1
CODE DER PLICHTENLEER UITGAVE 2007
INHOUDSTAFEL
Hoofdstuk I Doel en toepassingsgebied van de Code
Hoofdstuk II Inschrijving op de lijst van de Orde
Hoofdstuk III Plichten tegenover het beroep en de organen van de Orde
Hoofdstuk IV Stagemeesters
Hoofdstuk V Informatie naar het publiek toe
Hoofdstuk VI Vestiging
Hoofdstuk VII Diergeneeskundige structuren
A) Dierenartsenpraktijk
B) Dierenartsencentrum
C) Centrum voor tweedelijnsdiergeneeskunde
D) Dierenkliniek
Hoofdstuk VIII Voortgezette opleiding
Hoofdstuk IX Rechten en plichten bij de uitoefening van het beroep
Hoofdstuk X Derden
Hoofdstuk XI Rechten en plichten in geval van consult of van opvolging van de behandeling buiten de gevallen van tweedelijnsdiergeneeskunde
Hoofdstuk XII Rechten en plichten in geval van consult of van opvolging van de behandeling van de gevallen van tweedelijnsdiergeneeskunde
Hoofdstuk XIII Erelonen
Hoofdstuk XIV Associatie, samenwerking en vennootschap
Hoofdstuk XV Cumulatie
Hoofdstuk XVI Leken
Hoofdstuk XVII Wachtdiensten
Hoofdstuk XVIII Deskundig onderzoek
Hoofdstuk XIX Schorsing
Hoofdstuk I
DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED VAN DE CODE
Art. 1
De diergeneeskundige plichtenleer is het geheel van regels betreffende de eer, de geheimhouding, de eerlijkheid en de waardigheid dat elk lid van de Orde moet naleven overeenkomstig artikel 5 van de wet van 19.12.1950 tot instelling van de Orde der Dierenartsen.
Enkel de organen van de Orde zijn bevoegd om de voorschriften van de Code der Plichtenleer te doen naleven.
Art. 2
De bepalingen van de Code worden in algemene bewoordingen opgesteld. De Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen kan, door middel van omzendbrieven, bepaalde artikelen uitleggen of uitdrukkelijk omschrijven naar gelang de evolutie van de diergeneeskundige praktijkvoering.
Hoofdstuk II
INSCHRIJVING OP DE LIJST VAN DE ORDE
"De raden der Orde maken de lijst op van de Orde..."
artikel 5 van de wet van 19.12.1950
Art. 3
Eenieder die de diergeneeskunde uitoefent, moet ingeschreven zijn op de lijst van de Orde. De wet bepaalt welke dierenartsen wettelijk van inschrijving zijn vrijgesteld.
Deze wettelijke vrijstelling geldt slechts voor diergeneeskundige handelingen van dierenartsen in hun hoedanigheid van agenten van de overheid. Nochtans kunnen zij worden ingeschreven op de lijst van de Orde (artikel 4 van de wet 28.08.1991).
Art. 4
De dierenarts die beslist geen diergeneeskundige handelingen meer te stellen in de zin van de wet van 28.08.1991 en die geschrapt wil worden van de lijst van de Orde, dient dit bij aangetekend schrijven ter kennis te brengen aan de voorzitter van de Gewestelijke Raad van de Orde.
Op elk ogenblik kan een dierenarts zijn herinschrijving vragen.
De voorzitter dient eveneens bij aangetekend schrijven in kennis te worden gesteld van elke verandering van woonplaats en van praktijkadres.
Hoofdstuk III
PLICHTEN TEGENOVER HET BEROEP EN DE ORGANEN VAN DE ORDE
Art. 5
Iedere dierenarts moet zich onthouden van daden of woorden die de waardigheid van het beroep zouden kunnen schaden, en dit binnen de perken van artikel 5 van de wet van 19.12.1950.
Art. 6
De dierenarts dient elk verzoek uitgaande van de organen van de Orde te beantwoorden, behalve in geval van ernstige redenen die onverwijld dienen medegedeeld te worden, of in geval van overmacht. Er dient op elke gestelde vraag eerlijk en loyaal geantwoord te worden.
In een diergeneeskundige structuur, in een associatie, een samenwerking, een vennootschap, in een dispensarium, dient onder de dierenartsen een gesprekspartner voor de communicatie met de organen van de Orde aangewezen te worden.
Art. 7
De confraterniteit is een fundamenteel principe.
De dierenartsen dienen elkaar te helpen, wederzijds diensten te bewijzen en raad te geven. Bij geen enkele gelegenheid mogen ze een collega afbreken.
Een dierenarts kan zich laten vervangen door een andere dierenarts die op de lijst van de Orde ingeschreven is.
Zodra de vervangen confrater zijn gewone activiteiten hervat, dient degene op wie een beroep werd gedaan zich terug te trekken en zijn confrater op de hoogte te brengen van het uitgevoerde werk.
Hoofdstuk IV
STAGEMEESTERS
Art. 8
1. Men verstaat onder “stagiair(e)” elke student(e) in de diergeneeskunde die een opleiding volgt bij een dierenarts.
2. De stagemeester zal vooraf met zijn/haar stagiair(e) een overeenkomst afsluiten volgens een door de Faculteit Diergeneeskunde opgesteld en bij het bureau van de bevoegde Gewestelijke Raad neergelegd model.
3. De stagemeester verbindt er zich toe aan de stagiair(e) een praktische opleiding te geven door hem/haar te betrekken bij de wetenschappelijke en technische activiteiten van zijn vak.
4. Hij/zij waakt erover, zowel door zijn/haar houding als door de gestelde handelingen, aan de stagiair(e) het nodige respect bij te brengen voor de voorschriften van de Code der Plichtenleer.
5. De stagemeester heeft de verplichting aan de stagiair(e) de tijd te besteden die nodig is om hem/haar te laten delen in zijn/haar praktische ervaring.
6. De stagemeester zal erover waken dat de stagiair(e) geen enkele diergeneeskundige handeling stelt in zijn/haar afwezigheid. Overigens is het de stagemeester verboden aan de stagiair(e) opdrachten toe te vertrouwen waarin is voorzien in het kader van de erkenning.
Hoofdstuk V
INFORMATIE NAAR HET PUBLIEK TOE
Art. 9
Alle objectieve informatie naar het publiek toe is toegestaan, wat ook het draagvlak weze.
Deze informatie dient in overeenstemming te zijn met de beginselen van eer, geheimhouding, eerlijkheid en waardigheid waarvan de wet aan de Raad van de Orde de opdracht heeft gegeven deze te doen naleven.
Elke misleidende en/of vergelijkende reclame is verboden.
De dierenarts mag zijn behaalde diploma’s bekend maken, evenals de titels die door de Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen erkend zijn.
In het algemeen mag de dierenarts gebruik maken van diverse uitdrukkingsmogelijkheden met educatief karakter, met als doel de promotie van het beroep en de informatie naar het publiek toe te bevorderen. Dit geldt voor persmededelingen, voordrachten, interviews (geschreven pers, radio en televisie) of elke andere vorm van communicatie.
De dierenarts blijft volledig verantwoordelijk voor al zijn mededelingen en inlassingen op het internet en voor alle informatie die hij direct of indirect op zijn website aanbiedt.
De dierenarts blijft altijd verantwoordelijk ten overstaan van de Gewestelijke Raad voor ondertekende teksten of gedane uitspraken.
Elke benaming, met uitzondering van de naam van de dierenarts(en), moet vooraf ter goedkeuring voorgelegd worden aan de Gewestelijke Raad van de Orde.
Hoofdstuk VI
VESTIGING
Art. 10
Ter gelegenheid van zijn vestiging wordt het de dierenarts aanbevolen zich aan te melden bij de buurtconfraters en bij de confraters die een officiële functie waarnemen.
De reeds gevestigde confrater dient dit initiatief gunstig te beantwoorden.
Art. 11
Elke dierenarts die zelf nog niet gevestigd is en die een andere dierenarts in de uitoefening van zijn beroep heeft vervangen of vergezeld, mag zich nadien gedurende een periode van twee jaar niet vestigen in de streek van laatstgenoemde, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de betrokken dierenarts of toestemming van de bevoegde Gewestelijke Raad, die daartoe een met redenen omklede beslissing neemt.
Hetzelfde geldt voor de studenten die een practicus bij de beroepsuitoefening vergezellen. De practicus is verplicht aan de student(e) de inhoud van dit artikel ter kennis te brengen alvorens zijn/haar aanwezigheid bij de beroepsactiviteiten toe te staan.
In elk geval wordt het de dierenartsen aangeraden een geschreven overeenkomst af te sluiten waarin de voorwaarden worden bepaald waaraan een eventuele vestiging van deze student(e) of vervang(st)er in de betreffende "streek" wordt onderworpen.
De "streek" zal er volgens de overeenkomst duidelijk worden in afgebakend.
Hoofdstuk VII
DIERGENEESKUNDIGE STRUCTUREN
Art. 12
Alleen de volgende benamingen zijn toegelaten en niet cumuleerbaar:
- "Dierenartsenpraktijk", in het Frans "cabinet vétérinaire" genoemd,
- “Dierenenartsencentrum”, in het Frans “centre vétérinaire” genoemd,
- “Centrum voor tweedelijnsdiergeneeskunde”, in het Frans “Centre vétérinaire de cas référés” genoemd,
- "Dierenkliniek", in het Frans “Clinique vétérinaire” genoemd,
De benamingen “Dierenartsencentrum”, ”Centrum voor tweedelijnsdiergeneeskunde” en ”Dierenkliniek”
dienen voorafgaandelijk goedgekeurd te worden door de bevoegde Gewestelijke Raad.
De Gewestelijke Raad kan de controle op deze structuren toevertrouwen aan een geaccrediteerd certificeringsorganisme.
De benamingen van de diergeneeskundige structuren moeten voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 9.
Elke diergeneeskundige structuur moet een geneesmiddelendepot ter beschikking hebben. Een dierenarts kan slechts titularis zijn van één enkel depot. Het adres van het geneesmiddelendepot wordt medegedeeld aan de Provinciale Geneeskundige Commissie en aan de Gewestelijke Raad van de Orde.
Het is de dierenarts, hetzij alleenwerkend, hetzij als effectief actief lid van de medische staf van een structuur, verboden meer dan één diergeneeskundige structuur te openen of open te houden. In uitzonderlijke omstandigheden kan de Gewestelijke Raad van de Orde een afwijking toestaan voor bepaalde tijd.
De infrastructuur, het geneesmiddelendepot en het instrumentarium moeten beantwoorden aan de van kracht zijnde wettelijke vereisten en aan de eisen van een kwaliteitspraktijk zowel wat de ontvangst van cliënten en patiënten betreft, als wat de hygiëne en de doelmatigheid van de praktijk betreft.
De bevoegde Gewestelijke Raad kan, geval per geval en bij met redenen beklede beslissing, aanpassingen opleggen.
Art. 13
Bij de ingang van de plaats waar de beroepsactiviteit uitgeoefend wordt, mag een bord en/of een blauw kruis aangebracht worden.
Elke buitenversiering dient sober en bescheiden te zijn.
A) Dierenartsenpraktijk
Art. 14
De dierenartsenpraktijk is de vestigingsplaats en/of de praktijk van de dierenarts. Het geneesmiddelendepot bevindt zich op het adres van de dierenartsenpraktijk.
Opvolging van de diergeneeskundige zorgen dient verzekerd te zijn door de behandelende dierenarts. Deze mag na onderling akkoord overgedragen worden aan een confrater.
Art. 15
Elke practicus die raadplegingen organiseert, dient te beschikken over een dierenartsenpraktijk, bestaande uit een geheel van lokalen dat minstens een wachtkamer omvat en een daarvan afgescheiden ruimte, bestemd voor diergeneeskundige handelingen.
B) Dierenartsencentrum
Art. 16
Een dierenartsencentrum is een inrichting die over lokalen en uitrusting beschikt die beantwoorden aan de voorwaarden vastgelegd door de Hoge Raad van de Orde en die regelmatig worden aangepast aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.
Art. 17
Men verstaat onder “dierenartsencentrum” een inrichting die minstens aan de onderstaande voorwaarden voldoet:
1° Het comfort, het welzijn en de hygiëne van de dieren dient verzekerd te zijn.
2° De inrichting bestaat verplicht uit:
A. Voor gezelschapsdieren
a) een wachtkamer
b) twee consultatiekamers
c) een hospitalisatieruimte
d) een afzonderlijke zaal bestemd voor chirurgische ingrepen
e) een lokaal voor medische beeldvorming
f) een geneesmiddelendepot
g) een voorziening voor afkoeling van kadavers en organisch afval
De verschillende lokalen vormen een functioneel geheel.
B. Voor de andere diersoorten zal de Gewestelijke Raad de voorwaarden bepalen op basis van het voorgelegde dossier.
3° Het dierenartsencentrum moet de meest courante diagnostische en chirurgische technieken kunnen aanbieden.
4° De medische staf van het centrum zal minstens uit twee effectief actieve dierenartsen bestaan die onderling door een contract gebonden zijn.
De kwaliteit van de zorgverstrekking en de dienstverlening dient verzekerd te zijn. Opvolging van de diergeneeskundige zorgen dient verzekerd te zijn door de behandelende dierenarts. Deze kan na onderling akkoord overgedragen worden aan een confrater.
De aanwezigheid van een dierenarts dient verzekerd te zijn tijdens de aangekondigde openingsuren.
Art. 18
Bij de aanvraag tot opening van een dierenartsencentrum dien(t)(en) de dierdoelgroep(en) (gezelschapsdieren, paarden, nutsdieren of gemengd, enz.) gespecificeerd te worden.
In een gemengde instelling moeten de medische staf en de infrastructuur worden onderverdeeld in afdelingen. De medische staf van elke afdeling zal minstens uit twee effectief actieve dierenartsen bestaan.
De Gewestelijke Raad kan de erkenning van de benaming “dierenartsencentrum” intrekken als er niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden of als de uitrusting niet ten gepaste tijd aangepast wordt aan de evolutie van de wetenschap en de technologie.
Naast adreswijzigingen, dienen ook zich voordoende wijzigingen met betrekking tot tewerkgestelde confraters, evenals veranderingen van statuten en van activiteiten, aan de Gewestelijke Raad medegedeeld te worden. Het niet respecteren van deze verplichting zal de intrekking van de erkenning van de benaming
“dierenartsencentrum” tot gevolg hebben.
De confraters die deel uitmaken van de medische staf van het centrum dienen een contract af te sluiten en onder hen een gesprekspartner voor de communicatie met de organen van de Orde aan te wijzen.
Het is de dierenarts verboden zijn/haar medewerking te verlenen aan een dierenartsencentrum dat niet voldoet aan de bepalingen van deze Code.
C) Centrum voor tweedelijnsdiergeneeskunde
Art. 19
Er is sprake van “tweedelijnsdiergeneeskunde” wanneer een dier of een groep dieren door een dierenarts (de eerstelijnsdierenarts) wordt doorverwezen naar een andere dierenarts (de tweedelijnsdierenarts) die geacht wordt meer deskundig te zijn.
Men verstaat onder “centrum voor tweedelijnsdiergeneeskunde” een diergeneeskundige infrastructuur waarin slechts dieren worden behandeld die door confraters worden doorverwezen.
Dit centrum dient bovendien te voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 16 tot en met 18 van deCode.
Art. 20
De tweedelijnsdierenarts zal zich onthouden van elke handeling van “algemeen diergeneeskundige aard” die niet in onmiddellijk verband zou staan met het ziektebeeld, waarvoor het dier of de groep dieren werd doorverwezen. Deze verplichting is van toepassing binnen en buiten elke diergeneeskundige structuur.
Hij zal de doorverwijzende dierenarts, bij voorkeur schriftelijk, in kennis stellen.
Adviezen voor nabehandeling en opvolging dienen steeds te gebeuren in overleg met de eerstelijnsdierenarts.
D) Dierenkliniek
Art. 21
Een dierenkliniek is een inrichting die over lokalen, uitrusting en een interne permanentie beschikt die beantwoorden aan de voorwaarden vastgelegd door de Hoge Raad van de Orde en regelmatig aangepast worden aan de wetenschappelijke en de technologische vooruitgang.
Art. 22
Onder "dierenkliniek" dient een inrichting te worden verstaan, die minstens aan onderstaande voorwaarden voldoet:
1. Het comfort, het welzijn en de hygiëne van de dieren dient verzekerd te zijn.
2. De inrichting bestaat verplicht uit:
A. Voor gezelschapsdieren:
a) een wachtkamer
b) twee consultatiekamers
c) een lokaal voor voorbereiding tot de operatie
d) twee afzonderlijke lokalen bestemd voor heelkundige ingrepen
e) een lokaal voor medische beeldvorming
f) een geneesmiddelendepot
g) minstens twee lokalen voor hospitalisatie, waarvan één voorbehouden aan dieren aangetast met een besmettelijke ziekte
h) een voorziening voor afkoeling van kadavers en organisch afval
De verschillende lokalen vormen een functioneel geheel.
B. Voor de andere diersoorten zal de Gewestelijke Raad de voorwaarden bepalen op basis van het voorgelegde dossier.
3. Een dierenkliniek moet de meest actuele diagnostische en chirurgische technieken en behandelingen kunnen aanbieden. Er moet een adequate monitoring van de patiënten kunnen gebeuren en de apparatuur moet voldoen om kwaliteitswerk te kunnen leveren.
4. De medische staf van de kliniek zal ten minste uit drie effectief actieve dierenartsen bestaan die onderling
door een contract aan elkaar gebonden zijn en waarvan er één op elk ogenblik bereikbaar en beschikbaar is.
De kwaliteit van de zorgverstrekking en de dienstverlening dienen verzekerd te zijn.
De permanentie moet door een dierenarts verzekerd worden alle dagen, 24 uur op 24 uur; in geval van urgentie moet een onverwijlde tussenkomst gewaarborgd worden.
5. De dierenartsen verbonden aan een kliniek moeten voorzien in een plan voor continue bijscholing.
Art. 23
Bij de aanvraag tot opening van een kliniek dien(t)(en) de dierdoelgroep(en) (gezelschapsdieren, paarden, nutsdieren, gemengd, enz.) gespecificeerd te worden.
In een gemengde instelling moeten de medische staf en de infrastructuur worden onderverdeeld in afdelingen. De medische staf van elke afdeling zal uit tenminste twee effectief actieve dierenartsen bestaan.
De Gewestelijke Raad kan de erkenning van de benaming "dierenkliniek" intrekken indien niet meer aan de voorwaarden voldaan wordt of indien de uitrusting niet ten gepaste tijde aangepast wordt aan de evolutie van de wetenschap en de technologie.
Art. 24
Naast adreswijzigingen, dienen ook zich voordoende wijzigingen met betrekking tot tewerkgestelde confraters, evenals veranderingen van statuten en van activiteiten, aan de Gewestelijke Raad medegedeeld te worden.
Het niet voldoen aan deze verplichting zal de intrekking van de erkenning van de benaming "dierenkliniek" met zich meebrengen.
Art. 25
De confraters die deel uitmaken van de medische staf van een dierenkliniek, dienen een contract af te sluiten en onder hen een gesprekspartner voor de communicatie met de organen van de Orde aan te wijzen.
Art. 26
Het is de dierenarts verboden zijn/haar medewerking te verlenen aan een kliniek die niet voldoet aan de bepalingen van deze Code.
Hoofdstuk VIII
VOORTGEZETTE OPLEIDING
Art. 27
De Hoge Raad bepaalt de regels met betrekking tot de voortgezette opleiding.
De Gewestelijke Raad ziet toe op de toepassing ervan; ze kan dit delegeren aan een geaccrediteerd organisme.
Hoofdstuk IX
RECHTEN EN PLICHTEN BIJ UITOEFENING VAN HET BEROEP
(artikelen 13 en 14 van de wet van 28.08.1991)
Art. 28
Het is de dierenarts geboden, in het bijzonder:
1. de wetten, de besluiten en de verordeningen na te leven, inzonderheid deze met betrekking tot de uitoefening van de diergeneeskunde;
2. op een nauwgezette manier de door de bevoegde overheden toevertrouwde opdrachten uit te voeren;
3. blijk te geven van toewijding, van geduld en van professionele eerlijkheid, onder meer:
- door zich op de hoogte te blijven stellen van de wetenschappelijke evolutie van het beroep;
- door de nodige tijd te besteden aan een grondig onderzoek;
- door voldoende uitleg te geven om een voorgelichte toestemming te bekomen, met name door de cliënt op de hoogte te stellen van de prijs en het risico van de uit te voeren handeling;
- door slechts het nodige aantal bezoeken af te leggen en door iedere overbodige behandeling of onderzoek te vermijden;
- door zich bij het maken van een prognose te onthouden van bewust bagatelliserende of overdreven uitspraken;
- door een patiënt die een meer aangepaste verzorging vereist, door te verwijzen;
4. voorzichtig te zijn bij het aanwenden van nieuwe methoden;
5. te waken over de bescherming en over het welzijn van de dieren;
6. onder alle omstandigheden de vrije keuze van de klant te respecteren;
7. zich continu bij te scholen in uitvoering van de bepalingen van hoofdstuk VIII;
8. zijn beroepsaansprakelijkheid te verzekeren.
Art. 29
Het is de dierenarts verboden:
1. enig voordeel te aanvaarden waardoor zijn/haar professionele vrijheid in het gedrang zou kunnen komen of het beroep in diskrediet zou kunnen worden gebracht;
2. gebruik te maken van procédés die de publieke goedgelovigheid uitbuiten of zich deskundigheden toe te eigenen die hij/zij niet bezit;
3. zich te lenen tot bedrieglijke handelingen;
4. een welwillendheidsgetuigschrift of een onvolledig ingevuld getuigschrift af te leveren;
5. dieren in pension te nemen, gratis of tegen betaling, in de diergeneeskundige structuur, of in een bijgebouw dat al dan niet van de diergeneeskundige structuur afhangt, tenzij de gezondheidstoestand van het dier de hospitalisatie vereist;
6. een diergeneeskundige structuur te openen of open te houden in een commerciële inrichting, in een onderneming die farmaceutische producten of voeders produceert of verkoopt, in dierenasielen, in slachthuizen of vleesverwerkende bedrijven, in instellingen waar dieren worden getoiletteerd, bewaard of afgericht, in pension genomen, verkocht of geschonken, op renbanen, in tentoonstellingsruimten of in de bijgebouwen van deze instellingen;
7. een diergeneeskundige behandeling of heelkundige ingreep uit te voeren op georganiseerde tijdelijke verzamelingen van dieren, behalve in geval van urgentie of in geval van afwijking toegestaan door de bevoegde Gewestelijke Raad;
8. aan niet-dierenartsen consultaties te geven per brief, telefonisch of langs elektronische weg en concrete diergeneeskundige behandelingen (algemeen of individueel) aan te raden zonder het dier (de dieren) onderzocht te hebben;
9. onder welke vorm ook cliënten te ronselen, onder meer door diensten aan te bieden onder de kostprijs, meer bepaald door bijzondere voorwaarden toe te staan, door gebruik te maken van welke vorm ook van dwang of van misleidende, vergelijkende of onrechtmatige informatie;
10. zich te lenen tot of deel te nemen aan oneerlijke, misleidende of agressieve praktijken.
Hoofdstuk X
DERDEN
(artikelen 3, 17 en 22 van de wet van 28.08.1991)
Art. 30 Definitie
Onder “derde” wordt in dit hoofdstuk verstaan een natuurlijke of rechtspersoon die als derde partij
tussenkomt in de arbeidsovereenkomst tussen een dierenarts en de bewaarder, de eigenaar of de verantwoordelijke van dieren.
Art. 31
Elke overeenkomst waarbij een dierenarts zich bindt aan een derde in de uitoefening van de diergeneeskunde of in verband met zijn beroep, moet schriftelijk worden aangegaan en aan de Gewestelijke Raad van de Orde voor advies worden voorgelegd.
De Hoge Raad van de Orde bepaalt de gedragsregelen die ten aanzien van de andere dierenartsen moeten worden nagekomen door de dierenarts die in de uitoefening van de diergeneeskunde of in verband met zijn beroep aan een derde is gebonden.
Art. 32
Onverminderd de naleving van de wettelijke bepalingen, dienen de volgende vermeldingen te worden opgenomen in het contract:
- het onderwerp van de overeenkomst
- naam, voornaam en volledig adres van de partijen
- het juridisch statuut van de tussenkomende partijen
- het sociaal statuut van de dierenarts
- de rechten en plichten van partijen
- het voltijds of deeltijds karakter van de bedrijvigheid
- de duurtijd van de overeenkomst
- de nadere regels bij ontbinding
- een clausule die er borg voor staat dat de deontologische regels gerespecteerd worden en waarin de onafhankelijkheid van de dierenarts wordt verzekerd
Als de derde personeel, lokalen of materiaal ter beschikking stelt aan de dierenarts met het oog op zijn/haar beroepsuitoefening zonder dat deze er de totale prijs moet voor betalen, in welke vorm dan ook, worden de voorwaarden tot het gebruik ervan, overeengekomen tussen enerzijds de dierenarts en anderzijds de derde, in het contract vastgelegd.
Art. 33
Wanneer een dierenarts tussenkomt in het kader van zijn contract met de derde, beperkt hij zijn tussenkomsten tot de dienstverlening en de begeleiding zoals voorzien in het contract met de derde.
De dierenarts mag geen voordeel halen uit zijn contract met de derde om de uitoefening van zijn eigen praktijk te begunstigen; daartoe zal hij gedurende de duurtijd van zijn contract met de derde zijn tussenkomsten bij de verantwoordelijke en/of de eigenaar beperken tot het voorwerp van het contract met de derde.
Art. 34
Elke clausule die de vrije keuze van de cliënt verbiedt, is in deze overeenkomst verboden.
Art. 35
Wanneer de derde een instelling is van openbaar nut met sociaal karakter of inzake dierenwelzijn:
- De dierenartsen die verbonden zijn door een contract vervullen de verplichtingen van de artikelen 31 tot en met 34, en moeten daarenboven het adres van de plaats van dienstverlening opgeven.
Deze instelling wordt "diergeneeskundig dispensarium" genoemd.
- Een structuur zoals bepaald in hoofdstuk VII van de Code wordt ter beschikking gesteld aan de betrokken dierenartsen. De Gewestelijke Raad van de Orde zal gebeurlijk controle uitoefenen.
Het contract bepaalt de frequentie en de aard van de prestaties, alsook de overeengekomen duur.
Het contract kan specifieke overeenkomsten inhouden.
Ter uitvoering van het contract komen de dierenartsen uitsluitend tussen in het dispensarium zelf.
In elke structuur dient onder de dierenartsen onder contract een gesprekspartner te worden aangewezen voor de communicatie met de organen van de Orde.
Hoofdstuk XI
RECHTEN EN PLICHTEN IN GEVAL VAN CONSULT OF VAN OPVOLGING
van de behandeling buiten de gevallen van tweedelijnsdiergeneeskunde
(artikelen 13 en 14 van de wet van 28.08.1991)
Art. 36
De keuze van de consulent(e) wordt aan de cliënt overgelaten; de behandelende dierenarts mag evenwel een voorkeur uitspreken of suggesties doen maar moet hierbij in de eerste plaats het belang van de patiënt voor ogen houden. Als de behandelende dierenarts niet akkoord kan gaan met de keuze van de consulent of diens behandeling, mag hij zich terugtrekken zonder er redenen voor op te geven.
Art. 37
Het is de twee dierenartsen aanbevolen, vooraf en onderling, van gedachten te wisselen over de patiënt en de ingestelde behandeling.
De behandelende dierenarts geeft daarbij alle inlichtingen die nuttig zijn.
Mocht de consulent(e) het nodig achten de diagnose, de prognose of de behandeling te wijzigen, dan zal hij/zij de beweegredenen daartoe mededelen zonder dat deze een afkeuring lijken in te houden voor de behandelende dierenarts.
Art. 38
Indien de eigenaar van een dier een andere dierenarts raadpleegt zonder zijn oorspronkelijke dierenarts daarvan in kennis te stellen, dan zal de eerstgeraadpleegde, op eerste verzoek van de tweede, alle nuttige informatie dienen te verstrekken betreffende diagnose en ingestelde behandeling.
De laatstgeraadpleegde dierenarts kan zich onthouden van elke tussenkomst wanneer hij/zij verneemt dat de erelonen van zijn/haar voorganger niet werden voldaan, behoudens in geval van dringende en noodzakelijke hulpverlening aan dieren.
Hoofdstuk XII
RECHTEN EN PLICHTEN IN GEVAL VAN CONSULT OF VAN OPVOLGING
van de behandeling van de gevallen van tweedelijnsdiergeneeskunde
Art. 39
De tweedelijnsdierenarts zal zich onthouden van elke handeling van “algemeen diergeneeskundige aard”, die niet in onmiddellijk verband staat met het ziektebeeld, waarvoor het dier of de groep dieren werd doorverwezen. Deze verplichting is van toepassing binnen en buiten elke diergeneeskundige structuur.
Hij zal de doorverwijzende dierenarts, bij voorkeur schriftelijk, in kennis stellen.
Adviezen voor nabehandeling en opvolging dienen steeds te gebeuren in overleg met de eerstelijnsdierenarts.
Hoofdstuk XIII
ERELONEN
(artikelen 15 en 16 van de wet van 28.08.1991)
Art. 40
Iedere dierenarts moet een honorarium vragen voor zijn geleverde prestaties.
Het staat de dierenarts vrij geen honoraria te vragen aan werkelijk onvermogende cliënten, aan zijn naaste familieleden, aan confraters en aan beoefenaars van medische beroepen.
Elke overeenkomst tot verdeling van erelonen onder dierenartsen is verboden, uitgezonderd in het kader van een associatie. In dat geval kunnen de ereloonstaten op naam van de associatie worden opgesteld.
Art. 41
Elke resultaatsverbintenis is verboden.
Hoofdstuk XIV
ASSOCIATIE, SAMENWERKING en VENNOOTSCHAP
(artikel 16 van de wet van 28.08.1991)
Art. 42
De dierenartsen die zich wensen te associëren en/of een vennootschap wensen op te richten in het kader van de uitoefening van de diergeneeskunde moeten zich onderling verbinden met een geschreven contract.
Een dierenarts kan slechts deel uit maken van één enkele associatie.
Dierenartsen die wensen samen te werken of middelen willen samenbrengen in het kader van de uitoefening van de diergeneeskunde kunnen een geschreven contract van samenwerking of verdeling van middelen aangaan.
Alle contracten ter zake, alsmede eventuele akten van oprichting inhoudende de statuten en de
reglementen van inwendige orde, dienen in de vorm van een ontwerp aan de Gewestelijke Raad te worden medegedeeld. Deze laatste onderzoekt of ze al dan niet in overeenstemming zijn met de diergeneeskundige plichtenleer, geeft er zijn goedkeuring aan of vordert dat passende wijzigingen
worden aangebracht.
Elke aanpassing of wijziging aan een eerder goedgekeurd contract dient aan dezelfde instantie voorafgaandelijk ter goedkeuring te worden medegedeeld.
Art. 43
Elke geschreven overeenkomst tussen dierenartsen moet minstens nauwkeurig opgeven:
1. het onderwerp van de overeenkomst
2. de uitbatingszetel van de onderneming
3. de aangewezen gesprekspartner
4. de rechten en de plichten van de ondertekenaars
5. de voorwaarden in geval van onbeschikbaarheid, van vertrek, van overlijden, van opneming, van tijdelijke of definitieve uitsluiting, van ontbinding
6. de modaliteiten van arbeid en (eventueel) van permanentie, voor zoverre intern een permanentie is georganiseerd
Deze overeenkomst kan een clausule bevatten betreffende een niet-concurrentiebeding, beperkt in tijd en ruimte.
Elk associatiecontract moet, buiten de hierboven vermelde verplichtingen, de modaliteiten van de verdeling van de erelonen nauwkeurig omschrijven.
Art. 44
In de overeenkomsten tussen dierenartsen is met name verboden iedere clausule die:
- de onafhankelijkheid of de beroepsverantwoordelijkheid van de dierenarts beperkt;
- een monopoliserend karakter vertoont;
- de vrije keuze van de cliënt beperkt;
- een commerciële uitoefening van de diergeneeskunde met zich mee kan brengen of enige vorm van collusie.
Art. 45
Buiten de artikelen 43 en 44 moeten de vennootschappen beantwoorden aan de volgende
voorwaarden:
1. de benaming mag niet monopoliserend zijn;
2. alle aandelen dienen op naam te zijn;
3. de aandelen kunnen slechts toebehoren of overgedragen worden aan dierenartsen die ingeschreven zijn op de lijst van de Orde, behoudens afwijking toegestaan door de Gewestelijke Raad;
4. de bestemming van de aandelen in geval van overlijden, uitsluiting of vertrek moet gespecificeerd worden;
5. de bestuursfuncties moeten door dierenartsen worden waargenomen.
Art. 46
Alle geschillen van deontologische aard met betrekking tot deze overeenkomsten moeten, vóór elke gerechtelijke of arbitrale procedure, voorgelegd worden aan de voorzitter van de Gewestelijke Raad met het oog op een eventuele verzoening.
Hoofdstuk XV
CUMULATIE
(artikel 17 § 3 van de wet van 28.08.1991)
Art. 47
Het is de dierenarts niet toegelaten de diergeneeskunde te beoefenen en een ander beroep dat, hoewel niet oneervol op zich, niet in overeenstemming is met de morele en sociale verplichtingen van de uitoefening van de diergeneeskunde of waardoor een conflict zou kunnen ontstaan tussen de belangen van de dierenarts en zijn/haar deontologische plichten.
Om dezelfde redenen zal de dierenarts er zich van onthouden tussen te komen in het beheer van een handelsvennootschap die rechtstreeks verband houdt met de uitoefening van de diergeneeskunde of de artsenijbereidkunde.
Elke vorm van collusie is verboden.
Hoofdstuk XVI
LEKEN
(artikel 18 van de wet van 28.08.1991)
Art. 48
Het is aan iedere dierenarts verboden om op enige wijze zijn medewerking te verlenen aan een derde of als naamlener voor hem op te treden, met het doel hem te onttrekken aan de vervolging gesteld op de onwettige uitoefening van de diergeneeskunde of van de artsenijbereidkunde.
De dierenarts die kennis heeft van feiten van onwettige uitoefening van de diergeneeskunde of van de artsenijbereidkunde, is gehouden onverwijld aangifte te doen bij de gerechtelijke instanties en/of de instanties van de Orde.
Hoofdstuk XVII
WACHTDIENSTEN
(artikel 19 van de wet van 28.08.1991)
Art. 49
Wachtdiensten moeten opgericht en georganiseerd worden door de professionele of de lokale verenigingen. Wanneer deze in gebreke blijven kan de Gewestelijke Raad van de Orde de nodige maatregelen nemen.
De associaties, de samenwerkingen of de structuren die een eigen permanentie verzekeren, kunnen aan de wachtdienst deelnemen voor zover ze hierbij als één eenheid worden beschouwd. Klinieken kunnen deelnemen als één eenheid na goedkeuring van de Gewestelijke Raad.
De overeenkomsten en het reglement van de wachtdienst moeten ter goedkeuring voorgelegd worden aan de Gewestelijke Raad van de Orde.
Enkel de door de professionele of lokale verenigingen opgerichte wachtdiensten mogen onder de desbetreffende rubriek in de pers worden gepubliceerd. Mogen enkel worden vermeld: naam, voornaam en telefoonnummer van de confrater van wacht of het nummer van de wachtdienst dat de naam, voornaam en telefoonnummer van de confrater van wacht doorgeeft.
Art. 50
Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 49, behoudens motieven die door de Gewestelijke Raad als gegrond worden beoordeeld, hebben alle dierenartsen, die een diergeneeskundige structuur hebben in het gebied waarbinnen de wachtdienst wordt georganiseerd, het recht deel uit te maken van deze wachtdienst en dit op voet van volstrekte gelijkheid.
Een wachtdienst voor gezelschapsdieren en een wachtdienst voor nutsdieren kan in hetzelfde gebied worden opgericht. Een dierenarts kan slechts aan één wachtdienst deelnemen behoudens afwijking toegestaan door de Gewestelijke Raad van de Orde.
Art. 51
De dierenarts die naar aanleiding van de wachtdienst een consult niet kan verzekeren, moet de klant
helpen een andere dierenarts te vinden die wel in staat is om de gevraagde prestatie op afdoende wijze te leveren.
Art. 52
In geval van betwistingen, van welke aard ook, tussen een dierenarts en het organisatiecomité van de wachtdienst, moet de voorzitter van de Gewestelijke Raad van de Orde geraadpleegd worden; die zal trachten, na alle nuttige inlichtingen ingewonnen te hebben, de partijen te verzoenen. Indien de voorzitter er niet in slaagt deze verzoening tot stand te brengen, dan zal hij/zij de zaak voorleggen aan het oordeel van de Gewestelijke Raad.
Art. 53
In geen geval mag de dierenarts een wachtdienst misbruiken om zijn/haar cliënteel uit te breiden.
Wanneer de wachtdienst afgelopen is, dient de dierenarts die bij een cliënt van een confrater geroepen werd, deze laatste schriftelijk of per fax of langs elektronische weg en, in geval van dringende noodzakelijkheid, telefonisch op de hoogte te brengen van deze tussenkomst en van de ingestelde behandeling. Het voortzetten van de behandeling komt toe aan de confrater die vervangen werd.
Hoofdstuk XVIII
ONDERZOEK DOOR DESKUNDIGEN
Art. 54
De dierenarts aangesteld als gerechtelijk expert zal zijn/haar onderzoekingen pas beginnen na in het bezit te zijn gesteld van een zendingsopdracht, verleend door de bevoegde overheid.
Hij/zij moet de bij de zaak betrokken dierenarts(en) zo snel mogelijk oproepen met een schriftelijke bevestiging. Deze is(zijn) verplicht alle inlichtingen te verstrekken die nuttig kunnen zijn voor het uitvoeren van het onderzoek.
De expert(e) van de verzekeringsmaatschappijen mag de dieren nooit onderzoeken zonder de behandelende dierenarts op de hoogte te hebben gesteld van dag en uur van hun bezoek.
De dierenarts welke als gerechtelijk expert tussenkomt, zal zich niet enkel schikken naar de
voorschriften van deze Code, maar ook naar de inzake deskundig onderzoek (artikelen 962 tot 991) of arbitrage (artikelen 1676 tot 1723) door het Gerechtelijk Wetboek opgelegde normen en verplichtingen.
Hoofdstuk XIX
SCHORSING
(artikel 14 van de wet van 19.12.1950 en artikel 23 van de wet van 28.08.1991)
Art. 55
Gedurende zijn schorsing mag een dierenarts zich door een confrater laten vervangen, mits de voorafgaandelijke goedkeuring van de Gewestelijke Raad.
De andere bij de schorsing na te leven modaliteiten worden aan de geschorste dierenarts bij aangetekend schrijven medegedeeld.
De geschorste confrater stelt zich, indien hij enige diergeneeskundige handeling stelt, bloot aan vervolgingen uit hoofde van onwettige uitoefening van de diergeneeskunde.
Goedgekeurd door de Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen op 5 mei 2007
Treedt in werking op 1 oktober 2007.