaal.
De filterhouders moeten aangebracht worden op een hoogte tussen 1 à 2 meter boven de vloer en verspreid over de hele werkzone.
De filterhouders moeten naar beneden gericht zijn.
In verticale ruimten met belangrijke afmetingen (bijvoorbeeld kokers, liftkooien, enzovoort) moeten de filterhouders geplaatst worden op een voor de werknemers representatieve blootstellingshoogte.
Er moeten ten minste twee monsters genomen worden, tenzij het volume van de werkzone minder dan 10 kubieke meter bedraagt, in welk geval één monster volstaat.
Het minimum aantal monsters wordt bepaald door het geheel getal dat juist lager is dan het resultaat van de berekening overeenkomstig de volgende formule :
A1/3-1. <Resultaat van de aftrekking van 1 van de derdemachtswortel van A. Nota van Justel.>
A wordt als volgt bepaald :
1. wanneer de werkzone lager is dan 3 meter, of in de werkzones die hoger zijn maar waar de blootstelling normalerwijze alleen op grondniveau gebeurt, dan is A de oppervlakte van werkzone uitgedrukt in vierkante meters;
2. In de andere gevallen is A één derde van het volume van de werkzone uitgedrukt in kubieke meters.
Wanneer binnen de werkzone grote voorwerpen aanwezig zijn (zoals ketels) dan mag hun volume van het totale volume van de werkzone afgetrokken worden.
(De formule heeft geen theoretische betekenis maar is een vuistregel die cijfers van een juiste omvang oplevert).
De persoon die instaat voor het plannen van de metingen kan oordelen dat meer monsters nodig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een werkzone duidelijk onderverdeeld is, bijvoorbeeld wanneer een ganse verdieping van een gebouw de werkzone vormt, met daarin verschillende kamers.
Voorbeelden van het aantal te nemen monsters bij gebruik van de hierboven vermelde formule :
|
Oppervlakte |
van |
|
Volume van |
Minimum aantal |
|
de werkzone |
|
of |
de werkzone |
monsternemingen |
|
in m2 |
|
|
in m3 |
|
|
|
|
|
10 |
1 |
|
50 |
|
|
150 |
2 |
|
200 |
|
|
600 |
4 |
|
500 |
|
|
1.500 |
6 |
|
1.000 |
|
|
3.000 |
9 |
|
5.000 |
|
|
15.000 |
16 |
|
10.000 |
|
|
30.000 |
20 |
De minimum monsternemingsduur bedraagt vier uur en het minimaal aangezogen volume bedraagt 0,48 kubieke meter.
Referenties : MDHS 39/3 (Asbestos fibres in air).
Health and Safety Executive (Verenigd-Koninkrijk).
Art. N5*.Aanwijzingen voor de metingen van het geluid bedoeld in artikel 148decies 2.1. a) 3.1. [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2006-01-16/45, art. 36, 083; Inwerkingtreding : 25-02-2006>
Onderafdeling II_ Individuele beschermingsmiddelen <KB 23-05-1972, art. 3>
Art. 149. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
A. (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 1°>
Art. 150. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 1°>
B. Bescherming tegen risico's voor ziekten met uitzondering van de aandoeningen te wijten aan schadelijke uitstralingen, aan hevig geluid of aan trillingen.
Art. 151. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 152. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 153. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 154. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 155. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
C. Bescherming tegen de risico's voor ziekten te wijten aan de schadelijke uitstralingen.
Art. 156. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
D. Bescherming tegen de risico's voor ziekten veroorzaakt door intens gerucht of door trillingen.
Art. 157. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
E. Bescherming tegen de risico's voor ongeval.
Art. 158. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158bis. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158ter. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158quater. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158quinquies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158sexies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 159. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 160. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
(NOTA : In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, blijven de artikelen 160 en 161 van het A.R.A.B. van toepassing op de P.B.M. die voor 30 juni 1995 op de markt werden gebracht en die niet voorzien zijn van de CE-markering, evenals de P.B.M. die na 30 juni 1995 op de markt worden gebracht en waarop geen koninklijk besluit tot omzetting van een communautaire richtlijn inzake het ontwerp en de constructie van P.B.M. van toepassing is.)
<KB 18-02-1960, art. 16> De bij bovenstaande artikelen 150 tot 158quinquies voorgeschreven individuele beschermingsmiddelen moeten, in elk geval, van een model, type of samenstelling zijn welke aangepast zijn aan de aard der bewerkingen en aan de bijzondere kenmerken der schadelijke of kwetsende agentia, zodat zij de werknemers zo rationeel en zo doelmatig mogelijk beschermen tegen de agentia en vermijden dat die middelen oorzaak van ongevallen kunnen zijn.
De kledingstukken, hoofddeksels, schorten, schoeisels, handschoenen, wanten en andere voorwerpen of toestellen voorzien in bovengemelde artikelen moeten stevig gemaakt, door middel van stoffen of materiaal van goede kwaliteit en zo weinig mogelijk gevoelig voor de inwerking van de agentia waarmee zij in contact komen, ten einde voldoende waarborg te bieden op gebied van weerstand tegen slijtage, tegen het scheuren, tegen stoten of tegen invreting.
Deze individuele beschermingsmiddelen moeten bovendien aan onderstaande bijzondere voorwaarden voldoen:
A. (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 1°>
B. Beschermingskledij
Onverminderd de bepalingen van artikel 37, waarvan in geen geval mag worden afgeweken, moet de beschermingskledij in elk geval aangepast zijn aan de voorwaarden waarin de bewerkingen plaatshebben en aan de aard van het schadelijk agens in kwestie.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan het contact met vochtige of doorweekte wanden in de rioleringen, kuilen, welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken en ander soortgelijke plaatsen, zal naargelang van de noodwendigheden, bestaan in hetzij een jas, hetzij een broek en een jas hetzij een overall, alle gemaakt van een zelfstandigheid die voldoende ondoordringbaar en weerstandbiedend is.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die buiten tewerkgesteld zijn en blootstaan aan de regen moet ondoordringbaar zijn en gemaakt van een weefsel of een stof die doeltreffend het indringen van water weren. Zij moet eveneens zoveel mogelijk bescherming bieden tegen uitzonderlijke koude.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die in koelkamers worden tewerkgesteld moet aldus zijn opgevat en van zulkdanige stoffen zijn gemaakt dat zij de werknemers volledig en doeltreffend tegen koude vrijwaart.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan risico's voor besmetting door radioactieve substanties moet gemaakt zijn van een stof of weefsel die voldoende dicht zijn en waarin de stofdeeltjes van deze substanties niet kunnen doordringen.
C. Beschermingshoofddeksel
(Het beschermingshoofddeksel is, in elk geval, aangepast aan de omstandigheden waarin de bewerkingen plaats vinden en aan de aard van het betrokken schadelijk of kwetsend agens.) <KB 30-10-1972, art. 3>
Het hoofddeksel bestemd voor de werknemers tewerkgesteld aan het vervoer, op hoofd of op de schouders, van vleeskwartieren, van huiden of andere onbereide produkten afkomstig van het slachten van dieren, van balen niet ontsmette lompen of van dierlijke stoffen die besmettende kiemen kunnen inhouden moet bestaan in een kap met nekbedekking die zich, indien nodig, uitstrekt over de schouders en de rug. Die kap en die nekbedekking moeten gemaakt zijn van een weefsel of stof die voldoende ondoordringbaar en weerstandbiedend zijn.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers tewerkgesteld aan het vervoer, op hoofd of op de schouders, van zakken of pakken met andere om het even welke produkten of stoffen moet, in elk geval, zodanig zijn opgevat dat het ten beste aan het gesteld doel beantwoordt. In de mate van het nodige moet het verlengd worden door eenzelfde nekbedekking, en, zoals deze laatste, dezelfde waarborgen bieden wat de ondoordringbaarheid en het weerstandsvermogen betreft.
Bij het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers tewerkgesteld in de riolen, kuilen, kelders welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken en andere soortgelijke plaatsen die bevuild zijn door ophopingen of resten van om het even welke stoffen, of die door ongedierte geplaagd zijn, behoort een nekbedekking telkens de werkvoorwaarden zulks nuttig maken.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers die buiten zijn tewerkgesteld en aan regen of aan uitzonderlijke temperaturen zijn blootgesteld moet aan de omstandigheden en aan de aard van de weersgesteldheid worden aangepast. Indien het tegen de regen moet beschermen, moet het ondoordringbaar zijn of gemaakt zijn van een weefsel of een stof die doeltreffend het indringen van water beletten. Indien het tegen zonnestralen moet beschermen moet het zodanig zijn opgevat dat het gans het hoofd en de nek vrijwaart.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de in koelkamers tewerkgestelde werknemers moet van een warm weefsel gemaakt zijn en toelaten zowel de oren als de schedel en het voorhoofd te beschermen.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers die aan uitwasemingen van radioactief stof of rook zijn blootgesteld moet gemaakt zijn van een stof of weefsel die voldoende dicht zijn waarin de stofdeeltjes van dat stof of van die rook niet kunnen doordringen. Dit hoofddeksel moet de vorm hebben van een kap of van een hoofdhulsel dat het hoofd volledig omsluit indien dit laatste aan projecties of aan spatten van vloeibare radioactieve substanties inhoudende stoffen is blootgesteld.
De helm bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan het vallen van stenen, van materialen of van diverse brokstukken moet van licht metaal zijn, van leder of van om het even welke andere stof met evenveel weerstandsvermogen en hardheid. Langs de binnenkant moet een voldoende soepele voering aangebracht, zodat hij juist en zonder hinder aan het hoofd kan aanpassen. Deze voering moet eveneens op zulkdanige wijze opgevat dat zij op doeltreffende wijze de kracht der stoten die de helm krijgt breekt.
In de andere gevallen moet het hoofddeksel bestaan in een mutsje van dicht weefsel.
De helm of de kap van de beschermingsademhalingstoestellen vervangen het beschermingshoofddeksel naar de zin van de bepalingen van deze afdeling onder de voorwaarde dat zij, in elk geval, met evenveel zekerheid doeltreffend zijn tegen het schadelijk of kwetsend agens.
D. Beschermingsschort
Het beschermingsschort bestemd om te vermijden dat de kledij die er onder wordt gedragen nat wordt gemaakt door vloeibare of vochtige stoffen, of bevuild door rotte of besmettelijke stoffen of door vuilnis, moet van rubber zijn of van gelijk welke andere stof die minstens even ondoordringbaar is.
Het beschermingsschort bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan de mechanische beweegkracht van sommige weggeslingerde stoffen zoals weggeslingerde korrels voor zandstraling of ontzanding, moet van leder zijn of van een andere stof die even weerstandbiedend is.
Het beschermingsschort bestemd voor de aan gloeiende projecties blootgestelde werknemers moet van amiant zijn of van een andere geschikte, niet ontvlambare en zeer slecht brandende stof, zoals leder.
Die schorten moeten bestaan in een borst- en een onderstuk die samen een geheel vormen. Zij moeten volledig de borst en, daaronder tot ongeveer halverwege de benen, gans de voorkant van het lichaam bedekken over een zulkdanige breedte dat de heupen en de zijkanten der dijen beschut zijn.
Het schort voor bescherming tegen de ioniserende uitstralingen zoals Röntgenstralen en de uitstralingen van de radioactieve stoffen moet volledig de sleutelbeenderen, de schildklier in de in artikel 156 b), vijfde lid, bedoelde gevallen, het borstbeen), en het voorste gedeelte van de borstkas bedekken en, daaronder, gans het lichaam omhullen tot minstens 40 centimeter onder het middel. Dit schort moet van loodhoudend rubber zijn of van elke andere stof die minstens evengoed de bovengenoemde ioniserende uitstralingen opslorpt. Het moet een minstens even goede bescherming tegen deze uitstralingen waarborgen als een loodlaag van 0,50 millimeter. <KB 1990-04-09/32, art. 2, 025;
Inwerkingtreding : 1990-05-13>
E. Beschermingsschoeisel
Het beschermingsschoeisel moet bestaan in laarzen, schoenen of klompen, naargelang van de aard van het verricht werk en van de praktische behoeften. Dit schoeisel zal van rubber zijn, van leder of van elke andere stof die minstens even ondoordringbaar is.
De klompen mogen evenwel van hout zijn telkens de ondervinding heeft uitgewezen dat zij een voldoende bescherming van de voeten tegen de vloeistoffen, het slijk of andere vochtige stoffen kunnen verwezenlijken.
Indien de omstandigheden het vergen moeten de laarzen van dijstukken voorzien zijn die er een geheel mee vormen.
Het beschermingsschoeisel bestemd voor de werknemers die in de koelkamers zijn tewerkgesteld moet de voeten doeltreffend tegen de koude vrijwaren.
Het beschermingsschoeisel tegen de radioactieve stoffen moet van een ondoordringbare en gemakkelijk wasbare stof zijn.
F. Beschermingshandschoenen, -wanten, -handjes, -beenbekleedsels en -slobkousen
De beschermingshandschoenen en -wanten moeten de vingers, de handen en de polsen volledig en hermetisch omsluiten. Er moeten handboorden of, desnoods, mouwen aan vast zijn die zo lang zijn als nodig om de voorarm en de arm doeltreffend te beschermen tegen het schadelijk of kwetsend agens.
De handschoenen en wanten voor bescherming tegen de werking van giftige, bijtende, prikkelende of radioactieve stoffen, tegen besmette dieren, tegen krengen, afval van dieren of dierlijke stoffen die niet voor het gebruik geschikt zijn, en tegen alle voorwerpen of stoffen die besmettende kiemen kunnen inhouden (vuil linnen, lompen om niet ontsmette oude kledingstukken, slijk, vuilnis, vuil water, afvalstoffen, enz.) moeten van rubber zijn of van elke andere stof waarvan men zeker is dat zij minstens even ondoordringbaar en duurzaam is. De opening van hun handboord of mouw moet zo hermetisch mogelijk om de voorarm of arm sluiten.
De beschermingshandschoenen en -wanten bestemd voor de in de koelkamers tewerkgestelde werknemers moeten de handen tegen de koude vrijwaren.
De handschoenen en wanten ter bescherming tegen de ioniserende uitstralingen zoals de Röntgenstralen en de uitstralingen van de radioactieve stoffen moeten voorzien zijn van handboorden die minstens de helft van de voorarm omhullen. Zij moeten van loodhoudend rubber zijn of van elke andere stof die minstens evengoed de bovengenoemde ioniserende uitstralingen opslorpt. Zij moeten tegen deze laatste een bescherming bieden die minstens gelijk is aan deze die verzekerd wordt door een loodlaag van 0,33 millimeter.
Deze handschoenen en wanten ter bescherming tegen de ioniserende uitstralingen moeten langs de binnenkant gevoerd worden met een weefsel of met gelijk welke andere stof die de eigenschap bezit de secondaire uitstralingen die van deze handschoenen of wanten uitgaan op te slorpen.
De handschoenen en wanten ter bescherming tegen de mechanische beweegkracht van sommige weggeslingerde stoffen zoals weggeslingerde korrels voor zandstraling of ontzanding, of tegen de uitwerking van niet ioniserende uitstralingen zoals de ultraviolette stralen moeten van leder, van een speciaal weefsel of van om het even welke andere geschikte stof zijn.
De beschermingshandschoenen, -wanten en -handjes bestemd voor de werknemers die scherpe, snijdende, stekende, brandende of bijzondere ruwe voorwerpen of materialen manipuleren moeten, in elk geval, gemaakt zijn van een weefsel, van leder of van andere stoffen die een zo groot mogelijke weerstand bieden aan het betrokken kwetsend of schadelijk agens, zodat alle nodige veiligheid verzekerd is voor de werknemers.
De beschermingsbeenbekleedsels en -slobkousen bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan de mechanische beweegkracht van de projecties, moeten van leder zijn of van elke andere stof met een minstens even goed weerstandsvermogen.
De beschermingsbeenbekleedsels en -slobkousen bestemd voor de aan gloeiende projecties blootgestelde werknemers moeten van amiant zijn of van een andere geschikte, niet ontvlambare en zeer slecht brandende stof, zoals leder.
G. Zalven en andere dermatologische beschermingsbereidingen
De samenstelling van deze bereidingen moet, in elk geval, bepaald worden door de arts die aan de onderneming, aan de dienst of aan de instelling is verbonden met het oog op het uitoefenen van de gezondheidscontrole over het personeel overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 104 tot 148 of, bij ontstentenis van zulke dokter, door de inspecteur-geneesheer van de arbeid.
Deze bereidingen moeten worden uitgereikt in potten, tuben of andere geschikte recipiënten gemaakt van een stof die ze niet kan ontaarden of bevuilen en die hermetisch kunnen sluiten. Deze potten, tuben of andere recipiënten moeten individueel zijn.
Deze uitreiking mag evenwel gedaan door middel van toestellen voor gemeenschappelijk gebruik indien de werkingsvoorwaarden ervan elke besmettingsmogelijkheid voor de bovengenoemde bereidingen uitsluiten.
H. Beschermingsbrillen en aangezichtsschermen
1° De beschermingsbrillen en de aangezichtsschermen moeten volledig gemaakt zijn van niet ontvlambare stoffen of materialen. Deze toestellen mogen bovendien niet brandbaar zijn als zij aan een intense warmte of aan projecties van gloeiende stoffen moeten blootgesteld zijn.
Het montuur van de beschermingsbrillen moet juist passen op de vorm van het aangezicht en mag langs de kant van dit laatste, geen uitsteeksels, ruwigheden of oneffenheden vertonen die verwondingen of huidaandoeningen zouden kunnen teweegbrengen. Het moet bovendien zodanig opgevat dat het gemakkelijk kan gedragen worden.
Voor de werknemers die een bril met correctieglazen dragen, moet de beschermingsbril boven de andere kunnen gedragen, zonder de stand ervan te wijzigen, ofwel moet hij voorzien zijn van glazen die terzelfder tijd de nodige bescherming en de optische correctie der ogen verzekeren, of van correctieglazen die onder de beschermingsglazen zijn gemonteerd.
2° De glazen van de beschermingsbrillen moeten minstens 38 millimeter meten in de hoogte en minstens 44 millimeter in de breedte. Zij moeten van glas zijn of van elke andere geschikte vervangingsstof. Zij moeten vlak of bol zijn en moeten, in elk geval, de nodige weerstand en optische eigenschappen bieden. Zij mogen geen enkele kras, geen enkele onvolmaaktheid vertonen en moeten van weerskanten zorgvuldig gepolijst zijn. Indien zij op generlei wijze het gezicht moeten verbeteren, moeten de zijden streng evenwijdig zijn. Zij moeten kleurloos en goed doorzichtig zijn, tenzij zij bestemd zijn om schadelijke uitstralingen te weerhouden. Zij moeten volkomen helder zijn.
Deze glazen mogen bestaan uit verscheidene boven elkaar geplaatste schijven, onder de voorwaarde dat elke dezer voldoet aan de eisen die hierboven worden bepaald voor de glazen van één stuk.
De invatting van deze glazen moet streng aansluitend zijn.
3° De gekleurde glazen of deze van speciale samenstelling bestemd om de ogen tegen de schadelijke uitstralingen te beschermen moeten aan onderstaande bijzondere voorwaarden voldoen:
a) Bescherming tegen infra-rode, ultraviolette en fel lichtende stralen, inzonderheid bij metaallassen of -snijden door middel van de elektrische lichtboog of van de brander, bij het onderzoek van ovens of van witgloeiende stoffen, of bij het laden en lossen van smeltovens:
van deze glazen moet de doeltreffendheid, wat het opslorpingsvermogen van de infra-rode en ultraviolette stralen betreft, in elk geval erkend zijn. Zij moeten eveneens in de mate van het wenselijke de schittering van de lichtbron beperken;
de glazen der brillen bestemd voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in de omgeving der plaatsen waar las- of snijwerken met de elektrische lichtboog worden verricht moeten gekleurd zijn zodanig dat de hevigheid van het licht voldoende wordt getemperd en moeten in de nodige mate de infra-rode en ultraviolette stralen weerhouden;
b) Bescherming tegen de Röntgenstralen en de uitstralingen der radioactieve stoffen:
de glazen moeten op zijn minst dezelfde bescherming bieden als een laag lood van 1 millimeter.
c) Bescherming tegen de zonnestralen ingeval de ogen blootgesteld zijn aan het stof van pek of van andere zelfstandigheden die eenzelfde prikkelende werking als pek uitoefenen op deze organen:
de glazen moeten zo volkomen mogelijk het doordringen van ultraviolette stralen beletten en moeten zodanig gekleurd zijn dat het rechtstreeks zonlicht voldoende wordt getemperd.
4° Wanneer de beschermingsbrillen er toe bestemd zijn om de ogen te vrijwaren tegen zijdelingse projecties van zelfstandigheden of tegen stof, gas, dampen, rook of nevels die prikkelend blijken voor deze organen, moeten de ringen waarin de glazen ingevat zijn achter- en zijwaarts verlengd zijn door kleppen en schermen, zodat een montuur wordt gevormd waarvan de randen overal het aangezicht raken. Indien het schadelijk of kwetsend agens bestaat in weggeslingerde zelfstandigheden of in grof stof mogen in deze kleppen en schermen verluchtingsopeningen aangebracht zijn, onder de voorwaarde evenwel dat deze openingen op zulkdanige wijze zijn opgevat en aangebracht dat zij deze zelfstandigheden of grof stof niet doorlaten. Indien het schadelijk agens bestaat uit fijn stof, gassen, dampen, rook of nevels die prikkelend zijn voor de ogen mogen in deze kleppen en schermen geen verluchtingsopeningen aangebracht zijn. In dit laatste geval moet de bril hermetisch aan het aangezicht sluiten en de ogen volledig afzonderen van de omgevende bezoedelde atmosfeer. De nodige schikkingen moeten worden genomen om te vermijden dat zich damp vastzet op de glazen van deze hermetische brillen.
De beschermingsbrillen bestemd voor de werknemers tewerkgesteld in de omgeving van de plaatsen waar las- of snijwerken met de elektrische lichtboog worden uitgevoerd moeten eveneens voorzien zijn van zijdelingse kleppen en schermen om zodoende de uitstralingen die van bezijden komen te beletten de ogen te bereiken.
5° De schermen ter beschutting van de ogen, die aan het aangezicht zijn aangepast zoals de beschermingsbrillen, worden met deze laatste gelijkgesteld en moeten op elk gebied dezelfde waarborgen bieden.
De aangezichtsschermen moeten op zulkdanige wijze zijn opgevat dat zij het hoofd van de werknemers zoveel mogelijk volledig afschermen ten opzichte van de plaats waar het schadelijk of kwetsend agens zijn oorsprong vindt.
Wanneer deze schermen bestemd zijn om dezelfde rol te vervullen als de beschermingsbrillen, moeten zij, in elk geval, op gebied van doeltreffendheid, dezelfde waarborgen bieden als deze laatste, inzonderheid wat het weerstandsvermogen en de optische kwaliteit van hun glazen, alsmede het opslorpingsvermogen van deze glazen ten opzichte van de schadelijke uitstralingen betreft. De nuttige oppervlakte van hun venster moet zo groot zijn als wenselijk.
I. Ademhalingstoestellen
1° Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan door:
Masker: een gezichtsbedekking bestemd om de ademhalingsopeningen en, in voorkomend geval, de ogen af te zonderen van de omgevende bezoedelde lucht. Als deze bedekking uitsluitend de ademhalingsopeningen afzondert, d.w.z. alleen de neus en de mond, wordt het halfmasker genoemd; als het, benevens deze openingen, eveneens de ogen afzondert wordt het aangezichtsbedekking genoemd.
Om de werknemer die het moet dragen toe te laten gezonde lucht in te ademen, is dit masker voorzien van een of meer instrumenten om de omgevende bezoedelde lucht te zuiveren, of verbonden met een bron van verse lucht genomen buiten de omgevende atmosfeer of met een niet van deze atmosfeer afhankelijke bron die lucht of met zuurstof verrijkte lucht levert.
Bij sommige ademhalingstoestellen is het halfmasker vervangen door een neusnijper en een monddop.
Hoofdhulsel: een omhulsel dat minstens volledig het hoofd en de hals bedekt en bestemd is om ze af te zonderen van de omgevende lucht. Het gedeelte van dit omhulsel dat het hoofd bedekt heeft gewoonlijk de vorm van een helm of van een stormhoed.
De ademhalingsmogelijkheid waarover de werknemer binnenin dit hoofdhulsel moet beschikken wordt verwezenlijkt door een systeem van toevoer van verse lucht genomen buiten de omgevende atmosfeer of van toevoer van lucht of van met zuurstof verrijkte lucht geleverd door een niet van dit midden afhankelijke bron.
Stofmasker: een masker voorzien van een filter die geschikt is om vaste bestanddelen (om het even welke stofdeeltjes) of vloeibare bestanddelen (bij voorbeeld fijne druppeltjes voorkomend van het verstuiven van verf of van produkten voor insectenverdelging door middel van pneumatische toestellen) te weerhouden.
Indien de bestanddelen vloeibaar zijn, bepaalt de doeltreffendheid van bovenbedoeld masker zich tot het weerhouden van deze bestanddelen zoals bedoeld.
Gasmasker: een masker voorzien van een filterpatroon of van een filterdoos welke een filter bevatten die door physische of chemische actie geschikt zijn om meerdere gassen of dampen van bepaalde soort te weerhouden.
De filters die geschikt zijn om verschillende gassen of dampen te weerhouden noemt men "polyvalente".
Gemengd masker: een masker waarvan het filtertoestel terzelfdertijd een stof- en een gasfilter bevat, zodat het zowel tegen stof als tegen gassen of dampen kan worden aangewend.
Deze twee filters kunnen zelfstandig zijn of zich samen in een zelfde filterpatroon of -doos die dan "gemengd" wordt genoemd, bevinden.
(Masker met toevoer van lucht: een masker waar ademlucht wordt ingebracht door middel van een toevoerslang die bedoelde lucht opvangt aan een daartoe geschikte bron. Deze lucht komt vrij in het masker louter door de gewone ademhalingsbewegingen van de persoon of wordt er naar gevoerd door middel van een compressor, een blaastoestel, een ventilator, een luchtpomp, enz.) <KB 29-7-1963, art. 6, 1°>
In het eerste geval wordt het masker genoemd "met toevoer van vrije lucht" of "met toevoer van lucht zonder druk"; in het tweede geval "met toevoer van perslucht".
De uitgeademde lucht wordt niet opnieuw in de ademhalingskring opgenomen, maar volledig in de omgevende atmosfeer weggeleid.
(Onafhankelijk masker: masker waarvan de voeding wordt verzekerd door flessen met perslucht, met door zuurstof verrijkte perslucht of met geperste zuurstof, of door een produkt dat zuurstof afgeeft; die flessen of het toestel waarin het produkt steekt worden doorgaans op de rug gedragen door degene die het masker gebruikt.) <KB 29-07-1963, art. 6, 2°>
Dit masker wordt genoemd "met gesloten omloop" of "met open omloop" naargelang de uitgeademde gassen al dan niet opnieuw in de ademhalingsomloop worden ingeschakeld.
Het onafhankelijk masker met gesloten omloop wordt met zuurstof gevoed.
Door deze maskers komen de werknemers die ze dragen onafhankelijk te staan ten opzichte van het midden waarin zij zich bevinden.
Hoofdhulsel met toevoer van lucht: een hoofdhulsel waarvan de voeding op dezelfde wijze gebeurt als deze van het masker met toevoer van perslucht.
Onafhankelijk hoofdhulsel: een hoofdhulsel waarvan de voeding op dezelfde wijze gebeurt als deze van het onafhankelijk masker met open omloop.
De maskers en hoofdhulsels met luchttoevoer of onafhankelijke kunnen gebruikt worden tegen om het even welk stof, met inbegrip van nevels, aerosols en rook, alsmede tegen gassen en dampen.
2° De ademhalingstoestellen moeten van stevige constructie zijn, zodat zij dagelijks en zonder risico voor beschadiging kunnen gedemonteerd, gereinigd en ontsmet. Het gewicht van deze toestellen moet evenwel zoveel mogelijk beperkt worden.
Zij moeten gemaakt zijn van niet ontvlambare stoffen en, wat de gedeelten betreft die met het aangezicht in aanraking komen, van stoffen die bovendien geen prikkelingen veroorzaken.
De vrije rand van het masker mag geen uitsteeksels, ruwigheden of oneffenheden vertonen die verwondingen of huidprikkelingen kunnen veroorzaken. Het moet geschikt zijn van vorm en elasticiteit zodat het doelmatig op het aangezicht past doch zonder dat er voor de gebruiker een gevoel van overdreven drukking of andere onaangename gewaarwording uit voortvloeit.
3° Het systeem voor het bevestigen van het masker aan het hoofd moet op zulkdanige wijze zijn opgevat dat, wanneer het bevestigen behoorlijk is uitgevoerd, de bescherming van de gedeelten van het aangezicht verwezenlijkt door het masker volledig is en blijft, welke ook de bewegingen, verplaatsingen of inspanningen zijn die de werknemer normaal moet doen. De maskers met filter, de maskers met toevoer van vrije (niet geperste) lucht alsmede de onafhankelijke maskers met gesloten omloop moeten, onder dezelfde voorwaarden, een doeltreffende afsluiting van deze gedeelten verzekeren.
Het gedeelte van het hoofdhulsel dat het hoofd bedekt moet op zulkdanige wijze zijn opgevat dat het gemakkelijk op het hoofd kan bevestigd worden zonder dat het hinder berokkent. De lucht die deze toestellen voedt moet hen bereiken en zich er in verspreiden in omstandigheden die geen enkele onaangename gewaarwording veroorzaken.
De niet filtrerende gedeelten der maskers en de hoofdhulsels moeten volkomen ondoordringbaar zijn door stof, gassen of dampen.
4° De oogopeningen of het venster van het aangezichtsscherm of van het hoofdhulsel moeten er op volkomen sluitende wijze aan bevestigd of ingevest zijn. Evenzo moeten hun glazen hermetisch ingezet, zodat zij op geen enkele wijze lucht doorlaten.
De glazen der oogopeningen of van het venster van het aangezichtsscherm of van het hoofdhulsel moeten aan dezelfde voorwaarden van afmetingen, van weerstand en van optische kwaliteiten voldoen als deze voorzien onder littera H van dit artikel voor de glazen van de beschermingsbrillen of van de aangezichtsschermen. Zij moeten van het "onbreekbaar" of "veiligheids-" type zijn om te vermijden dat zij, door een schok, in zich verspreidende stukken breken zodat de omgevende bezoedelde lucht ongehinderd in het masker kan dringen.
Indien zij de ogen moeten beschermen tegen schadelijke uitstralingen, moeten zij dezelfde eigenschappen bieden als deze in hetzelfde geval voorzien voor de glazen van de bovenbedoelde brillen of aangezichtsschermen.
5° De onnutte ruimte van het masker, d.w.z. de ruimte tussen het aangezicht en de binnenkant van het masker moet zo klein mogelijk worden gemaakt.
Indien, ten einde de bezwaren opgeleverd door de onnutte ruimte te verhelpen, het masker voorzien is van een vals masker dat de mond en de neus verbindt met de openingen voor in- en voor uitademing, zal de ruimte begrepen tussen het aangezicht en de binnenkant van dit vals masker dat zich bepaalt bij deze openingen beschouwd worden als deze van bedoelde onnutte ruimte.
6° In geval van masker met filter moet de filter op zulkdanige manier zijn opgevat, geschikt en bevestigd dat geen enkele hoeveelheid van de door de werknemer ingeademde lucht, hoe klein zij ook weze, kan ontsnappen tijdens het doortrekken van de filter noch aan de werking eigen aan deze laatste. Het filtertoestel moet aan het masker gehecht zijn door een systeem dat alle waarborgen biedt op gebied van stevigheid, dichtheid en onmogelijkheid van toevallig loskomen. De met dit doel voorziene verbindingen, buisopeningen en buizen moeten langs de binnenkant een diameter van minstens 19 mm hebben.
In geval van masker of hoofdhulsel hetzij met toevoer van lucht, hetzij onafhankelijk, moeten de buizen waarlangs deze toestellen gevoed worden langs de ene kant met het masker en langs de andere kant met de bron die de lucht of de met zuurstof verrijkte lucht levert verbonden worden door een systeem dat dezelfde waarborgen biedt als deze bepaald bij voorgaand lid.
In geval van masker of hoofdhulsel met toevoer van lucht, hetzij onafhankelijk, moeten de buizen waaraan de drager wordt bevestigd op zulkdanige wijze zijn opgevat dat deze laatste, in geval van gevaar, zich er gemakkelijk en vlug kan van bevrijden.
Indien de lucht zonder druk wordt toegevoerd, d.w.z. uitsluitend mits de gewone ademhalingsbewegingen van de werknemer, moeten de verbindingen, buisopeningen en buizen waarlangs de lucht komt een diameter van minstens 2,5 cm hebben, en mag de lengte van de slang die het masker met luchtbron verbindt niet meer zijn dan 15 m.
7° De buigzame slangen waarlangs de maskers en hoofdhulsels gevoed worden moeten voldoende weerstandbiedend, soepel en elastisch zijn zodat zij zoveel als nodig en naar alle kanten kunnen gebogen worden, naargelang van de bewegingen en verplaatsingen van de werknemer, zonder dat deze kromming aanleiding geeft tot beschadiging of tot een vereniging van de slang die een overdreven belemmering van de ademhaling zou kunnen teweegbrengen.
8° (De maskers met filter alsmede de maskers met toevoer van vrije (niet geperste) lucht moeten van inademingsventielen, -schuiven of -kleppen voorzien zijn ten einde te vermijden dat de door de werknemer uitgeademde lucht opnieuw door de filter trekt of opnieuw terecht komt in de buis voor luchttoevoer, en van uitademingsventielen, -schuiven of -kleppen bestemd om te beletten dat de omgevende bezoedelde lucht in de ademhalingsorganen van de gebruiker dringt. Het mag echter wel dat de maskers met filter niet voorzien zijn van inademingsventielen, -schuiven of -kleppen indien het controleorganisme waarvan verder sprake, dat er mede is belast na te gaan of de ademhalingstoestellen voldoen aan de bij deze littera gestelde voorwaarden, oordeelt dat de afwezigheid van die ventielen, schuiven of kleppen niet van aard is de doelmatigheid van die maskers te schaden.) <KB 29-07-1963, art. 7>
Deze ventielen, schuiven of kleppen moeten voldoende dicht zijn welk ook het debiet zij van de door de werknemer in- of uitgeademde lucht; hun maaksel moet hun steeds feilloze en doelmatige werking verzekeren.
9° De maskers met toevoer van perslucht, de hoofdhulsels met toevoer van lucht, alsmede de onafhankelijke maskers en hoofdhulsels moeten voorzien zijn van een of meer openingen of ventielen voor de evacuatie van de uitgeademde of overtollig toegevoerde lucht (of lucht verrijkt met zuurstof). Het voedingssysteem van deze maskers of hoofdhulsels alsmede de gebruiksmodaliteiten van deze toestellen moeten, in elk geval, op zulkdanige wijze zijn opgevat dat de omgevende lucht op geen enkel ogenblik kan binnendringen langs de bovengenoemde openingen of ventielen, welke ook de snelheid zij van de toegevoerde luchtstroom.
De lucht waarmede de onafhankelijke maskers of hoofdhulsels of deze met luchttoevoer worden gevoed mag geen enkele onzuiverheid inhouden.
Met dit doel moet zij opgevangen worden op een gezonde plaats van de atmosfeer, beveiligd tegen elke oorzaak van bezoedeling, en geperst worden door een middel waarbij er geen dampen van olie of andere levensgevaarlijke uitwasemingen kunnen binnendringen.
Indien deze voorwaarden niet integraal kunnen nageleefd worden, moet zij volledig worden gezuiverd door een procédé dat de doeltreffendheid volkomen waarborgt.
Als zij te koud is moet een geschikt middel worden voorzien dat toelaat haar tot een voldoende warmte te brengen.
10° (De ademhalingstoestellen moeten daarenboven van een aangenomen type of model zijn.
Deze aanneming wordt verleend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid of door dezes afgevaardigde, op overeenkomstig advies van met dit doel bevoegde organismen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid zal de voorwaarden voor deze aanneming alsmede de voorwaarden waaraan bovenbedoelde toestellen moeten beantwoorden om als van een aangenomen type of model te worden aangezien bepalen en zal die organismen aanwijzen.) <KB 25-08-1961, art. 1>
Art. 161. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057;
Inwerkingtreding : 25-09-1995>
(NOTA : In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, blijven de artikelen 160 en 161 van het A.R.A.B. van toepassing op de P.B.M. die voor 30 juni 1995 op de markt werden gebracht en die niet voorzien zijn van de CE-markering, evenals de P.B.M. die na 30 juni 1995 op de markt worden gebracht en waarop geen koninklijk besluit tot omzetting van een communautaire richtlijn inzake het ontwerp en de constructie van P.B.M. van toepassing is.)
<KB 29-07-1963, art. 8> § 1. (In geen geval mogen de ademhalingswegen van de werknemers worden beschermd tegen de inademing van stof, gas, dampen, rook of nevels, om het even welke, door middel van ademhalingstoestellen die niet zijn aangenomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 160, I, 10°.) <KB 10-02-1965, art. 4>
§ 2. (De volgende regels zullen worden nageleefd wat betreft de keuze van het type van ademhalingstoestel dat, al naargelang van de aard der verrichtingen, ter beschikking van de werknemers moet worden gesteld:) <KB 10-02-1965, art. 4>
1° moeten uitsluitend maskers met toevoer van lucht, onafhankelijke maskers, hoofdhulsels met toevoer van lucht of onafhankelijke hoofdhulsels zijn, de ademhalingstoestellen die bestemd zijn voor onderstaande verrichtingen te werk gestelde werknemers:
verrichtingen op om het even welke plaats waarvan men vreest dat de lucht er geen 17% zuurstof inhoudt;
verrichtingen waarbij in plaatsen zoals bedoeld in artikel 53 of in houders en tanks zoals bedoeld in artikel 625, moet worden binnengegaan of gebleven;
verstuiving door middel van een pneumatisch procédé op om het even welk voorwerp of welke stof, van verf, vernis, dekmiddelen of email, welke ook de samenstelling van die produkten is;
metalliseren van om het even welke stukken door middel van een pneumatisch procédé, welke ook het verstoven metaal of de verstoven metaallegering zijn;
2° moeten uitsluitend hoofdhulsels met toevoer van lucht of onafhankelijke hoofdhulsels zijn de ademhalingstoestellen bestemd voor de aan onderstaande verrichtingen te werk gestelde werknemers:
ontzanding, onder drukking, van gegoten stukken, met de handspuit;
bespuiten met zand of metaalgruis onder drukking van om het even welke stukken, voorwerpen of oppervlakten, met de handspuit;
3° moeten uitsluitend onafhankelijke maskers zijn met open omloop of filtermaskers voorzien van filterpatroon of -doos die geschikt is om koolmonoxyde op te houden, de ademhalingstoestellen die bestemd zijn om de werknemers te beschermen tegen dat gas in de inrichtingen voor het laden van kalkovens en andere ovens van soortgelijke structuur;
4° in de andere gevallen moet het gebruik van maskers of hoofdhulsels met luchttoevoer of van onafhankelijke maskers of hoofdhulsels verkozen worden boven dat van filtermaskers wanneer de aard of de technische voorwaarden van de verrichtingen zich er niet tegen verzetten
Art. 162.
<Opgeheven bij KB
2011-09-14/06, art. 4, 091; Inwerkingtreding : 10-11-2011>
Art. 163. <Zie nota's onder TITEL> <Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 164. <Zie nota's onder TITEL> <Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 165. <Zie nota's onder TITEL> <Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 166. <Zie nota's onder TITEL> <Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 167. <Zie nota's onder TITEL> <Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 168. <Zie nota's onder TITEL> <Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 169. <Zie nota's onder TITEL> <Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 170. <Zie nota's onder TITEL> {<Opgeheven bij KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Afdeling IIbis_ Werkzitplaatsen en rustzitplaatsen.
Art. 171.
<Opgeheven bij KB
2004-04-27/38, art. 6, 078; Inwerkingtreding : 04-07-2004>
Art. 172.
<Opgeheven bij KB
2004-04-27/38, art. 6, 078; Inwerkingtreding : 04-07-2004>
Art. 173.
<Opgeheven bij KB
2004-04-27/38, art. 6, 078; Inwerkingtreding : 04-07-2004>
Afdeling III_Aan de door ongeval of door ongesteldheid getroffenen te verlenen eerste hulp en dringende verzorging [
1 opgeheven]
1 ----------
(
1)<KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 174.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 175.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 176.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 177.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art.15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 178.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 179.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 180.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 181.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 182.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 183.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 183bis.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. 183ter.
<Opgeheven bij KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
Art. N*183ter.<Zie nota's onder TITEL> BIJLAGE <KB 25-10-1971, art. 6>
Samenstelling van de apoteekkasten of verbanddozen alsmede van de individuele verbandetuis voorgeschreven in artikel 178 van deze afdeling. [
1 Afgeschaft door Justel, gelet op de opheffing van artikel 178.]
1 ----------
(
1)<KB
2010-12-15/07, art. 15, 090; Inwerkingtreding : 01-01-2011>
HOOFDSTUK IV. - (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quater1. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quater2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quater3. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quater4. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quater5. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quinquies1. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quinquies2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183quinquies3. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>
Art. 183sexies. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1999-05-03/38, art. 14, 068;
Inwerkingtreding : 13-06-1999>