Omdat vanuit technisch oogpunt windturbines evenwel over een voldoende grote, obstakelvrije omgeving moeten kunnen beschikken, kan het bundelen van windturbines met woningen en/of bedrijvigheid niet strikt als een absolute ruimtelijke locatievoorwaarde worden gehanteerd. Een technisch haalbare locatie in de open ruimte kan worden onderzocht indien er naar een zo groot mogelijke ruimtelijke bundeling wordt gestreefd met andere infrastructuur, bij voorkeur lijninfrastructuur (bv. wegen, spoorwegen, waterwegen,...), die reeds een belangrijke ruimtelijk-landschappelijke en visuele impact heeft.
De locatiekeuze voor windturbines en windturbineparken zal in zowel de stedelijke gebieden en de kernen als in de open ruimte moeten passen binnen een samenhangende visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden afwegingselementen vermeld op basis waarvan een toetsing van de locatie voor de windturbines of windturbineparken aan de visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling kan plaatsvinden:
- –
- het project sluit aan bij de schaal en de opbouw van het landschap;
- –
- de omvang van het project tast de structuur en de essentiële functies van de randstedelijke gebieden of het buitengebied niet aan.
Concreet betekent dit laatste afwegingselement dat de inplanting van windturbines of een windturbinepark in het buitengebied moet worden vermeden in:
- –
- gebieden zonder of met een beperkte verstoring van het ruimtelijk functioneren van landbouw, natuur en bos door andere functies (wonen, verkeersinfrastructuur, recreatie,...);
- –
- gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de natuurlijke structuur (potentiële grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling,...);
- –
- gebieden met een (potentieel) belang voor het functioneren van de grondgebonden landbouwproductiestructuur, zoals o.a. in enkele recente gewestplanwijzigingen door het bestemmingsvoorschrift “bouwvrij agrarisch gebied” wordt betracht.
De locatiekeuze moet op basis van deze afwegingselementen worden gemotiveerd en onderbouwd in een milieunota die bij de bouwvergunningsaanvraag gevoegd moet worden en waarin bijkomend volgende effectgroepen, indien van toepassing, beschreven moeten worden. Er dient daarbij rekening gehouden te worden met bestaande bevindingen en onderzoeksresultaten waarnaar in de volgende rubrieken verwezen wordt.
Ruimtegebruik
Het feitelijk ruimtegebruik is gering.
De funderingssokkel bedraagt meestal 100 à 225 m2 afhankelijk van de grootte van de turbine.
Het moet de bedoeling zijn zoveel mogelijk bestaande wegen en paden te gebruiken. Zowel voor aanvoer van materiaal als voor onderhoud.
Er kan best een regeling getroffen worden over de ontmanteling van de turbine, over sloopplicht na negatieve revisie, e.d.
De wijziging van het ruimtegebruik door het ruimtebeslag moet in de milieunota beschreven, ingeschat en beoordeeld worden:
- –
- effectief ruimtebeslag van de sokkel, toegangswegen, bedieningsinfrastructuur, projectie van de rotorreikwijdte,...;
- –
- biotoopverlies, effecten op broedvogels (broedsucces) en pleisterende vogels (verstoring) te beschrijven in samenhang met elementen uit de rubriek “natuur”;
- –
- agrarisch gebruik (zie verder bij rubriek landbouw);
- –
- beperking economische inrichting van industriegebied en/of aanverwante gebieden;
- –
- beperkingen op tracés van leidingen voornamelijk langs lijninfrastructuren (cfr. bundelingsprincipe);
- –
- binnen het landschap: inpassing, relatiewijziging, nieuw baken,...(zie verder rubriek landschap).
Het eventueel ruimtebeslag op land is zeer sterk afhankelijk van de bestemming van de omgeving en kan ingeschat worden op basis van volgende afstandsregels:
- –
- voor landbouw en voor het bouwen van andere constructies in de buurt van een windturbine (niet voor bewoning, o.a. serres, bedrijfsgebouwen) met een maximale hoogte van 10-15 m: Het ruimtebeslag blijft beperkt tot de funderingsoppervlakte (100 m2 voor 600 kW, 225 m2 voor 1500 kW);
- –
- omwille van geluidsimpact dient een afstand van 150 m (600 kW-turbine) tot 250 m (1500 kW turbine) gerespecteerd te worden tot de dichtstbijgelegen woning toebehorend aan derden;
- –
- omwille van verstoring dient een afstand van 250 tot 700 m tot natuurgebieden gerespecteerd te worden;
- –
- te vrijwaren afstand voor het bouwen van constructies hoger dan 15 m (windrecht): 9× de rotordiameter volgens de overheersende windrichting en 5× de rotordiameter dwars op de overheersende windrichting.
Het werkelijk ruimtebeslag zal veel kleiner zijn. Een aantal projecten zullen immers gerealiseerd worden langs autowegen, kanalen e.d.
Landbouw
Volgens onderzoek in Nederland wordt het agrarisch gebruik van landbouwgronden voor zover bekend, nauwelijks beperkt. Er is geen invloed geconstateerd op het gewas, de opbrengst, jongvee, schapen.
Stankhinder rond bepaalde bestaande bedrijven zou niet verder verspreid worden dan nu al het geval is.
Het is van belang een afstemming te vinden tussen de verkaveling of percelering en de inplanting.
In onderzoekslocaties in Nederland is de invulling van de locaties met windturbines minder optimaal, wanneer rekening moet gehouden worden met de aanwezigheid of de in ontwikkeling zijnde plannen voor glastuinbouw.
De mogelijke effecten van de inplanting van windturbines t.a.v. efficiënt bodemgebruik of eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) dienen in de milieunota beschreven en geëvalueerd te worden.
Industrie en aanverwante toepassingen
Windturbines beperken de vrije vormen van inrichting van het gebied wat economisch dient afgewogen.
Aan de rand van deze gebieden en langs lijninfrastructuren binnen het industriegebied kan dit minder spelen maar zal bij de beoordeling van de mogelijke inplanting van turbines met de mogelijke uitbreiding van industriegebied moeten rekening gehouden worden.
De mogelijke effecten van de inplanting van windturbines t.a.v. efficiënt bodemgebruik of eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) dienen in de milieunota beschreven en geëvalueerd te worden.
Recreatie
Campings en verblijfsgebieden kunnen als geluidsgevoelig bestempeld worden.
Windturbines kunnen op korte termijn voor de ruime omgeving of voor occasionele recreanten tot het ogenblik dat windparken een vertrouwd beeld zijn geworden, een attractief element vormen.
De verenigbaarheid dient in de milieunota getoetst te worden rekening houdend met de aansluitende bestemmingsgebieden, met het type recreatiegebied qua huidig gebruik en/of geplande invulling (provinciaal/gemeentelijk beleid). Ook het huidige achtergrondgeluidsniveau zal hierbij richtinggevend zijn.
Landschap
Aanpassing aan het landschap of integratie in het landschapsecologisch relatiestelsel.
Of een nieuw element als meerwaarde voor de omgeving
Het effect van windturbines in een natuurlijke omgeving wordt groter geacht dan in een verstedelijkte omgeving, waar het aansluit bij het karakter van dat gebied. In een natuurlijke omgeving wordt het turbinepark eerder als contrasterend gekarakteriseerd. Ze werken schaalverkleinend, vergroten de meetbaarheid van het landschap en tasten de wijdsheid en openheid aan. De mate waarin deze effecten optreden dient verduidelijkt te worden. In een landschap vol herkenningspunten zal het schaalverkleinend effect kleiner zijn.
Bij meerdere initiatieven houdt dit uiteraard een afstemming in, ook gemeentegrensoverschrijdend.
- –
- Er dient om landschappelijke redenen aansluiting gezocht bij bestaande grootschalige infrastructuren zoals (zee-)haventerreinen, sluizencomplexen, bundeling van lijninfrastructuren;
- –
- de aanwezigheid in het gebied van andere constructies die reeds een belangrijke impact hebben op het landschap (bv. pylonen, masten, bruggen,...) en waarmee een bundeling van windturbines kan plaatsvinden;
- –
- de schaal van de in het gebied aanwezige landschapselementen (een verticaal dominerend landschapselement zal beter integreerbaar zijn in een landschap waar reeds grootschalige landschapselementen voorkomen;
- –
- de interferentie met de cultuurhistorische kenmerken van het gebied (lijnrelicten, puntrelicten, relictzones, ankerplaatsen,...) is bepalend (cfr. nieuwe kaart AROHM). Gebieden met een grote actuele waarde in gaafheid, herkenbaarheid en visueel-ruimtelijke kwaliteit komen niet in aanmerking;
- –
- de aanwezigheid van lijninfrastructuren waarvan de herkenbaarheid in het landschap door de inplanting van windturbines verhoogt (dijk, autosnelweg,...);
- –
- aangeven van de landschappelijke invloedszone van het windpark (tot 6 km = potentiële maximale zichtbaarheidsgrens van een turbine van 70 m bij gunstige weersomstandigheden);
- –
- gezocht kan worden naar mogelijkheden om de structuren in het landschap te benadrukken en/of te versterken, om de vormkwaliteiten van het turbinepark in de omgeving te accentueren en nieuwe bakens te creëren;
- –
- visualisatie van het geheel om effecten van de ingreep op het landschap op voorhand in beeld te kunnen brengen ter ondersteuning van de besluitvorming.
Het komt erop neer dat er een reële relatie wordt geschapen tussen het actueel totaalbeeld en de mogelijke toekomstige werkelijkheid van inplanting.
Tijdelijke effecten die niet continu optreden zijn afhankelijk van tijd en locatie:
- –
- weersgesteldheid;
- –
- seizoensverschillen: turbine naast kale boom in de winter;
- –
- vanuit het standpunt van (de beweging van) de waarnemer (recreant, woonkern,...);
- –
- situering t.o.v. de mogelijke verschillende achtergrond vanuit de verschillende gezichtspunten.
Naast de toetsing ten aanzien van de kwetsbaarheid van het gebied en de relatie met de schaal van het project heeft de afweging op de locale site plaats in relatie tot de omgevingskenmerken.
Het betreft dan zowel de permanente als tijdelijke effecten ( zoals hiervoor reeds enkele elementen zijn aangehaald):
- –
- Aandacht dient besteed aan de vormgeving en plaatsing van de transfo- en bedieningsgebouwen, de wegenis of bedieningswegen naar de turbines; de verbinding met de hoogspanningscabine.
- –
- Bij windturbines is de verhouding masthoogte/rotordiameter veelal bepalender dan de hoogte van de turbine. In Nederland geldt een voorkeur voor een min of meer ideale verhouding tussen masthoogte (mh) en de rotordiameter (rd), te weten mh = minimum 1,2 xrd.
- –
- Enkel de relatief langzaam draaiende driewiekers zijn aanvaardbaar.
- –
- Er gaat een zeer sterke voorkeur naar een gelijke hoogte en gelijk type van turbines. Een mengeling van verschillende types en hoogtes is enkel toelaatbaar indien de esthetische aanvaardbaarheid aantoonbaar is.
Bovenstaande beoordelingselementen en effecten op het landschap dienen beschreven te worden in de milieunota.
Geluidsimpact
De mate waarin hinder door windturbines optreedt is afhankelijk van verschillende factoren zoals de bronsterkte van de turbines, de opstellingsvorm en het aantal windturbines. Ook de aard van de ondergrond (water, land), de afstand tot de omwonenden en het niveau van het achtergrondgeluid speelt een rol.
Over het algemeen neemt het achtergrondgeluid bij het toenemen van de wind meer toe dan de bronsterkte van een windturbine.
De recente VLAREM-wetgeving stelt dat in afwijking van de bepalingen van hoofdstuk 4.5. (richtwaarden geluid) in het geval van installaties voor de winning van windenergie geen geluidsnormen van toepassing zijn. De nodige maatregelen aan de bron moeten genomen worden volgens de huidige stand van de techniek.
Het streefdoel moet minstens zijn dat in landelijke zones de turbines niet meer geluid mogen produceren dan het achtergrondgeluid A95,1h min 5 dB(A), gemeten volgens de internationaal gangbare meetprocedures terzake.
Dit zal vooral van belang zijn in de omgeving van geluidsgevoelige gebieden zoals natuurgebieden, recreatiegebieden, en de dichtstbijgelegen woningen toebehorend aan derden. Vanzelfsprekend geldt dit in het bijzonder binnen de potentiële stiltegebieden die momenteel ter afbakening onderzocht worden.
Effecten op verjagen van diersoorten op de locatie en in de omgeving kunnen belangrijk zijn.
Een minimale afstandsregel van 150 m (600 kW-turbine) tot 250 m (1500 kW-turbine) kan worden gehanteerd tot de dichtstbijgelegen woningen toebehorend aan derden.
Bovenstaande beoordelingselementen en effecten op vlak van geluid dienen beschreven te worden in de milieunota.
Natuur
De te verwachten effecten op vogels worden in internationale publicaties als mogelijke bedreiging vernoemd en is dus een essentieel element in de besluitvorming bij de lokalisering van windturbines.
Naast de effectieve aanvaring kan verstoring optreden en zal dit blijvend kunnen zijn, afhankelijk van de aard van de verstoring en de mate van gewenning of van uitwijkmogelijkheid (voor vogels).
Er dient nagegaan of er sprake is van biotoopverlies. De blijvende verstoring op de vogelpopulatie moet ingeschat worden.
Broedgebieden van beschermde, bedreigde, kwetsbare of zeldzame vogelsoorten moeten dan ook vermeden worden.
Visuele verstoring en geluidsverstoring kunnen leiden tot het verjagen van diersoorten. Ecologische verbindingszones in de omgeving moeten aangeduid worden om na te gaan of en in welke mate de turbines in lijn- of clusteropstelling leiden tot versnippering of barrièrevorming.
Voor de aanleg van een windturbinepark zal onderzoek moeten gebeuren naar de broedvogelpopulatie, de pleisterende en foeragerende vogelsoorten met slaap- en voedseltrek en naar de trekroutes.
De verstoringsgraad van pleisterende vogels blijkt afhankelijk van de soort, het seizoen, het operationeel zijn van de turbines, de achtergrond van de turbines met de mate van horizonvervuiling, met meer slachtoffers bij donkere achtergronden.
Er zijn mogelijke effecten op het aantal broedgevallen en het broedsucces zelf in de omgeving.
Bij de inplanting van windturbines geldt dus voor alles het voorzorgsprincipe, zeker ten aanzien van speciale beschermingszones. De projectontwikkelaar dient dan ook aan te tonen dat er geen onaanvaardbare verslechtering van de ecologische samenhang optreedt. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met de nog niet beschermde maar potentiële waardevolle gebieden (uitbreidingsgebieden van habitats).
Uit de verschillende studies blijkt vooralsnog geen eenduidige beschrijving over de werkelijke grootte van de impact en de interrelaties en cumulatieve effecten. Er zijn nog heel wat leemten in de kennis waarover onderzoek op lange termijn nodig is (cfr. bronnen achteraan).
De milieunota zal dus melding moeten maken voor zover bekend van de aanwezigheid van vogelsoorten en welke de interrelatie is met de omgeving als broed-, foerageer of pleistergebied, het vlieggedrag,...
Hierbij moet mits de nodige afspraken zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van plaatselijke terreinstudies van terreinbeherende verenigingen, van AMINAL, het Instituut voor Natuurbehoud, het Koninklijk Belgisch verbond voor de Bescherming van de Vogels vzw. e.d., bijvoorbeeld ook gegevens uit milieueffectrapporten voor projecten uit de omgeving.
Als te hanteren afstandsregel t.o.v. het rotorblad geldt 250 m afstand tot natuurgebieden omdat binnen deze straal de zwaarste verstoring optreedt. In geval van specifieke beschermingsgebieden en/of vogelsoorten, reservaten en/of de nabijheid van beschermde habitats dient een afstandsregel van 500 tot 700 m gerespecteerd te worden.
Bovenstaande beoordelingselementen en effecten op vlak van natuur dienen beschreven te worden in de milieunota.
Verstoring van radarsignalen en telecommunicatiesystemen
De invloed hiervan zal moeten nagegaan worden en beschreven worden in de milieunota indien de afstand bijvoorbeeld langs dijken t.o.v. waterwegen te klein zou worden.
Vermits de afstand tot woningen minstens op 150 m wordt vooropgesteld is omwille van die afstand hierbinnen ook naar verluidt geen verstoring van computerbesturingssystemen en/of tv-signalen
Slagschaduw – lichtreflecties – ijsafzetting
Hierbij kan ook gesteld dat omwille van de minimale afstand van 150 m de invloed naar de menselijke leefomgeving verwaarloosbaar is of niet van toepassing.
Nagegaan kan worden of er wel invloed is op fauna en flora.
Aangepaste verf of materiaal van de rotor voorkomt lichtreflectie.
Gezien de gebruikte materialen voor de rotorbladen is er tegenwoordig geen probleem meer met ijsafzetting.
Interne specifieke voorzieningen zijn gericht op het voorkomen van materiaalbreuk, brand- en elektrocutiegevaar.
Het computerbesturingssysteem zorgt voor stilzetten van de rotor indien nodig bijvoorbeeld bij te harde wind of toch optredende blikseminslag.
De windturbines zijn ook voorzien van de nodige certificering.
De eventuele effecten moeten beschreven worden in de milieunota.
Bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen of bijzondere plannen van aanleg komen de hiervoor opgesomde bestemmingsgebieden en gebieden in principe niet in aanmerking voor de inplanting van windturbines.