Artikel 1. (Bescherming van eigendom). <V 1994-05-11/36, art. 2. 4, 002;
Inwerkingtreding : onbepaald>
Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.
De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren.
Art. 2. (Recht op onderwijs). <V 1994-05-11/36, art. 2. 4, 002;
Inwerkingtreding : onbepaald>
Niemand zal het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies welke de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt zal de Staat het recht eerbiedigen van de ouders om (voor hun kinderen) zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren welke overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en philosophische overtuigingen.
Art. 3. (Recht op vrije verkiezingen). <V 1994-05-11/36, art. 2. 4, 002;
Inwerkingtreding : onbepaald>
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden welke de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen.
Art. 4. (Territoriale werkingssfeer). <V 1994-05-11/36, art. 2. 4, 002;
Inwerkingtreding : onbepaald>
Iedere Hoge Verdragsluitende Partij kan op het ogenblik van de ondertekening of bekrachtiging van dit Protocol of op ieder tijdstip daarna aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een verklaring doen toekomen waarin wordt medegedeeld in welke mate zij zich verbindt de bepalingen van dit Protocol eveneens te doen gelden voor die in de verklaring genoemde gebieden voor welker internationale betrekkingen zij verantwoordelijk is.
Iedere Hoge Verdragsluitende Partij, die krachtens de voorgaande alinea een verklaring heeft overgelegd, kan van tijd tot tijd verdere verklaringen overleggen waarbij de voorwaarden van vorige verklaringen kunnen worden gewijzigd of waarbij de toepassing van de bepalingen van dit Protocol met betrekking tot een bepaald gebied wordt beëindigd.
Een verklaring afgelegd overeenkomstig dit artikel zal geacht worden te zijn afgelegd overeenkomstig lid 1 (van artikel 56) van het Verdrag. <V 1994-05-11/36, art. 2. 4, 002;
Inwerkingtreding : onbepaald>
Art. 5. (Verhouding tot het Verdrag). <V 1994-05-11/36, art. 2. 4, 002;
Inwerkingtreding : onbepaald>
De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen de artikelen 1, 2, 3 en 4 van dit Protocol beschouwen als aanvullende artikelen van het Verdrag en alle bepalingen van het Verdrag zullen dienovereenkomstig van toepassing zijn.
Art. 6. (Ondertekening en bekrachtiging). <V 1994-05-11/36, art. 2. 4, 002;
Inwerkingtreding : onbepaald>
Dit Protocol is opengesteld voor ondertekening door de Leden van de Raad van Europa, die het Verdrag hebben ondertekend; het zal worden bekrachtigd tegelijkertijd met of na de bekrachtiging van het Verdrag. Het treedt in werking na de nederlegging van tien akten van bekrachtiging.
Met betrekking tot iedere ondertekenaar die het daarna bekrachtigt, zal het Protocol in werking treden op de dag van de nederlegging der akte van bekrachtiging.
De akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa die aan alle Leden kennis zal geven van de namen van hen die het Protocol hebben bekrachtigd.
BIJLAGEN. Art. N1. Bijlage 1. Op het ogenblik van ondertekening van dit Protocol maakt de Griekse Regering ingevolge artikel 64 van het Verdrag met betrekking tot artikel 2 van het Protocol het volgende voorbehoud : het woord " philosophisch ", het op een na laatste woord van de tweede zin van artikel 2, zal in Griekenland worden toegepast in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van de nationale wetgeving.
Art. N2. Bijlage 2. Op het ogenblik van ondertekening van dit Protocol verklaar ik, dat in verband met zekere bepalingen van de in het Verenigd Koninkrijk van kracht zijnde Onderwijswetten het in de tweede zin van artikel 2 neergelegde beginsel slechts in zoverre door het Verenigd Koninkrijk wordt aanvaard als verenigbaar is met het voorzien in doeltreffend onderwijs en doeltreffende opleiding en het vermijden van buitensporige openbare uitgaven.
Art. N3. Lijst der bekrachtigingen.
a) Van het verdrag :
Duitsland (Bondsrepubliek), op 5 December 1952.
Belgie, op 14 Juni 1955.
Denemarken, op 13 April 1953.
Groenland, op 13 April 1953.
Griekenland, op 28 Maart 1953.
Ierland, op 25 Februari 1953.
Ijsland, op 29 Juni 1953.
Luxemburg, op 3 September 1953.
Nederland, op 31 Augustus 1954.
Noorwegen, op 15 Januari 1952.
Verenigd-Koninkrijk, op 8 Maart 1951.
Aden, Bahama-Eilanden, Barbados, Basoetoland, Bechuanaland, Bermuden,
Brits Guyana, Brits Honduras, Britse Salomons-Eilanden,
Engels-Normandische Eilanden (Jersey, Guernesey), Cyprus,
Falkland-Eilanden, Fidsji, Gambia, Gilbert en Ellice-eilanden, Goudkust,
Jamaica, Kenia, Gibraltar, Eilanden onder de Wind, Maleise Federatie,
Malta, Eiland Man, Mauritius-Eiland, Nigeria, Noord-Rhodesia,
Noord-Borneo, Njassaland, Sint-Helena, Sarawak, Seychellen,
Sierra-Leone, Singapore, Brits Somaliland, Swaziland, Tanganika,
Trinidad, Oeganda, Eilanden boven Wind (Dominica, Grenada, Santa-Lucia,
Sint-Vincent), Koninkrijk Tonga, Zanzibar, op 23 October 1953.
Saargebied, op 14 Januari 1953.
Zweden, op 4 Februari 1952.
Turkije, op 18 Mei 1954. b) Van het additioneel protocol :
LANDEN INWERKING- PERIODE ZIE CN-NUMMER
TREDING
---------------------------------------------------------------------------
BELGIE 14.06.1955 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
CYPRUS 06.10.1962 Bekrachtiging %%1952-03-20/35%%
DENEMARKEN 13.04.1953 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
07.04.1977 5 jaar %%1952-03-20/43%%
FRANKRIJK 03.05.1974 Bekrachtiging %%1952-03-20/39%%
03.05.1977 3 jaar %%1952-03-20/44%%
GRIEKENLAND 28.03.1953 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
13.12.1969 Opzegging %%1952-03-20/36%%
28.11.1974 Bekrachtiging %%1952-03-20/42%%
IERLAND 25.02.1953 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
IJSLAND 29.06.1953 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
25.08.1961 3 jaar %%1952-03-20/34%%
ITALIE 26.10.1955 Bekrachtiging %%1952-03-20/31%%
LUXEMBURG 03.09.1953 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
28.04.1961 5 jaar %%1952-03-20/33%%
28.04.1971 5 jaar %%1952-03-20/38%%
28.04.1976 5 jaar %%1952-03-20/41%%
NEDERLAND 31.08.1954 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
%%1952-03-20/32%%
NOORWEGEN 18.12.1952 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
PORTUGAL 09.11.1978 Bekrachtiging %%1952-03-20/45%%
TURKIJE 18.05.1954 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
VERENIGD KONINKRIJK 03.11.1952 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
ZWEDEN 22.06.1953 Bekrachtiging %%1952-03-20/30%%
13.05.1971 5 jaar %%1952-03-20/37%%
13.05.1976 5 jaar %%1952-03-20/40%% Art. N4. Volgende verklaringen werden afgelegd en volgende voorbehouden werden gemaakt bij het neerleggen der bekrachtigingsoorkonden :
Art. 1N4. BONDSREPUBLIEK DUITSLAND. <Vertaling>
Bonn, 13 November 1952.
Mijnheer de Secretaris-Generaal,
Ter gelegenheid van de neerlegging van de oorkonde der bekrachtiging, door Duitsland, van het Verdrag tot bescherming der Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, heb ik de eer u, uit naam van de Regering der Bondsrepubliek Duitsland, nog mede te delen wat volgt :
1. Het toepassingsgebied van het Verdrag strekt zich eveneens uit tot Berlijn (West).
2. Overeenkomstig artikel 64 van het Verdrag, maakt de Bondsrepubliek Duitsland het voorbehoud dat zij de bepaling van artikel 7, alinea 2, van het Verdrag, slechts zal toepassen binnen de perken van artikel 103, alinea 2, van de Grondwet der Bondsrepubliek Duitsland. Bij laatstgenoemd artikel wordt bepaald dat een handeling slechts kan worden bestraft indien de wet ze strafbaar had verklaard voordat ze werd begaan.
3. Zoals in de op 5 November 1950 overhandigde nota reeds werd uitgedrukt, kan de bekrachtiging, door de Bondsrepubliek Duitsland, van het Verdrag tot bescherming der Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, niet worden beschouwd als een erkenning van het huidig statuut van het Saargebied.
De Bondsregering verzoekt u, Mijnheer de Secretaris-Generaal, de inhoud van deze brief wel te willen mededelen aan de regeringen die gezegd verdrag hebben ondertekend.
Gelief, Mijnheer de Secretaris-Generaal, de verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.
Art. 2N4. BELGIE. Bij de neerlegging van de bekrachtigingsoorkonden, heeft de Vertegenwoordiger a. i. van België verklaard dat, in geval zijn Regering in de toekomst, krachtens artikel 63 van het Verdrag, een verklaring zou afleggen, luidens welke de toepassing van het Verdrag uitgebreid wordt tot een grondgebied waarvan België de internationale betrekkingen regelt, de Belgische Regering deze verklaring zou kunnen laten vergezeld gaan van reserves die wegens plaatselijke omstandigheden nodig blijken.
A. Verklaring bedoeld bij artikel 25 van het Verdrag.
In naam van de Belgische Regering verklaar ik, overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome, voor een periode van twee jaar te rekenen van de bekrachtiging van onderhavige verklaring, de bevoegdheid van de Europese Commissie van de Rechten van de Mens te erkennen, om kennis te nemen van verzoekschriften gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa door ieder natuurlijk persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep van particulieren, welke beweert het slachtoffer te zijn van een schending, door een der Hoge Verdragsluitende Partijen, van de rechten welke in dit verdrag zijn erkend.
Brussel, 29 Juni 1955.
B. Verklaring bedoeld bij artikel 46 van het Verdrag.
In naam van de Belgische Regering, verklaar ik, overeenkomstig artikel 46 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome, voor een periode van vijf jaar te rekenen van de bekrachtiging van onderhavige verklaring, ipso facto de rechtsmacht van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te erkennen als van rechtswege bindend zonder nadere overeenkomst in alle zaken betrekking hebbend op de uitlegging en toepassing van dit Verdrag.
Brussel, 29 Juni 1955.
Art. 3N4. DENEMARKEN.
A. Verklaring bedoeld bij artikel 25 van het Verdrag.
In naam van de Regering van Zijne Majesteit de Koning van Denemarken verklaar ik, ondergetekende, Zijn Minister van Buitenlandse Zaken, dat overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950 te Rome :
De Regering van de Koning, voor een tijdsduur van twee jaar, de bevoegdheid van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens erkent om verzoekschriften te ontvangen gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa door iedere natuurlijke persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep van particulieren, die beweert het slachtoffer te zijn van een schending, door een der Hoge Verdragsluitende Partijen, van de rechten welke in het Verdrag zijn erkend.
Kopenhagen, 7 April 1953.
Door een verklaring, gedagtekend 12 Maart 1955, heeft de Deense Regering deze verklaring hernieuwd voor een nieuwe periode van twee jaar met ingang van 7 April 1955.
B. Verklaring bedoeld bij artikel 46 van het Verdrag.
In naam van de Regering van Zijne Majesteit de Koning van Denemarken verklaart de ondergetekende, Zijn Minister van Buitenlandse Zaken, dat overeenkomstig artikel 46 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950 te Rome :
De Regering van de Koning erkent voor een periode van twee jaar, de rechtsmacht van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens als van rechtswege en zonder nadere overeenkomst bindend in alle zaken betrekking hebbend op de uitlegging en toepassing van gezegd Verdrag.
Kopenhagen, 7 April 1953.
C. Door een verklaring, gedagtekend 12 Maart 1955, heeft de Deense Regering deze verklaring hernieuwd voor een nieuwe periode van twee jaar met ingang van 7 April 1955.
Kopenhagen, 7 April 1953.
D. Mijnheer de Secretaris-Generaal,
Overeenkomstig artikel 63 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome, en overeenkomstig artikel 4 van het additionele protocol, ondertekend op 20 Maart 1952, te Parijs, heb ik de eer, in naam van de Regering van Zijne Majesteit de Koning van Denemarken, te verklaren dat gezegde teksten, zomede de verklaring van de Deense Regering dd. 7 April 1953 waarbij de bevoegdheid van de Commissie om de in artikel 25 bedoelde verzoekschriften te ontvangen erkend wordt, van toepassing zullen zijn op Groenland.
Met bijzondere hoogachting,
Art. 4N4. IERLAND. A. Verklaring bedoeld bij artikel 25 van het Verdrag.
In naam van de Regering van Ierland verklaart de ondergetekende, Proinsias Mac Aogain, Minister van Buitenlandse Zaken, het volgende, overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome :
De Regering van Ierland erkent de bevoegdheid van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens om de verzoekschriften te ontvangen welke tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gericht worden door ieder natuurlijk persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep van particulieren, welke beweert het slachtoffer te zijn van een schending, door een der Hoge Verdragsluitende Partijen, van de rechten welke in gezegd Verdrag zijn erkend.
Gedaan te Dublin, de achttiende Februari negentienhonderd drie en vijftig.
B. Verklaring bedoeld bij artikel 46 van het Verdrag.
Uit naam van de Regering van Ierland verklaar ik ondergetekende, Proinsias Mac Aogain, Minister van Buitenlandse Zaken, overeenkomstig artikel 46 van het Verdrag tot Bescherming der Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome, het volgende :
De regering van Ierland erkent als van rechtswege en zonder nadere overeenkomst bindend de rechtsmacht van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, in alle zaken betrekking hebbend op de uitlegging en toepassing van gezegd Verdrag, voor een periode van vijf jaar en, nadien, totdat van de intrekking der erkenning wordt kennis gegeven.
Gedaan te Dublin, de achttiende Februari negentienhonderd drie en vijftig.
Art. 5N4. IJSLAND. Verklaring bedoeld bij artikel 25 van het Verdrag. <Vertaling>
In naam van de Regering van Ijsland, verklaar ik hiermede dat, overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome, de Regering van Ijsland de bevoegdheid van de Europese Commissie voor de rechten van de mens erkent om kennis te nemen van verzoekschriften gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa door elke natuurlijke persoon, elke niet-gouvernementele organisatie of iedere groep particulieren die beweert slachtoffer te zijn van een schending, door een der Hoge Verdragsluitende Partijen, van de rechten erkend door gezegd verdrag.
De Regering van Ijsland zal deze verklaring beschouwen als zijnde bindend voor haar gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen van heden.
Reykjavik, 25 Maart 1955.
Art. 6N4. LUXEMBURG.
De Regering van het Groothertogdom Luxemburg,
Gelet op artikel 64 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
Wensende iedere onzekerheid te vermijden wat de toepassing betreft van artikel één van het additioneel protocol ten opzichte van de Luxemburgse wet van 26 April 1951, die betrekking heeft op de vereffening van sommige vroeger vijandelijke goederen, rechten en belangen die onderworpen zijn aan sequestratie-maatregelen.
Verklaart ter zake van voornoemde bepalingen van de wet van 26 April 1951 voorbehoud te maken.
Art. 7N4. NEDERLAND.
Bij de neerlegging van de bekrachtigingsoorkonden, heeft de Vaste Vertegenwoordiger van het Koninkrijk der Nederlanden verklaard dat, in geval zijn Regering in de toekomst, krachtens artikel 63 van het verdrag, een verklaring zou afleggen, luidens welke de toepassing van het Verdrag uitgebreid wordt tot een grondgebied of tot meerdere grondgebieden waarvan Nederland de internationale betrekkingen regelt de Nederlandse Regering deze verklaring zou kunnen laten vergezeld gaan van reserves die wegens plaatselijke omstandigheden nodig blijken.
Verklaring bedoeld bij artikel 46 van het Verdrag.
Ik verklaar dat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardt als van rechtswege en zonder nadere overeenkomst bindend, ten opzichte van elke andere Partij bij voornoemd Verdrag die dezelfde verplichting aanvaardt, d.w.z. op voorwaarde van wederkerigheid, de rechtsmacht van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens overeenkomstig artikel 46 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, ondertekend op 4 November 1950, te Rome, voor de duur van vijf jaar te rekenen van de datum van de nederlegging van de oorkonden der bekrachtiging van dit Verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden, en alle zaken welke betrekking hebben op de uitlegging en de toepassing van dit Verdrag.
's-Gravenhage, 26 Augustus 1954.
Art. 8N4. NOORWEGEN.
Zijne Majesteit de Koning van Noorwegen heeft het Verdrag bekrachtigd onder het volgend voorbehoud :
Daar artikel 2 van de Zweedse Grondwet van 17 Mei 1814 een bepaling bevat volgens dewelke de Jezuïten niet geduld worden, wordt er een overeenkomstig voorbehoud gemaakt inzake de toepassing van artikel 9 van het Verdrag.
Art. 9N4. VERENIGD KONINKRIJK. <Vertaling>
A. Nr 61/48/53.
23 October 1953.
Mijnheer de Secretaris-Generaal,
De Regering van Hare Majesteit heeft de mogelijkheid onderzocht het voordeel van het Europees Verdrag der Rechten van de Mens uit te breiden tot de gebieden waarvan zij de internationale betrekkingen waarneemt en waarop dit Verdrag van toepassing zou zijn.
Luidens de bepalingen van artikel 63 van het Verdrag verklaart de Regering van Hare Britse Majesteit dat het Europees Verdrag der Rechten van de Mens, ondertekend op 4 November 1950, te Rome, van toepassing zal zijn op de gebieden voorkomende op de hierbijgevoegde lijst, waarvan zij de internationale betrekkingen waarneemt.
Gelieve te aanvaarden, enz...
B. Lijst der gebieden waarvan de Regering van Hare Britse Majesteit de internationale betrekkingen waarneemt en waarop het Europees Verdrag der Rechten van de Mens van toepassing zal zijn.
Kolonie Aden, Bahama-Eilanden, Barbados, Basoetoland, Bechuanaland, Bermuden, Brits Guyana, Brits Honduras, Britse Salomons-Eilanden, Engels-Normandische-Eilanden (Jersey, Guernesey), Cyprus, Falkland-Eilanden, Fidsji, Gambia, Gilbert en Ellice-Eilanden, Goudkust, Jamaïca, Kenia, Gibraltar, Eilanden onder de Wind, Maleise Federatie, Malta, Eiland Man, Mauritius-Eiland, Nigeria, Noord-Rhodesia, Noord-Borneo, Njassaland, Sint-Helena, Sarawak, Seychellen, Sierra-Leone, Singapore, Brits Somaliland, Swaziland, Tanganika, Trinidad, Oeganda, Eilanden boven de Wind (Dominica, Grenada, Santa-Lucia, Sint-Vincent), Zanzibar, en
op aanvraag van de Regering van dit Koninkrijk, waarvan de Regering van Hare Britse Majesteit de internationale betrekkingen waarneemt, het Koninkrijk Tonga.
Art. 10N4. ZWEDEN. A. Verklaring bedoeld bij artikel 25 van het Verdrag.
Uit naam van Zijne Majesteit de Koning van Zweden, enz., enz., doen Wij, Zijn Minister van Buitenlandse Zaken, weten :
dat, overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 November 1950, Zijne Majesteit de Koning bij koninklijk decreet op 11 Januari 1952 heeft verklaard wat volgt :
De Regering des Konings erkent de bevoegdheid van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens om verzoekschriften te ontvangen, gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa door ieder natuurlijk persoon, iedere niet-gouvernementele organisatie of iedere groep van particulieren, die beweert slachtoffer te zijn van een schending, door een der Hoge Verdragsluitende Partijen, van de rechten welke in het Verdrag zijn erkend.
Stockholm, 15 Januari 1952.
B. De bekrachtiging door Zijne Majesteit de Koning van Zweden werd gedaan onder voorbehoud voor artikel 2 van het Protocol, in welk voorbehoud wordt verklaard dat Zweden aan de ouders het recht niet kan verlenen om, zich steunend op hun wijsgerige overtuiging, voor hun kinderen vrijstelling te bekomen van de verplichting aan bepaalde gedeelten van het onderwijs der officiële scholen deel te nemen en waarin ook wordt gezegd dat de vrijstelling van de verplichting om aan het christelijk onderwijs in deze scholen deel te nemen, alleen kan verleend worden voor kinderen met een andere geloofsbelijdenis dan de Zweedse kerk, ten gunste van wie een bevredigend godsdienstonderricht georganiseerd is; dit voorbehoud is gegrond op de bepalingen van het nieuwe reglement dd. 17 Maart 1933 voor de instellingen voor het Rijksmiddelbaar onderwijs en op de gelijkaardige bepalingen betreffende de andere onderwijsinstellingen.
Art. 11N4. TURKIJE. In naam van de Turkse Republiek werd het volgende voorbehoud geformuleerd :
Artikel 2 van het additioneel protocol maakt geen inbreuk op de bepalingen van de wet nr 430 van 3 Maart 1924 betreffende de eenmaking van het onderwijs.