zie ook de link naar de originele pdf van deze omzendbrief
COLLEGE COLLEGE VAN DES PROCUREURS-GENERAAL PROCUREURS GENERAUX
Brussel, 18 mei 2010.
OMZENDBRIEF NR. VAN HET COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL BIJ DE HOVEN VAN BEROEP
Mijnheer de Procureur-generaal, Mijnheer de Federale Procureur, Mijnheer/Mevrouw de Procureur des Konings, Mijnheer/Mevrouw de Arbeidsauditeur,
BETREFT :
Richtlijn inzake de strijd tegen de gerechtelijke achterstand, de beheersing en bewaking van het gerechtelijk onderzoek en de doorlooptijden.
Bijlage : Draaiboek + formulieren
I. INLEIDING
In de krachtlijnen voorafgaand aan zijn beleidsplan van 25 juni 2007 heeft het Openbaar Ministerie de visie onderschreven dat de strijd tegen de gerechtelijke achterstand de topprioriteit uitmaakt van zijn beleid.
Het beleidsplan stelt verder dat de uitvoering van deze topprioriteit, en het herstel van een goed werkende strafketen, de kernvoorwaarde is voor het realiseren van vervolgingsprioriteiten1.
In uitvoering van dit beleidsplan werd een document houdend krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het Openbaar Ministerie opgesteld en overhandigd aan de Minister van Justitie op 3 juli 2008.
In het strategisch plan werd een deel voorbehouden aan de organisatie van de strijd tegen de gerechtelijke achterstand en de bewaking van de doorlooptijden, waarbij uitgaande van de aanbevelingen die werden geformuleerd binnen de werkgroep ad hoc van het Openbaar Ministerie, instrumenten werden voorgesteld ter realisatie van deze strategische doelstelling, inzonderheid de inrichting van scharnierfuncties van interne kwaliteitsbewaking en invoering van een management van het opsporingsonderzoek, van de gerechtelijke onderzoeken in globo, en van het gerechtelijk onderzoek2.
II. INVOERING, BEGELEIDING, EN RAPPORTERING
Bovenvermelde instrumenten dienen thans effectief en gradueel geïmplementeerd te worden binnen het Openbaar Ministerie, wat betekent dat alle entiteiten van het Openbaar Ministerie daadwerkelijk in de organisatie ervan moeten
voorzien, en dat de voorziene nieuwe opdrachten daadwerkelijk uitgevoerd worden en daarover wordt gerapporteerd.
De statistische analisten zullen dit project begeleiden en inzonderheid ondersteuning bieden bij de ontwikkeling van interne opvolgingsinstrumenten van de lopende dossiers zodat de beheersing van de gerechtelijke achterstand en de evolutie ervan in kaart kan gebracht worden en cijfermatige criteria worden ontwikkeld. De daadwerkelijke invulling van de opdrachten zal het voorwerp uitmaken van een rapport te richten aan de procureur-generaal.
III. DE AAN TE WENDEN MIDDELEN
De organisatie van de scharnierfuncties inzake interne kwaliteitsbewaking, en de hernieuwde werkwijze – waarover verder sprake – vereisen het inzetten van doorwinterde ervaren magistraten, die daartoe dienen aangesteld te worden.
De eigenlijke technische of operationele organisatie van de scharnierfuncties van interne kwaliteitscontrole behoort tot de interne organisatie, ze kan verschillen in functie van de omvang van het desbetreffend parket, en zal dienen aangepast te worden aan de specifieke noden van elk parket3. Gespecialiseerde entiteiten binnen grotere parketten kunnen bijvoorbeeld zelf instaan voor de uit te voeren opdrachten met betrekking tot de dossiers die tot hun domein behoren.
Deze praktische organisatie behoort dus tot de bevoegdheid van de korpschef, maar tot de uitvoering van de nieuwe opdrachten, zoals ze verder beschreven worden, heeft het Openbaar Ministerie zich in zijn geheel verbonden.
Om de nodige capaciteit van ervaren magistraten vrij te maken mits een bijkomende ondersteuning door aan te werven juristen, en teneinde het op gang brengen van de bovenvermelde essentiële bestanddelen in de strijd tegen de gerechtelijke achterstand kracht bij te zetten, werden op 20 oktober 2008 bijkomende personele middelen gevraagd aan de Minister van Justitie. De Minister heeft deze vraag ondanks de bijzonder moeilijke budgettaire situatie ernstig in overweging
genomen. Het engagement van het Openbaar Ministerie om de nieuwe opdrachten daadwerkelijk uit te voeren is daartoe uiteraard de noodzakelijke voorwaarde. De nodige capaciteit zal uiteraard gaandeweg verder geëvalueerd worden, en hierbij kan verwezen worden naar de begeleiding van het project door de statistische analisten en het Vast Bureau van de Werklastmeting.
Voor de oprichting van de scharnierfuncties van kwaliteitscontrole en de invulling van de bijkomende opdrachten binnen de parketten werden bovendien functiebeschrijvingen opgesteld teneinde de nodige bijkomende personele middelen per gerechtelijke entiteit te kunnen evalueren en motiveren.
Dit alles neemt niet weg dat vele van de hiernavolgende richtlijnen zonder bijkomende middelen kunnen gerealiseerd worden indien alle magistraten ze accuraat toepassen bij de behandeling van de hen toebedeelde dossiers. Alle magistraten van het Openbaar Ministerie dienen ze bijgevolg na te leven binnen de hen toebedeelde opdracht.
IV. ALGEMENE RICHTLIJN
De daadwerkelijke invulling van de hiernavolgende opdrachten geldt dan ook als een richtlijn van het Openbaar Ministerie.
Wat de inrichting van de scharnierfuncties binnen de parketten betreft worden de in de beleidsplannen van het Openbaar Ministerie opgenomen aanbevelingen in herinnering gebracht, waarna in bijlage een draaiboek wordt gevoegd waarover verder meer.
De oprichting van scharnierfuncties belast met de interne kwaliteitscontrole
A. De scharnierfunctie binnen het rangeerstation
De strijd tegen de gerechtelijke achterstand en de bewaking van doorlooptijden kan slechts efficiënt gevoerd worden indien alle partners van de strafrechtsketen op elkaar zijn ingespeeld, wat
betekent dat elk echelon ook effectief en zonder en parfaite harmonie, ce qui signifie que vertraging zijn bijdrage kan leveren4. chaque éche-lon peut apporter sa contribution avec efficacité et sans retard4.
Wat de verhouding parket-politie betreft, veronderstelt case management het opbouwen van een soort rangeerstation waar afspraken worden gemaakt over de modaliteiten voor de behandeling van de zaken, namelijk welke dossiers of zaken worden aangepakt, wanneer en door wie – en waar afspraken worden gemaakt over capaciteit waaraan men zich kan houden.
Het uitwerken van het dossiergebonden case management veronderstelt dat bij belangrijke en complexe zaken duidelijke afspraken worden gemaakt inzake het omlijnen van het voorwerp en de feiten van het onderzoek, de in te zetten capaciteit en de duur, en dit zonder afbreuk te doen aan het beginsel dat het onderzoek zowel à charge als à décharge dient te verlopen.
De eerbiediging van deze afspraken door het Openbaar Ministerie wordt bovendien verzekerd door de bestendige controle waarover verder sprake. De praktische realisatie en het operationeel maken van het rangeerstation vergt bijkomende middelen; het kan gradueel worden opgebouwd.
Er wordt verwezen naar het in bijlage gevoegde draaiboek dat verder ter sprake komt.
B. De scharnierfunctie bij het gerechtelijk onderzoek
Het Openbaar Ministerie zal – alvorens zelf enige inleidende of uitbreidende vordering te nemen – alle aspecten van de ontvankelijkheid van de strafvordering onderzoeken en deze controle ook uitvoeren met betrekking tot de burgerlijke partijstelling.
Deel III van het draaiboek bevat een voorbeeld van het intern werkdocument van het Openbaar Ministerie waarin onder luik B een checklist is opgenomen in verband met de meest voorkomende problemen wat betreft en ontvankelijkheid van de strafvordering en de regelmatigheid van de procedure.
4 Document “Krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het Openbaar Ministerie”, 1.3.2.1. 4 Document “Lignes de force pour un plan stratégique en vue de la modernisation du ministère public » 2.3.2.1
De onvoldoende beheersing van de saisine van de onderzoeksrechter is één van de oorzaken van het uitdijen van gerechtelijke onderzoeken, en bijgevolg van gerechtelijke achterstand5.
Dit alles veronderstelt een andere manier van werken van de parketten, en een nauwlettend en werkelijk systematisch opvolgen van de gerechtelijke onderzoeken en het opstellen van de evolutieve eindvordering.
De interne werking van de parketten dient met een bestendige controle ervoor te zorgen dat de afspraken inzake de saisine van de onderzoeksrechter, capaciteit en tijdsduur worden geëerbiedigd, en dat geen onterechte uitbreidende vorderingen worden genomen6.
De volgende opdrachten dienen in acht genomen te worden en gelden als richtlijn en zullen onmiddellijk van toepassing zijn overeenkomstig de hierna volgende toelichting.
Het Openbaar Ministerie dient er zorg voor te dragen:
1. Voorafgaand aan het nemen van een vordering: controle ontvankelijkheid strafvordering en burgerlijke partijstelling.
2. De saisine van de onderzoeksrechter: duidelijk omlijnen en beperken.
3. Het gerechtelijk onderzoek: niet te laten verzanden door onterechte of onoordeelkundige uitbreidingen en plichten die soms maanden later na mededeling van het dossier worden genomen.
4. Het gerechtelijk onderzoek: niet te laten verzanden door een overaanbod aan kwalificaties.
5. De essentie of kern van de zaak voor ogen te houden: wat betreft bewijs en onderzoek, zich daarop te focussen.
6. Het gerechtelijk onderzoek: nooit te gebruiken om zonder directe meerwaarde voorgaande of nevendossiers van opsporingsonderzoeken te voegen.
5 Document “Krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het Openbaar Ministerie”, 1.3.2.2. 5 Document “Lignes de force pour un plan stratégique en vue de la modernisation du ministère public”, 1.3.2.2. 6 Document “Krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het Openbaar Ministerie”, 2.3.3. 6 Document “Lignes de force pour un plan stratégique en vue de la modernisation du ministère public”, 2.3.3.
1. Na de beschikking tot mededeling door de onderzoeksrechter: het vorderingsrecht enkel uit te oefenen binnen een minimaal tijdsverloop en enkel wanneer dit strikt noodzakelijk is.
2. Een systematische verdere controle uit te oefenen i.v.m. de ontvankelijkheid van de strafvordering en mogelijke nietigheden (werkdocument van het Openbaar Ministerie luik B).
3. Het gerechtelijk onderzoek systematisch op te volgen door op regelmatige tijdstippen een controle van het dossier in te bouwen en de laatste stand ervan na te gaan overeenkomstig de toezichtsbevoegdheid van de Procureur des Konings en de Procureur-generaal conform artikel 136bis van het Wetboek van Strafvordering (werkdocument van het Openbaar Ministerie luik A). Indien noodzakelijk, tijdig gerichte vorderingen nemen voor de onderzoeksrechter en zo nodig de Kamer van Inbeschuldiging vatten (art. 136 en 235bis WSV).
4. De regelmatige controle gebruiken om gradueel en doelgericht verder te werken aan het ontwerp van eindvordering dat duidelijk, zoniet snel, moet volgen na het ogenblik waarop het dossier bij voltooiing van het onderzoek aan het parket wordt meegedeeld.
Ö In alle gerechtelijke onderzoeken
De opdrachten hoger vermeld sub 1 t/m 8 gelden voor elke individuele magistraat en vereisen geen bijkomende middelen.
Ö In gerechtelijke onderzoeken met een
normaal te verwachten duurtijd van
maximum 6 maanden
De opdrachten hoger vermeld sub 9 en 10 dienen niet nageleefd en worden enkel van toepassing wanneer de voorziene termijn van 6 maanden overschreden wordt. Hier moet dus een interne controle binnen het parket worden ingesteld.
De controle en de opvolging bedoeld sub 9 en 10 omvat ook de inhoud (grond) van het dossier. Het Openbaar Ministerie kan hiervoor een beroep doen op het reeds bestaand intern formeel én inhoudelijk opvolgingsinstrument dat door de politie wordt gebruikt.
Documenten gebruikt door het Openbaar Ministerie ter uitoefening van de bewaking en controle van de doorlooptijd en kwaliteit (wettelijke plicht Openbaar Ministerie art. 136bis WSV) zijn van inwendige orde en kunnen nooit gevoegd worden bij een strafbundel.
Er wordt verder verwezen naar het in bijlage gevoegde draaiboek dat hierna ter sprake komt.
C. De scharnierfunctie bij de regeling van de procedure
I. Het visum van de (eind)vorderingen tot regeling van de procedure:
De viseur van de raadkamer heeft de opdracht deze vorderingen technisch te controleren vóór de zitting (controle ontvankelijkheid strafvordering: voorbeeld: regeling rechtsgebied, obscuri libelli, etc).
Na de zitting dient hij de beschikking van de raadkamer en de procedure technisch te verifiëren (nuttig hoger beroep bij de K.I. ter fine regularisatie).
II. Het Openbaar Ministerie ter zitting:
Het Openbaar Ministerie ter zitting mag niet verworden tot een loutere formele / passieve deelnemer. De magistraat moet in staat zijn gemotiveerd zijn stelling te verdedigen.
Deze opdrachten gelden voor alle gerechtelijke onderzoeken en vereisen in principe geen bijkomende middelen. Ze kunnen gerealiseerd worden mits een goede interne organisatie (intern werkdocument Openbaar Ministerie luik A).
Er wordt verwezen naar het in bijlage gevoegde draaiboek dat hierna ter sprake komt
V. INVULLEN VAN DE VORDERINGEN EN
KANTSCHRIFTEN GERICHT AAN DE
ONDERZOEKSRECHTER
De omvang van de saisine van de onderzoeksrechter blijkt uit de rechtsvorderingen waarmee hij door het Openbaar Ministerie gevat wordt. Bij het opstellen van vorderingen tot het instellen of het uitbreiden van gerechtelijk onderzoek dient er bijgevolg zorg voor gedragen te worden dat de saisine zo scherp mogelijk wordt omschreven. Alle bovenvermelde aanbevelingen dienen bij het opstellen van dergelijke vordering in acht genomen te worden.
Bijzonder belangrijk is het precies vermelden op elke vordering van de stukken – processen-verbaal of notitiedossiers met inventaris – die eraan gehecht worden. Uit deze stukken blijkt immers welke feiten het voorwerp uitmaken van de saisine en omschreven worden in de vordering.
Een uitbreidende vordering wordt niet meer genomen tenzij tijdig en absoluut relevant met het basismisdrijf.
Indien stukken louter ter informatie of kennisgeving worden overgemaakt dient dat duidelijk te blijken, en dient dat bijgevolg expliciet vermeld en omschreven te worden.
Voortaan wordt het gebruik van kantschriften ‘ter beschikking’ ter attentie van de onderzoeksrechter verboden. Deze kantschriften hebben immers tot gevolg dat de onderzoeksrechter daadwerkelijk wordt belast met de misdrijven waarvan sprake in de stukken die bij zulk kantschrift worden gevoegd.
Indien de onderzoeksrechter reeds belast is met de feiten zal het kantschrift dat duidelijk vermelden. Dan gaat het enkel om navolgende stukken die geen nieuwe feiten bevatten.
Indien het de bedoeling is de onderzoeksrechter louter in kennis te stellen, en hem niet te vatten met nieuwe feiten, zal het kantschrift duidelijk vermelden “Overgemaakt ter kennisname, Uw ambt wordt niet gevat met bijkomende feiten”. In elk geval zal elk kantschrift een duidelijke inventaris bevatten van de stukken die worden inventaire précis des pièces trans-mises au overgemaakt aan de onderzoeksrechter, en zal de juge d’instruction et indiquera clairement et reden van overmaking duidelijk en expliciet wordt explicitement le motif de la transmission, si vermeld zodat geen enkele twijfel kan bestaan bien qu’il ne peut y avoir aucun doute quant à over de saisine van de onderzoeksrechter. la saisine du juge d’instruction.
Indien het echter de bedoeling is de onderzoeksrechter bijkomend te vatten met nieuwe feiten zal een uitbreidende vordering genomen worden waarbij de nieuwe feiten zoals gezegd zeer precies omschreven worden met verwijzing naar de aangehechte stukken die expliciet en accuraat vermeld worden.
Wat de teneur van een uitbreidende vordering betreft, wordt verwezen naar de richtlijnen opgenomen in onderhavige omzendbrief en in het in bijlage gevoegd draaiboek.
Er dient een uniform model gevolgd qua kleur en concept wat betreft vorderingen en kantschriften van het Openbaar Ministerie (cfr. ook logo).
VI. DRAAIBOEK
In bijlage wordt een draaiboek gevoegd inzake de strijd tegen de gerechtelijke achterstand, de beheersing en bewaking van het gerechtelijk onderzoek en de doorlooptijden. In dit draaiboek wordt verder in detail ingegaan op de uit te voeren opdrachten van interne kwaliteitscontrole.
Het draaiboek preciseert in deel I de wijze waarop het Openbaar Ministerie zijn vorderings- en controlerecht moet uitoefenen, terwijl deel II de juridisch-technische ondersteuning geeft met het oog op de bewaking van de ontvankelijkheid van de strafvordering en de burgerlijke partijstelling.
Deel III geeft een voorbeeld van het intern werkdocument van het Openbaar Ministerie.
VII. MODELLEN
Zie bijlagen
VIII. INWERKINGTREDING
Deze omzendbrief treedt in werking op 15 september 2010.
Cependant, si l’intention est de saisir le juge d’instruction de nouveaux faits, une réquisition complémentaire sera prise, définissant, tel qu’indiqué, les faits très précisément, avec renvoi aux pièces annexées, qui seront explicitement et minutieusement mentionnées. Pour ce qui est de la teneur d’une réquisition complémentaire, il est renvoyé aux directives reprises dans la présente cir-culaire et dans le manuel en annexe.
Brussel, 18 mei 2010. Bruxelles, le 18 mai 2010.
Cédric VISART de BOCARME De procureur-generaal bij het hof van beroep te Le procureur général près la cour d’appel à Gent, Gand,
Frank SCHINS De procureur-generaal bij het hof van beroep te Le procureur général près la cour d’appel à Antwerpen, Anvers,
Yves LIEGEOIS De procureur-generaal bij het hof van beroep te Le procureur général près la cour d’appel à Bergen, Mons,
Claude MICHAUX De procureur-generaal bij het hof van beroep te Le procureur général près la cour d’appel à Brussel, Bruxelles,
Inhoud
Deel I
A. Inleiding
7
B. Oorzaken van de (onredelijke) duur
I De (inleidende) vordering van het Openbaar Ministerie 10
II Het gerechtelijk onderzoek zelf
III De beschikking tot mededeling en de eindvordering (uitbreidende vordering 12 van het Openbaar Ministerie
IV De verzoekschriften Franchimont 13
V De regeling van de rechtspleging voor de raadkamer of kamer van inbeschuldigingstelling
C. Actueel bestaande achterstand: beleidsoptie
14
D. Voorkoming van nieuwe achterstand
15
Krachtlijnen
I Bewaking capaciteit: Controle op de instroom van het (complex) gerechtelijk en de opstart van het (complex) opsporingsonderzoek
A. Het arrondissementeel rangeerstation
B. Scharnierfunctie binnen het Openbaar Ministerie (interne kwaliteitscontrole) 16
II Bewaking strafvordering 17
III Bewaking aflijning, verdere voortgang en regelmatigheid gerechtelijk 18 onderzoek -Aflijning gerechtelijk onderzoek
1 De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie
a. De inleidende
b. De uitbreidende 23 2 De burgerlijke partijstelling 24 3 Heterdaad 4 Mini-instructie
-Permanente bewaking voortgang en regelmatigheid van het gerechtelijk onderzoek 25 1 Het werkdocument van het Openbaar Ministerie
3
2 Evolutieve eindvordering 27 3 De interne opvolging van de politie 28 4 Planning: Actieplan: Case management: Partnership
-Samenstelling van het strafdossier 30
IV Bewaking redactie eindvordering 31
E. Aandachtspunten voor het Openbaar Ministerie bij het toezicht op en de beheersing van het gerechtelijk onderzoek
32
I Verzoek tot bijkomend onderzoek door burgerlijke partij of inverdenkinggestelde II Parallel onderzoek 36 III Proactieve recherche t.o.v. reactieve recherche 37 IV De beschikking van verwijzing en het hoger beroep hiertegen 39 V Zuivering van de nietigheden 40 VI Controlebevoegdheid van de kamer van inbeschuldigingstelling: rol van 45
het Openbaar Ministerie
Deel II
F. Controle van de ontvankelijkheid van de strafvordering
Taalgebruik
Bevoegdheid 49
I Ratione personae
a. Algemene principes
b. Procedurele beletsels kunnen bestaan i.v.m. de vervolging Ö Minderjarigen Ö Militairen 50 Ö Bepaalde categorieën van personen: deze personen zijn niet immuun tegen
strafvervolgingen maar worden wegens hun bijzondere status aan speciale procedures onderworpen
1 Magistraten en hoge functionarissen (voorrecht van rechtsmacht)
2 Federale en gemeenschaps- en gewestministers (artikel 103 55 grondwet) alsook federale en gewestelijke staatssecretarissen (artikel 104 grondwet) in verband met misdrijven gepleegd in en buiten de uitoefening van hun ambt (artikelen 103, 104, 125, 126 en 147 grondwet)
Ö Immuniteiten 56 4
1 De Koning
2 Parlementsleden
3 Europarlementsleden 57
4 Buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken
5 Diplomatieke ambtenaren 58
6. Consulaire ambtenaren Ö Journalisten (Wet van 7 april 2005 ter bescherming van het 59 journalistiek bronnengeheim (B.S. 27 april 2005)
Ö Rechtspersonen (Wet van 4 mei 1999 tot invoering van de 60 strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, in werking getreden op 2 juli 1999)
II Ratione loci 62
a. Territoriale misdrijven
b. Extra territoriale misdrijven 64
1. Algemene principes
2. Bijzondere principes 65 Ö Officieel bericht van de vreemde overheid of de klacht van de benadeelde Ö De aanwezigheid van de verdachte op Belgisch grondgebied 67 Ö Speciale filter voor zware inbreuken tegen het internationaal humanitair
recht en sommige andere internationale misdrijven 68
III Ratione materiae
a. Algemene principes
b. Uitzonderingen 70 Ö Douane en accijnzen Ö Klachtmisdrijven Ö Verbod van dubbele vervolging: Het principe – Toepassingsgevallen 71
ไธ€ Lopend een gerechtelijk onderzoek
ไธ€ Beslissing onderzoeksgerecht 72
ไธ€ Aanhangig bij bodemrechter
4. Uitspraak door bodemrechter 73 Ö Vereiste van aangifte/bericht
1 Misdrijven in het buitenland gepleegd
2 Fiscale misdrijven 74
IV Federaal parket 75
a. Facultatieve bevoegdheid
b. Exclusieve bevoegdheid 78
c. Algemene bevoegdheid 79
Strafuitsluitende verschoningsgronden
Voorwaarden om zich burgerlijke partij te kunnen stellen
6
1. Grondvoorwaarden 92
a. Hoedanigheid Ö Rechtsbekwaam Ö Handelingsbekwaam
b. (Rechtmatig) belang 94
c. Beweren benadeeld te zijn geweest (artikel 63 WSV) 95 Ö Reële schade Ö Persoonlijke schade 96
� o V.Z.W. en instelling van openbaar nut 97
� o Beroepsvereniging 98
� o Gemachtigde ambtenaar of stedenbouwkundige inspecteur en College 99
van burgemeester en schepenen Ö Een schade veroorzaakt door het vervolgde misdrijf Ö De strafrechter is bevoegd om schadevergoeding toe te kennen 100 Ö De benadeelde vraagt de vergoeding van de schade 101
2. Vormvoorwaarden 102
a. De burgerlijke partijstelling bij de onderzoeksrechter
Ö Die het gerechtelijk onderzoek opent i De akte van burgerlijke partijstelling ii Bij de bevoegde onderzoeksrechter 105 iii Vertegenwoordiging van de burgerlijke partij 106
. Natuurlijke personen
. Rechtspersonen iv De consignatie van een borgsom 108 v Woonstkeuze 109
Ö Bij wege van voeging bij de reeds ingestelde strafvordering 110
b. De burgerlijke partijstelling voor de onderzoeksgerechten 111 Ö Algemeen principe Ö Verbod van uitbreidende burgerlijke partijstelling bij wege van voeging 112 Ö Toetsing van de ontvankelijkheid van de burgerlijke partijstelling
van de onderzoeksgerechten Ö Bijzondere regelgeving: de burgerlijke partijstelling en de heropening 113 van het gerechtelijk onderzoek
c. Gerechtskosten 114
d. Houding van het Openbaar Ministerie t.o.v. de burgerlijke partijstelling 115 bij de onderzoekrechter
Deel III
H. Werkdocument van het Openbaar Ministerie
Deel I
A. Inleiding
Het is een fundamentele opdracht van het Openbaar Ministerie dat eenieder die strafbare feiten pleegde, beteugeld wordt binnen een maatschappelijk aanvaardbare termijn (die alleszins korter moet zijn dan de wettelijk bedoelde redelijke termijn), op een proportioneel maatschappelijk relevante wijze en waarbij aandacht wordt besteed aan het herstel van het aangedane leed (De modernisering van Justitie: een doelstelling voor het Openbaar Ministerie: Beleidsplan 25 juni 2007).
Diverse factoren liggen aan de basis van het te trage verloop strafproces en van de
gerechtelijke achterstand; zo ondermeer:
1) lawine en complexiteit van wetgeving die (te) vaak ondoordacht wordt ingevoerd
2) (gekoppeld aan 1)) een te kort aan bestaande werkingsmiddelen bij de
magistratuur (materieel en personeel)
3) niet optimaal gebruik van bestaande middelen.
Alleen deze derde factor ligt binnen het onmiddellijk bereik van de magistratuur, moet op relatief korte termijn voor verbetering vatbaar zijn en is bovendien kostenbesparend.
Vooreerst worden er oorzaken van de maatschappelijk onaanvaardbare duur van een aantal gerechtelijke onderzoeken ontleed.
Beeldvorming
De statistisch analisten van het College van Procureurs-generaal hebben op nationaal niveau een onderzoek gedaan inzake de doorlooptijden van de gerechtelijke onderzoeken (rapport d.d. 15 juni 2009).
Belangrijk zijn volgende vaststellingen.
Aantal problematische gerechtelijke onderzoeken: Het totaal aantal gerechtelijke onderzoeken die meer dan twee jaar voorheen in onderzoek werden gesteld en waarvoor op 10 januari 2009 nog geen regeling van rechtspleging is, bedraagt 6138 dossiers.
In deze onderzoeken dreigt een probleem van de overschrijding van de redelijke termijn.
Immers, na het gerechtelijk onderzoek als dusdanig, komt nog de termijn van het opstellen van de eindvordering en de procedure van regeling van de rechtspleging, hetgeen al vlug één jaar en meer toevoegt aan de doorlooptijd van een strafdossier. Vaak verklaart de raadkamer het strafdossier niet in staat waarop het gerechtelijk onderzoek wordt hernomen.
Doorlooptijden gerechtelijke onderzoeken: Zelfs eenvoudige dossiers doorlopen vaak de klassieke rechtsgang: van opsporingsonderzoek naar gerechtelijk onderzoek tot aan beschikking tot mededeling, vordering tot verwijzing en uiteindelijk de procedure ten gronde voor de correctionele rechtbank. Dit geeft aanleiding tot een onredelijk lange duurtijd van strafprocessen. Voor de strafzaken in de ecofin-sfeer is de doorlooptijd ronduit dramatisch:
� o tussen 2004 en 2008 maakten de ecofin-zaken slechts 3,83% uit van het totaal aantal inonderzoekstellingen;
� o de ecofin-zaken (in het bijzonder deze i.v.m. fiscale fraude) hebben de langst gemiddelde doorlooptijd tussen de binnenkomst op het parket en de regeling van de rechtspleging namelijk 2154 dagen (= ongeveer 6 jaar);
� o in 2008 presteerden de rechercheurs van de ganse federale gerechtelijke politie volgend aantal uren “onderzoek”: voor fraude 379.821 uren, voor witwassen 215.721 uren (investering capaciteit).
Het eindresultaat voor de bodemrechter dreigt zich te beperken tot een loutere schuldigverklaring (overschrijding redelijke termijn) als al niet de verjaring van de strafvordering dient vastgesteld.
Onlangs heeft het Hof van Cassatie beslist dat de schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn ook kan aangevoerd worden in elk stadium van de rechtspleging, dus ook tijdens het gerechtelijk onderzoek (Hof van Cassatie 8 april 2008: P.07.1903N).
Kortom, het strafrechtelijk optreden wordt in zulk geval van elke maatschappelijke relevantie ontdaan met als gevolg:
1° Terechte kritiek op de “werking” van justitie in het algemeen 2° Elke geroutineerde verdachte kan jaren ongestoord zijn praktijken voortzetten en blijven beschikken over een blanco strafregister 3° Het wordt nog moeilijk de onderzoekers en magistraten te blijven motiveren.
Voorafgaande opmerkingen
1. Wanneer vanuit het standpunt van het Openbaar Ministerie het verloop van het gerechtelijk onderzoek kritisch zal worden geanalyseerd zal dit Openbaar Ministerie eveneens er zelf over moeten waken geen onnodige vertraging te veroorzaken bij de strafvervolging (zoals ondermeer bij het tijdig nemen van vorderingen tot de onderzoeksrechter, het zuiveren van een strafdossier, de redactie van de eindvordering en het verlenen van dagstelling ten gronde). Kortom, er moet door het Openbaar Ministerie geïnvesteerd in een efficiëntere werkwijze, waarover verder meer.
2. De navolgende analyse i.v.m. oorzaken van de (onredelijke) duur van het gerechtelijk onderzoek is het resultaat van een jarenlange confrontatie met de praktijk en volgt ook uit de nuchtere vaststellingen bij de lezing van de verslaggeving lang onderzoek (artikel 136bis WSV).
3. Het hogervermeld cijfermateriaal i.v.m. de langdurige onderzoeken toont aan dat er een nationaal structureel probleem is bij de aanpak en de beheersing van het gerechtelijk onderzoek.
B. Oorzaken van de (onredelijke) duur
Vanaf het nemen van een vordering tot het instellen van een gerechtelijk onderzoek en de uiteindelijke beslissing van de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling zijn er een aantal terugkerende factoren die vertragend werken en vaak een ongelukkig samenspel vormen.
Hierna volgt een overzicht.
I. De (inleidende) vordering van het Openbaar Ministerie
De vordering nopens de te onderzoeken feiten kan te algemeen zijn en niet duidelijk afgelijnd in tijd en ruimte (waar dit vaak wél mogelijk is).
Soms is deze vordering nog voorafgegaan door een uitgebreid informatief onderzoek, dat dan in een niet overzichtelijke en onduidelijke leesbare staat aan de onderzoeksrechter wordt overgemaakt, soms met een persoon die juist op dat ogenblik door het parket van zijn vrijheid wordt beroofd..
II. Het gerechtelijk onderzoek zelf
⇒ Gebrek aan gespecialiseerde kennis: opbouw, behoud, continuïteit
Dit fenomeen wordt vastgesteld in hoofde van:
.ย• het Openbaar Ministerie .ย• de onderzoeksrechter .ย• de politiedienst
Het gebrek aan voldoende en beschikbare parate kennis doet zich vooral voor in misdrijven met een financieel-economische dimensie. Het heeft een enorme impact op de leiding, toezicht en efficiëntie van het gerechtelijk onderzoek.
Wat betreft het Openbaar Ministerie en de politie zijn er in ecofin dossiers nog bijkomende problemen:
-duur van de (interne) opleiding, verloop binnen korps en dus verlies van de investering.
Soms durft dit de vorm aannemen van een vlucht: de werksituatie en -last mag niet uitzichtloos worden.
-duur van het onderzoek: vervanging magistraten en onderzoekers.
⇒ Geen opvolging van het gerechtelijk onderzoek Vaak wordt vastgesteld dat het onderzoek gewoon stilligt ingevolge het uitblijven van opdrachten of de uitvoering ervan: het wordt slechts terug ter hand genomen bij het uitbrengen van verslag van lang onderzoek of bevraging door de kamer van inbeschuldigingstelling.
⇒ Het deskundig onderzoek: opdracht en duur
Er is te weinig communicatie tussen de opdrachtgevende magistraat en de deskundige. Soms heeft de deskundige geen benul wat precies dient onderzocht en waarom; vaak is ook de opdracht zelf veel te algemeen (vb. onderzoek van de boekhouding). Soms worden de deskundige verslagen in ecofin dossiers onvoldoende gelezen door de onderzoeksrechters. De duur van een expertise is te vaak buiten proportie (2 jaar voor een eenvoudig schriftonderzoek).
De magistraat bepaalt de duur waarbinnen de deskundige zijn opdracht dient beëindigd en zijn verslag ingediend.
Op overschrijding van de termijn staat de sanctie van vermindering van de honoraria (art. 2 KB 28 december 1950: Algemeen reglement op de gerechtskosten). Erg efficiënt is zulks niet vermits een aantal deskundigen niet of weinig gemotiveerd zijn gezien de wettelijk voorziene honoraria.
• De burgerlijke partijstelling: zie apart hoofdstuk
• Rogatoire opdrachten: duur en voorwerp
.ย• Opportuniteit: te vaak komt het voor dat rogatoire opdrachten worden uitgeschreven die door het buitenland om diverse redenen niet worden uitgevoerd (gebrek aan kennis buitenlands recht / geen prioriteit). Gedurende die wachttijd ligt het gerechtelijk onderzoek gewoonlijk stil. Na jaren vruchteloos wachten wordt het onderzoek dan toch maar afgesloten zonder uitvoering, hetgeen voor de inverdenkinggestelde vaak een dankbaar argument is. Bovendien wordt het uitschrijven en uitblijven van een rogatoire opdracht met succes ingeroepen door de verdediging om een einde te stellen aan de voorlopige hechtenis.
.ย• Voorafgaande contacten buitenland .ย• Redactie in overleg met buitenland .ย• Tussenkomst Eurojust en federaal parket
⇒ Capaciteit politie: Zie COL 12/98 blz. 54 Alleszins in complexe dossiers is een voorafgaande bespreking i.v.m. de beschikbare politionele middelen noodzakelijk: thans dient vastgesteld dat een aantal opdrachten van onderzoeksrechters gewoon niet worden uitgevoerd met als motief: “gebrek aan capaciteit” en “andere prioriteiten”. Vaak wordt bij de aanvang van het onderzoek voor bepaalde acties (vb huiszoeking) voldoende capaciteit geleverd, die dan wordt afgebouwd met als gevolg dat de informatie niet kan verwerkt worden binnen redelijke termijn.
⇒ Gebrekkige samenstelling strafbundel:
Een louter chronologische (op basis van datum binnenkomst in kabinet onderzoeksrechter) opeenstapeling van processen-verbaal en stukken maakt een dossier onleesbaar. Het toevoegen van identieke fotokopieën is pure ballast. Belang van nummering, inventarisatie en onderkaften.
⇒ De uitbreidende vordering van het Openbaar Ministerie: zie apart hoofdstuk
III. De beschikking tot mededeling en de eindvordering (en de uitbreidende vordering van het Openbaar Ministerie)
⇒ De beschikking tot mededeling:
Het gebeurt dat ter gelegenheid van de verslaggeving lang onderzoek het Openbaar Ministerie vaststelt dat het gerechtelijk onderzoek de facto reeds afgesloten is; de onderzoeksrechter heeft het onvoldoende opgevolgd en de beschikking tot mededeling werd dan ook niet opgesteld. Het tegendeel doet zich eveneens voor: een beschikking tot mededeling wordt opgesteld en na lezing stelt het Openbaar Ministerie vast dat een aantal essentiële onderzoeksdaden niet werden uitgevoerd.
⇒ De eindvordering: worden een aantal terugkerende fenomenen vastgesteld:
Duurtijd: in min of meer complexe zaken is het tijdverloop tussen de beschikking tot
mededeling en het opstellen van de eindvordering soms méér dan een jaar.
Er moet een maximumtermijn voor de redactie van de eindvordering worden bepaald én gecontroleerd én nageleefd.
De bestaande richtlijnen worden niet nageleefd, hetgeen ernstige problemen geeft in dossiers met aangehoudenen.
Uitbreidende vordering: vaak wordt dan vervolgens het dossier nog eens teruggestuurd
naar de onderzoeksrechter met een aanvullende opdracht of een vordering tot uitbreiding van het gerechtelijk onderzoek: uiteraard wekt dit na zulk tijdsverloop wrevel op bij de onderzoeksrechter en de politie. De regel terzake moet dus zijn: zo kort mogelijk na mededeling en “alles ineens”.
Soms worden nutteloze bijkomende onderzoeken gevorderd louter om te ontsnappen aan de redactie van de eindvordering.
IV. De verzoekschriften Franchimont
Het Openbaar Ministerie dienst steeds – zij het bondig – haar standpunt te motiveren met verwijzing naar de stukken van de strafbundel. Bij het motiveren van zijn beschikking dient de onderzoeksrechter te waken over het vermoeden van onschuld en onpartijdigheid, zoniet dreigt wraking en vervanging (Hof van beroep Antwerpen 4 juni 2007, Eerste Kamer).
V. De regeling van de rechtspleging voor de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling
De termijn tussen de overmaking van de slotvordering en de oproeping voor verwijzing is soms onredelijk (soms in functie van de verslaggeving door de onderzoeksrechters).
Bij de behandeling van de raadkamer kent de parketmagistraat meestal de inhoud van het dossier niet. Hij kan geen enkel verweer bieden tegen een argument van de verdachte of de burgerlijke partij zodat de zaak vaak onbepaald wordt uitgesteld.
C. Actueel bestaande achterstand: beleidsoptie
Zoals in de inleiding vermeld zijn er nationaal een indrukwekkend aantal gerechtelijke onderzoeken nog lopend die dreigen elke maatschappelijke relevantie te verliezen (zie rapport statistische analisten parket-generaal).
Het is noodzakelijk een onmiddellijk overzicht van deze dossiers te krijgen waarna zo vlug mogelijk in overleg procureur des Konings – parket-generaal een voorstel dient geformuleerd of een beslissing genomen.
Het zijn ondermeer deze dossiers die blijven wegen op het beleidsplan van het Openbaar Ministerie en blijven (mogelijk nutteloze) capaciteit eisen.
D. Voorkoming van nieuwe achterstand
Krachtlijnen
Het Openbaar Ministerie moet investeren in een nieuwe werkwijze waarvan de krachtlijnen zijn:
I. Bewaking capaciteit
⇒ Het Openbaar Ministerie en de politiediensten beschikken slechts over een beperkte capaciteit (aantal en specialisatie); die moet dus optimaal aangewend worden en terzake moeten duidelijke en bindende afspraken worden gemaakt.
II. Bewaking strafvordering
⇒ Het Openbaar Ministerie heeft – behoudens inzake douane en accijnzen en de burgerlijke partijstelling – de exclusiviteit van het recht om te vervolgen. Dit impliceert dan ook dat het Openbaar Ministerie moet waken over de regelmatigheid (ontvankelijkheid) van de strafvordering en terzake een permanente controle moet uitoefenen zowel bij de aanvang van het gerechtelijk onderzoek als tijdens het verloop ervan.
III. Bewaking aflijning, verdere voortgang en regelmatigheid van het gerechtelijk onderzoek
• Het Openbaar Ministerie moet afgelijnde en bewuste keuzes maken in zijn vorderingsrecht met als doel de beheersing van het gerechtelijk onderzoek zowel in tijd als complexiteit.
• Het Openbaar Ministerie moet het gerechtelijk onderzoek ook permanent naar de grond opvolgen. Dit maakt het mogelijk tijdig de passende vorderingen te nemen en stelt de vervanger of opvolger van de magistraat niet voor vaak problematische situaties.
IV. Bewaking redactie eindvordering
⇒ De eindvordering in ontwerp groeit met de evolutie van het onderzoek (door de inhoudelijke opvolging) zodat deze quasi af is bij de beschikking tot mededeling.
Ter realisatie van deze krachtlijnen dient op arrondissementeel niveau een rangeerstation opgericht (krachtlijn I) en binnen het Openbaar Ministerie de functie van scharniermagistraat ingevoerd (krachtlijn I t/m IV). Dit is de magistraat belast met de interne kwaliteitsbewaking.
* * * * *
I. Bewaking capaciteit
Controle op de instroom van het (complex) gerechtelijk onderzoek en de opstart van een (complex) opsporingsonderzoek.
A) Het arrondissementeel rangeerstation: management van de (gerechtelijke) onderzoeken.
Definitie van het complex onderzoek:
Men spreekt van een complex onderzoek wanneer (proactieve of reactieve) recherchedaden zich over een bepaalde tijd spreiden, een bepaalde graad van complexiteit kennen, leiden tot een significante inzet van recherchecapaciteit, en om deze redenen een efficiënt en doelgericht beheer ervan vereisen.
Begrip, doelstelling en werking van het rangeerstation wordt toegelicht in “Het strategisch plan voor de Modernisering van het Openbaar Ministerie” (hierna het “Plan”) onder referte 1.3.2.1. en 2.3.3.
De gesprekspartner van de politie zal in principe de magistraat van het Openbaar Ministerie belast met de scharnierfunctie zijn.
In feite is het rangeerstation een overlegplatform tussen magistraten en de politie in verband met het management van gerechtelijke (en ook opsporings-) onderzoeken en vervolgens van het gerechtelijk (en ook opsporings-) onderzoek ut singuli (zie verder: Planning).
In principe zal dit gebeuren in 3 stappen.
Eerste stap: Voorafgaand aan opsporingsonderzoek
De magistraat van het Openbaar Ministerie zal bij het al dan niet opstarten van een
opsporingsonderzoek rekening houden met een aantal factoren:
.ย• Controle ontvankelijkheid van de strafvordering
.ย• Prioriteit
.ย• Informatiepositie
.ย• Opportuniteit
.ย• Veiligheidsplannen
.ย• Beschikbaarheid expertise
.ย• Capaciteit en behoud ervan: rekening houdend met noden B.O.M. magistraat / Federaal parket
Tweede stap: Het opsporingsonderzoek
Eens de magistraat beslist het strafonderzoek op te starten wordt met de politie duidelijke
afspraken gemaakt i.v.m.:
.ย• Voorwerp onderzoek
.ย• Feiten
.ย• Duur
.ย• Capaciteit
Periodieke opvolging en evaluatie van de resultaten moet voorzien worden (al dan niet voortgang van strafonderzoek).
Derde stap: Het gerechtelijk onderzoek
Wanneer een gerechtelijk onderzoek wordt gevorderd maakt het Openbaar Ministerie afspraken met de onderzoeksrechter i.v.m. de saisine en de capaciteit (zie verder).
B) Scharnierfunctie binnen het Openbaar Ministerie
In elk gerechtelijk arrondissement wordt een of meerdere magistraten door de korpschef belast met een “scharnierfunctie” (zie het “Plan” referte 2.3.3.). Het zijn per definitie doorwinterde magistraten die zich kunnen laten bijstaan door juristen en criminologen.
Deze magistraten staat in voor de organisatie van :
• Het Openbaar Ministerie in het arrondissementeel rangeerstation
⇒ Controle ontvankelijkheid van de strafvordering Idem controle met nazicht toelaatbaarheid i.v.m. de burgerlijke partijstelling.
⇒ Het gerechtelijk onderzoek: controle en beheersing van de saisine Zie het “Plan” referte 1.3.2.2.
⇒ Controle op het vorderingsrecht (en bewaking van de kwaliteit ervan) van het Openbaar Ministerie.
⇒ Systematische en daadwerkelijke opvolging van het strafonderzoek (gerechtelijk en opsporingsonderzoek)
Periodieke controle i.v.m.: .ย• Respecteren afspraken .ย• Voortgang
Invulling vorderingsrecht en controleplicht over het verloop van het gerechtelijk onderzoek: .ย• Inhoudelijke opvolging: Invulling 136bis WSV
Ratio: op die wijze kan elk lid van het Openbaar Ministerie op gelijk welk ogenblik kennis nemen van de stand en de inhoud van het strafonderzoek (met als bijkomend voordeel: gemotiveerde vorderingen i.v.m.: voorlopige hechtenis / Franchimont / controle K.I.). Doorstroming van deze informatie naar Parket-generaal.
ย• Periodieke controle wettigheid of regelmatigheid van de procedure. .ย• Controle op de bepaling van de richting van het dossier en gevolg t.a.v. nog te verrichten onderzoekshandelingen (eventueel afsplitsing /
P.M. criminele zaken).
II. Bewaking strafvordering
Het Openbaar Ministerie zal vooraleer zelf enige vordering te nemen alle aspecten van de ontvankelijkheid van de strafvordering onderzoeken (voor details zie deel II F en G).
Vervolgens wordt een permanente controle ingebouwd naar de wettigheid en regelmatigheid van de procedure (zie verder).
Op die wijze kunnen eventuele nietigheden in een zo vroeg mogelijk stadium gezuiverd worden (melding aan procureur-generaal en toepassing van artikel 235bis 6 WSV).
III. Bewaking aflijning, verdere voortgang en regelmatigheid van het gerechtelijk onderzoek
* Aflijning gerechtelijk onderzoek
Het gerechtelijk onderzoek wordt geopend en later eventueel uitgebreid door:
1) de (schriftelijke) vordering van hetOpenbaar Ministerie:
a) inleidende
b) uitbreidende
2) de aanstelling als burgerlijke partij
3) de autosaisine in geval van heterdaad (artikel 59 WSV) 4) de autosaisine in geval van mini-instructie (artikel 28septies WSV)
1) De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie
a. Deinleidende
Het Openbaar Ministerie heeft – behoudens inzake douane en accijnzen en de burgerlijke partijstelling – de exclusiviteit van het recht om te vervolgen.
Dit impliceert het recht de misdrijven waarvoor een gerechtelijk onderzoek wordt gevorderd precies af te lijnen.
De onderzoeksrechter heeft het recht om te onderzoeken, maar binnen zijn saisine,
d.w.z. beperkt tot de misdrijven waarvoor het Openbaar Ministerie hem vordert te onderzoeken.
De verhouding Openbaar Ministerie en onderzoeksrechter vindt men terug in de artikelen 56 en 61 WSV.
Artikel 56. [§1. De onderzoeksrechter draagt de verantwoordelijkheid voor het gerechtelijk onderzoek dat zowel à charge als à décharge wordt gevoerd. Hij waakt over de wettigheid van de bewijsmiddelen en de loyauteit waarmee ze worden verzameld. Hij mag zelf de onderhandelingen verrichten die behoren tot de gerechtelijke politie, het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. De onderzoeksrechter heeft in de uitoefening van zijn ambtsverrichtingen het recht om het optreden van de openbare macht rechtstreeks te vorderen. Hij beslist of het noodzakelijk is dwang te gebruiken of inbreuk te maken op de individuele rechten en vrijheden.
Wanneer hij in de loop van een gerechtelijk onderzoek feiten ontdekt die een misdaad of een wanbedrijf kunnen uitmaken dat bij hem niet is aangebracht, stelt hij de procureur des Konings hiervan onmiddellijk in kennis. […]
Artikel 61. Buiten de gevallen van ontdekking op heterdaad, verricht de onderzoeksrechter geen daad van onderzoek en van vervolging dan na de processtukken aan de procureur des Konings te hebben meegedeeld. […] De onderzoeksrechter vaardigt evenwel, indien daartoe grond bestaat, het bevel tot medebrenging […] uit, zonder dat [dit bevel] moeten zijn voorafgegaan door de conclusie van de procureur des Konings.
De wettelijke regeling i.v.m. de vorderingen van het Openbaar Ministerie zijn terug te vinden in de artikelen 53, 54, 64 en 70 WSV.
Het Openbaar Ministerie moet de feiten (misdrijven) zo precies mogelijk omschrijven en beperken in tijd en ruimte.
Het moet voor de onderzoeksrechter duidelijk zijn welke gedragingen of verzuimen het Openbaar Ministerie als geheel bedoelt.
Het kan niet langer meer geduld worden dat een gerechtelijk onderzoek als een inktvlek uitloopt omwille van hetzij de vaagheid (algemeenheid) van de vordering van het Openbaar Ministerie hetzij eigen initiatieven van de onderzoeksrechter op basis van een foutieve interpretatie van begrippen als samenhang of collectiviteit, waarbij de onderzoeksrechter er verkeerdelijk vanuit gaat dat het toch om dezelfde feiten gaat.
Samenhang
Dit begrip veronderstelt noodzakelijkerwijze een verscheidenheid van misdrijven.
Het bestaan van samenhang hangt af van de onaantastbare beoordeling van de feiten door het vonnisgerecht (Handboek strafvordering: R. Verstraeten: 1490). Deze feitelijke beoordeling grijpt dus procedureel plaats in een veel later stadium dan het gerechtelijk onderzoek.
M.a.w. de onderzoeksrechter kan niet op eigen initiatief zijn onderzoek uitbreiden tot misdrijven die – verondersteld – samenhangen met die waarvoor hij wel gevorderd werd.
Collectieve of voortgezette misdrijven
De band tussen de afzonderlijke misdrijven vormt de eenheid van opzet. Ook de beoordeling van dit opzet behoort de bodemrechter toe en hetzelfde principe geldt als bij de samenhang.
Onsplitsbaarheid
D.w.z. dat een en dezelfde criminele gedraging (van eenzelfde persoon) in concreto meer dan een tenlastelegging oplevert (vb. valsheid in geschriften met het oogmerk een oplichting te plegen). In feite gaat het dus om een probleem van kwalificatie.
Welnu de onderzoeksrechter wordt niet gevat met een kwalificatie (die hij overigens kan wijzigen) maar met een feit (in rem). Bij onsplitsbaarheid is dus geen probleem wat saisine betreft.
Voortdurende en gewoontemisdrijven
Voortdurend: het is de ononderbroken en door de dader bestendigde toestand die strafbaar wordt gesteld.
Gewoontemisdrijf: de feiten worden enkel door hun gewoonte (repetitief karakter) strafbaar.
Het gaat dus om een te onderzoeken toestand of een gewoonte en dus om hetzelfde feit. Ook hier is geen probleem van saisine.
* * * * *
Inlichtingen
Wanneer, binnen zijn saisine, de onderzoeksrechter kennis krijgt van andere feiten kan hij dienaangaande nadere inlichtingen doen inwinnen (opsporing).
Wat hij niet kan is terzake onderzoeksdaden stellen (o.a. huiszoeking, voorhechtenis).
De onderzoeksrechter zal deze misdrijven ter kennis brengen van het Openbaar Ministerie waarop de procureur des Konings al dan niet een vordering tot uitbreiding van het gerechtelijk onderzoek neemt (artikel 56 1 6° lid WSV).
Een andere mogelijkheid is dat het Openbaar Ministerie in de eindvordering tenlasteleggingen opneemt en personen vervolgt vermeld in de door de onderzoeksrechter verzamelde inlichtingen (Cass. 17 januari 2001).
* * * * *
Conclusie:
ย• Binnen zijn saisine heeft de onderzoeksrechter een grote bewegingsvrijheid m.b.t. de onderzoekshandelingen:
Inverdenkingstellingen: verdachten, medeverdachten .ย• Voorlopige hechtenis .ย• Huiszoekingen, verhoren van getuigen, deskundigen, etc.
ย• Binnen zijn saisine heeft de onderzoeksrechter een kleine bewegingsruimte
m.b.t. de feiten – COL 12/98 blz. 49 → 51:
a) Hij wordt gevat met feiten: m.a.w. in rem
• o Hij is niet beperkt tot de personen aangeduid in de vordering van het Openbaar Ministerie
• o Hij kan de feiten herkwalificeren: dit kan een invloed hebben op de procedure voorlopige hechtenis.
b) De feiten in de vordering(en) van het Openbaar Ministerie De onderzoeksrechter is onbevoegd om onderzoeksdaden te stellen
i.v.m. feiten waarmede hij niet gelast was. (KI Gent 22 juni 2004: De (beperkte) bewegingsvrijheid van de onderzoeksrechter na de saisine in herinnering gebracht: RABG/2005/13 Fr. Schuermans) De onderzoeksrechter die gelast wordt met feiten van witwas gaat zijn saisine niet te buiten wanneer hij het onderliggend misdrijf onderzoekt (KI Antwerpen 29 juni 2007, parket-generaal Antwerpen nr. B 161/01 BB).
ย• Sanctie bij de overschrijding van de saisine:
.ย• De procureur des Konings dient de uitvoering van de bevelen van de onderzoeksrechter te weigeren, zelfs zo het bevel strikt vormelijk regelmatig werd uitgereikt (artikel 28 WSV).
.ย• Nietigheid van de gestelde onderzoeksdaden en wering uit debatten. In een extreem geval werd zelfs besloten tot de onontvankelijkheid van de strafvordering zoals blijkt uit het arrest van het Hof van beroep te Antwerpen, 14de kamer d.d. 20 juni 2007 Citaat:
«11. Geen uitdrukkelijk sanctie is door de wet voorzien indien de onderzoeksrechter onderzoekshandelingen die tot zijn bevoegdheid van onderzoeksrechter behoren stelt ten aanzien van feiten waarvan hij niet gevat werd.
Het stellen van dergelijke onderzoekshandelingen met betrekking tot feiten, waarvan hij niet werd gevat, raakt wel de essentie van de rechtstaat en schendt het beginsel dat de rechter zich zelf niet kan vatten. Door zich zelf te vatten oefent de onderzoeksrechter het vervolgingsrecht uit en komt zijn onafhankelijkheid in het gedrang. Voor het door de onderzoeksrechter tot zijn specifieke eigen bevoegdheid behorende onderzoeksdaden werd aldus afbreuk gedaan aan de fundamentele scheiding van de bevoegdheid te vervolgen en de bevoegdheid te onderzoeken.
Zoals hoger uiteengezet dient te worden vastgesteld dat de onderzoeksrechter vrijwel onmiddellijk na zijn adiëring, zijn rechtsmacht heeft uitgebreid tot andere feiten en dat onder meer het telefoononderzoek mede wordt bevolen voor feiten waarvan de onderzoeksrechter niet was gevat.
Het Hof dient verder vast te stellen dat het onmogelijk is de onderzoekshandelingen die wel en die geen betrekking hebben op de feiten waarvan de onderzoeksrechter door de initiële vordering van het Openbaar Ministerie was gevat, te scheiden. De voormelde, zich tijdens het gerechtelijk onderzoek situerende onwettigheden qua adiëring van de onderzoeksrechter in combinatie met de onrechtmatige telefoontap, wegen op substantiële wijze door in alle relevante aspecten van de thans ten aanzien van beklaagden ten laste gelegde misdrijven.
Door deze van in het begin van het gerechtelijk onderzoek opgetreden onontwarbare vermenging, waardoor de onderzoeksrechter in een belangrijk mate als vervolgende partij is opgetreden, al dan niet op aansturing van de burgerlijke partij, zijn de rechten van verdediging en van een eerlijk proces in de latere procedure ten gronde van bij de aanvang van het strafonderzoek geschonden en dient als sanctie te worden voorzien in de onontvankelijkheid van de strafvordering, die immers uitsluitend gestoeld is op het voorliggend gerechtelijk onderzoek, dat geheel en vanaf de aanvang is aangetast in zijn betrouwbaarheid, zoals door de artikelen 56 en volgende van het Wetboek van Strafvorde