DEEL I. - Inleiding.
Artikel 1. Gebezigde uitdrukkingen en reikwijdte.
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent :
(1) " Gebied " : de zee- en oceaanbodem en de ondergrond ervan voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht;
(2) " Autoriteit " : de Internationale Zeebodemautoriteit;
(3) " werkzaamheden in het Gebied " : alle werkzaamheden in verband met de exploratie en exploitatie van de rijkdommen van het Gebied;
(4) " verontreiniging van het mariene milieu " : de rechtstreekse of niet rechtstreekse inbrenging door de mens van stoffen of energie in het mariene milieu, met inbegrip van de riviermonden, die schadelijke gevolgen heeft of naar alle waarschijnlijkheid zal hebben zoals schade aan de levende rijkdommen en de mariene flora en fauna, gevaar voor de gezondheid van de mens, belemmering van de activiteiten op zee, met inbegrip van het vissen en andere rechtmatige soorten gebruik van de zee, aantasting van de kwaliteit van het zeewater in verband met het gebruik ervan en vermindering van de recreatieve waarde van dit milieu;
(5) a) " storten " :
(i) het zich opzettelijk ontdoen van afval en andere stoffen vanuit schepen of luchtvaartuigen, of vanaf platforms of andere bouwwerken in zee;
(ii) het tot zinken brengen van schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere bouwwerken in zee;
b) onder " storten " wordt niet begrepen :
(i) het zich ontdoen van afval of andere stoffen behorende bij of afkomstig van de normale exploitatie van schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere bouwwerken in zee en van hun uitrusting, waaronder niet begrepen zijn afval en andere stoffen die worden vervoerd door of overgeladen op schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere bouwwerken in zee, gebruikt om zich van deze stoffen te ontdoen, of stoffen die afkomstig zijn van de verwerking van dergelijk afval of andere stoffen aan boord van deze schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere bouwwerken.
(ii) het deponeren van stoffen met een andere oogmerk dan er zich enkel en alleen van te ontdoen mits zulks niet strijdig is met het doel van dit Verdrag.
2. (1) " Staten die Partij zijn " betekent Staten die ermede hebben ingestemd door dit Verdrag gebonden te zijn en voor wie dit Verdrag in werking is getreden.
(2) Dit Verdrag is mutatis mutandis van toepassing op de lichamen genoemd in artikel 305, eerste lid, letters b), c), d), e) en f), die bij dit Verdrag Partij worden in overeenstemming met de voorwaarden die op ieder daarvan toepasselijk zijn, en in zoverre verwijst " Partijen " naar deze lichamen.
DEEL II. - Territoriale zee en aansluitende zone.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 2. Juridische status van de territoriale zee, van het luchtruim boven de territoriale zee en van de bodem en ondergrond van die zee.
1. De soevereiniteit van een kuststaat strekt zich buiten zijn landgebied en zijn binnenwateren en, in het geval van een archipelstaat, zijn archipelwateren, uit over een aangrenzende zeestrook, omschreven als de territoriale zee.
2. Deze soevereiniteit strekt zich uit over het luchtruim boven de territoriale zee en over de bodem en ondergrond van die zee.
3. De soevereiniteit over de territoriale zee wordt uitgeoefend met inachtneming van dit Verdrag en van andere regels van het internationale recht.
Afdeling 2. - Begrenzing van de territoriale zee.
Art. 3. Breedte van de territoriale zee.
Iedere Staat heeft het recht de breedte van zijn territoriale zee vast te stellen tot een grens niet verder dan 12 zeemijl gemeten van de basislijnen bepaald overeenkomstig dit Verdrag.
Art. 4. Buitengrens van de territoriale zee.
De buitengrens van de territoriale zee wordt aangegeven door de lijn waarvan elk punt op een afstand gelijk aan de breedte van de territoriale zee is gelegen van het dichtstbijgelegen punt van de basislijn.
Art. 5. Normale basislijn.
Behalve wanneer in dit Verdrag anders bepaald, is de normale basislijn vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten de laagwaterlijn langs de kust, zoals die is aangegeven op officieel door de kuststaat erkende, op grote schaal uitgevoerde zeekaarten.
Art. 6. Riffen.
In het geval van op atollen gelegen eilanden of van eilanden omgeven met franjeriffen, is de basislijn voor het meten van de breedte van de territoriale zee de laagwaterlijn aan de zeezijde van het rif zoals aangegeven met het desbetreffende teken op officieel door de kuststaat erkende kaarten.
Art. 7. Rechte basislijnen.
1. Op plaatsen waar de kustlijn diepe uithollingen en insnijdingen vertoont, of indien er een eilandenreeks langs en in de onmiddellijke nabijheid van de kust ligt, kan de methode van rechte basislijnen die daarvoor in aanmerking komende punten verbinden, worden toegepast voor het vaststellen van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.
2. Waar wegens de aanwezigheid van een delta en andere natuurlijke omstandigheden de kustlijn aan voortdurende veranderingen onderhevig is, kunnen de passende punten worden gekozen langs de uiterste grens waar de laagwaterlijn reikt en, niettegenstaande de daaropvolgende terugtrekking van de laagwaterlijn, blijvend de rechte basislijnen van kracht totdat zij door de kuststaat worden gewijzigd overeenkomstig dit Verdrag.
3. Aldus getrokken rechte basislijnen mogen niet aanmerkelijk afwijken van de algemene richting van de kust en de binnen die lijnen gelegen zeegebieden moeten voldoende nauw met het landgebied verbonden zijn om onderworpen te zijn aan het regime der binnenwateren.
4. Er mogen geen rechte basislijnen worden getrokken van en naar bij eb droogvallende bodemverheffingen, tenzij er vuurtorens of soortgelijke installaties die duurzaam boven zee uitsteken op gebouwd zijn of behalve in gevallen waarin het trekken van basislijnen naar en van zulke verheffingen algemeen internationaal erkend is.
5. In de gevallen waarin overeenkomstig het eerste lid de methode van de rechte basislijnen kan worden toegepast, kan bij het vaststellen van bepaalde basislijnen rekening worden gehouden met bijzondere economische belangen van de betrokken streek, waarvan het bestaan en het gewicht duidelijk uit langdurig gebruik blijken.
6. De methode van rechte basislijnen mag niet door een Staat op zodanige wijze worden toegepast, dat daardoor de territoriale zee van een andere Staat zou worden afgesneden van de volle zee of een exclusieve economische zone.
Art. 8. Binnenwateren.
1. Behalve zoals bepaald in Deel IV maken wateren gelegen aan de landzijde van de basislijn van de territoriale zee deel uit van de binnenwateren van de Staat.
2. Wanneer het vaststellen van een rechte basislijn overeenkomstig de methode vervat in artikel 7 tot gevolg heeft, dat wateren die vroeger niet als zodanig werden beschouwd, als binnenwateren worden ingesloten bestaat in die wateren het in dit Verdrag omschreven recht van onschuldige doorvaart.
Art. 9. Riviermondingen.
Indien een rivier rechtstreeks uitstroomt in de zee, is de basislijn een rechte lijn dwars over de riviermonding tussen punten op de laagwaterlijn van haar oevers.
Art. 10. Baaien.
1. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op baaien waaraan een enkele Staat ligt.
2. In dit Verdrag wordt onder een baai verstaan een duidelijke insnijding van de kust waarvan de diepte landinwaarts in een zodanige verhouding staat tot de breedte van de monding dat er een door land ingesloten watervlakte ontstaat, en die meer is dan een kromming van de kustlijn. Een insnijding wordt echter niet als een baai beschouwd indien de oppervlakte ervan niet even groot is als of groter dan de halve cirkel waarvan de middellijn wordt gevormd door de lijn die over de monding van de insnijding wordt getrokken.
3. Voor het meten wordt als oppervlakte van een insnijding gerekend het gebied gelegen tussen de laagwaterlijn rond de kust van de insnijding en een lijn getrokken tussen de natuurlijke toegangspunten bij laag water. Indien een insnijding door de aanwezigheid van eilanden meer dan één monding heeft, wordt de halve cirkel getrokken op een lijn ter lengte van de totale lengte van de lijnen over de verschillende mondingen. Eilanden die binnen een insnijding zijn gelegen, worden meegerekend alsof zij deel uitmaakten van de wateroppervlakte van de insnijding.
4. Indien de afstand tussen de natuurlijke toegangspunten van een baai bij laag water niet groter is dan vierentwintig zeemijl, kan tussen deze twee punten een afsluitingslijn worden getrokken, waarbij de aldus ingesloten wateroppervlakte zal worden beschouwd als tot de binnenwateren te behoren.
5. Indien de afstand tussen de natuurlijke toegangspunten van een baai bij laag water groter is dan vierentwintig zeemijl, wordt een rechte basislijn ter lengte van vierentwintig zeemijl getrokken binnen de baai en wel op zodanige wijze dat daardoor de grootste wateroppervlakte die met een lijn van die lengte kan worden begrensd, wordt ingesloten.
6. De voorgaande bepalingen zijn niet van toepassing op zogenaamde " historische " baaien, noch in de gevallen waarin het systeem van rechte basislijnen als bedoeld in artikel 7 wordt toegepast.
Art. 11. Havens.
Voor het vaststellen van de begrenzing van de territoriale zee worden de permanente havenwerken die het vertst uit de kust zijn gelegen en die een integrerend onderdeel vormen van het havensysteem, beschouwd een onderdeel van de kust te vormen. Buiten de kust gelegen installaties en kunstmatige eilanden worden niet als permanente havenwerken beschouwd.
Art. 12. Reden.
Reden die normaal gebruikt worden voor het laden, lossen en voor anker gaan van schepen en die anders geheel of gedeeltelijk buiten de buitengrens van de territoriale zee zouden zijn gelegen, worden tot de territoriale zee gerekend.
Art. 13. Bij eb droogvallende bodemverheffingen.
1. Een bij eb droogvallende bodemverheffing is een op natuurlijke wijze ontstane landoppervlakte die bij laag tij door water is omgeven en boven water uitsteekt, doch bij hoog tij onder water komt. Indien een bij eb droogvallende bodemverheffing geheel of gedeeltelijk op een afstand tot het vasteland of een eiland ligt, die niet groter is dan de breedte van de territoriale zee, dan kan de laagwaterlijn van die bodemverheffing gebruikt worden als basislijn voor het meten van de breedte van de territoriale zee.
2. Indien een bij eb droogvallende bodemverheffing in haar geheel op een afstand van het vasteland of een eiland ligt, die groter is dan de breedte van de territoriale zee, heeft zij geen eigen territoriale zee.
Art. 14. Combinatie van methoden voor het vaststellen van basislijnen.
De kuststaat kan basislijnen vaststellen met behulp van ongeacht welke methode bepaald in de voorgaande artikelen al naar gelang de diverse omstandigheden.
Art. 15. Afbakening van de territoriale zee tussen Staten met tegenover elkaar liggende of aan elkaar grenzende kusten.
In gevallen waarin de kusten van twee Staten tegenover elkaar zijn gelegen of aan elkaar grenzen, is, indien er geen overeenkomst tussen hen bestaat waarin anders wordt bepaald, geen van beide Staten gerechtigd zijn territoriale zee uit te strekken tot voorbij de middellijn waarvan elk punt even ver is verwijderd van de dichtstbijgelegen punten van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee van elk der twee Staten wordt gemeten. Bovenstaande bepaling is echter niet van toepassing in gevallen, waarin het op grond van een historische titel of van andere bijzondere omstandigheden noodzakelijk is de territoriale zeeën van de twee Staten af te bakenen op een daarvan afwijkende wijze.
Art. 16. Kaarten en lijsten van geografische coördinaten.
1. De basislijnen voor de meting van de breedte van de territoriale zee, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7, 9 en 10, of de daaruit verkregen grenzen, en de afbakeningslijnen getrokken overeenkomstig de artikelen 12 en 15 dienen te worden aangegeven op kaarten uitgevoerd op een schaal of schalen groot genoeg om hun positie te kunnen vaststellen. Deze kunnen worden vervangen door een lijst van geografische coördinaten van punten, met opgave van het geodetisch reductievlak.
2. De kuststaten geven voldoende bekendheid aan zodanige kaarten of lijsten van geografische coördinaten en leggen een exemplaar van zulk een kaart of lijst neder bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Afdeling 3. - Onschuldige doorvaart in de territoriale zee.
Onderafdeling A. - Regels die van toepassing zijn op alle schepen.
Art. 17. Recht van onschuldige doorvaart.
Onder voorbehoud van dit Verdrag genieten schepen van alle Staten, ongeacht of zij kuststaten zijn of niet, het recht van onschuldige doorvaart door de territoriale zee.
Art. 18. Betekenis van doorvaart.
1. Doorvaart betekent het varen door de territoriale zee :
a) zonder de bedoeling de binnenwateren binnen te varen of een buiten de binnenwateren gelegen rede of havenvoorziening aan te lopen; of
b) de binnenwateren binnen of uit te varen of zulk een rede of havenvoorziening aan te lopen.
2. De doorvaart dient snel en ononderbroken te zijn. Doorvaart omvat evenwel het stoppen en voor anker gaan, doch alleen voor zover zulks een onderdeel vormt van de normale navigatie of noodzakelijk wordt als gevolg van overmacht of van het feit dat het schip in nood verkeert of voor het verlenen van hulp aan in gevaar of nood verkerende personen, schepen of luchtvaartuigen.
Art. 19. Betekenis van onschuldige doorvaart.
1. De doorvaart is onschuldig zolang zij geen gevaar oplevert voor de vrede, de orde of de veiligheid van de kuststaat. Een zodanige doorvaart moet plaats vinden overeenkomstig dit Verdrag en de andere regels van het internationale recht.
2. De doorvaart van een vreemd schip wordt geacht gevaar op te leveren voor de vrede, de orde of de veiligheid van de kuststaat indien het zich in de territoriale zee bezighoudt met enigerlei van de onderstaande activiteiten :
a) bedreiging met of gebruik van geweld tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van de kuststaat of enigerlei andere handelwijze die in strijd is met de beginselen van het internationale rechten vervat in het Handvest der Verenigde Naties;
b) oefeningen met wapens van enigerlei aard;
c) handelwijzen gericht op het vergaren van informatie ten nadele van de verdediging of de veiligheid van de kuststaat;
d) propagandistische handelswijzen gericht op aantasting van de verdediging of de veiligheid van de kuststaat;
e) het doen opstijgen, doen landen of het aan boord nemen van luchtvaartuigen;
f) het lanceren, doen landen of het aan boord nemen van militair materieel;
g) het in- of ontschepen van goederen, valuta of personen in strijd met de wetten en voorschriften van de kuststaat inzake douane, belastingen, immigratie of de volksgezondheid;
h) opzettelijke en ernstige verontreiniging in strijd met dit Verdrag;
i) beoefening van de visserij;
j) het verrichten van onderzoek of karteringswerkzaamheden;
k) handelswijzen gericht op de verstoring van communicatiesystemen of van andere voorzieningen of installaties van de kuststaat;
l) andere activiteiten die niet rechtstreeks samenhangen met de doorvaart.
Art. 20. Onderzeeboten en andere middelen om zich onder water te verplaatsen.
In de territoriale zee zijn onderzeeboten en andere middelen om zich onder water te verplaatsen, verplicht aan de oppervlakte te varen en vlag te tonen.
Art. 21. Wetten en voorschriften van de kuststaat betreffende de onschuldige doorvaart.
1. De kuststaat kan, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en andere regels van het internationale recht, wetten en voorschriften aannemen betreffende de onschuldige doorvaart door de territoriale zee, ten aanzien van de onderstaande aangelegenheden :
a) de veiligheid van de scheepvaart en de regeling van het verkeer op zee;
b) de bescherming van hulpmiddelen bij en voorzieningen voor de navigatie en van andere voorzieningen of installaties;
c) de bescherming van kabels en pijpleidingen;
d) het behoud van de levende rijkdommen van de zee;
e) het voorkomen van inbreuken op de wetten en voorschriften van de kuststaat inzake visserij;
f) de bescherming van het milieu van de kuststaat en het voorkomen, verminderen en bestrijden van de verontreiniging ervan;
g) wetenschappelijk zeeonderzoek en hydrografische karteringswerkzaamheden;
h) het voorkomen van inbreuken op de wetten en voorschriften van de kuststaat inzake douane, belastingen, immigratie of de volksgezondheid.
2. Deze wetten en voorschriften zijn niet van toepassing op het ontwerp, de constructie, het bemannen of de uitrusting van vreemde schepen, tenzij deze uitvoering geven aan algemeen aanvaarde internationale regels of normen.
3. De kuststaat geeft voldoende bekendheid aan al deze wetten en voorschriften.
4. Vreemde schepen die het recht van onschuldige doorvaart door de territoriale zee uitoefenen, dienen al deze wetten en voorschriften alsmede alle algemeen aanvaarde internationale voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee, na te leven.
Art. 22. Scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels in de territoriale zee.
1. Waar nodig gezien de veiligheid van de scheepvaart kan de kuststaat van vreemde schepen die het recht van onschuldige doorvaart door zijn territoriale zee uitoefenen, eisen dat deze de door de Staat voor de regeling van de doorvaart van schepen aangewezen of voorgeschreven scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels gebruiken.
2. In het bijzonder kan van tankschepen, nucleair voortgestuwde schepen en schepen die radioactieve of andere intrinsiek gevaarlijke of schadelijke stoffen of materialen vervoeren, worden geëist dat zij zich bij hun doorvaart tot zulke scheepvaartroutes beperken.
3. Bij de aanwijzing van scheepvaartroutes en het voorschrijven van verkeersscheidingsstelsels ingevolge dit artikel, houdt de kuststaat rekening met :
a) de aanbevelingen van de bevoegde internationale organisatie;
b) de vaarwateren die gewoonlijk voor de internationale scheepvaart worden gebruikt;
c) de bijzondere kenmerken van bepaalde schepen en vaarwateren; en
d) de verkeersdichtheid.
4. De kuststaat geeft zodanige scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels duidelijk aan op kaarten, waaraan naar behoren bekendheid wordt gegeven.
Art. 23. Vreemde nucleair voortgestuwde schepen en schepen die radioactieve of andere intrinsiek gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoeren.
Vreemde nucleair voortgestuwde schepen en schepen die radioactieve of andere intrinsiek gevaarlijke of schadelijke stoffen vervoeren dienen, bij de uitoefening van het recht van onschuldige doorvaart door de territoriale zee, de documenten aan boord te hebben en de speciale voorzorgsmaatregelen na te leven die bij internationale overeenkomsten voor zulke schepen zijn vastgesteld.
Art. 24. Plichten van de kuststaat.
1. De kuststaat mag de onschuldige doorvaart van vreemde schepen door de territoriale zee niet belemmeren, behalve overeenkomstig dit Verdrag. Inzonderheid mag de kuststaat, bij de toepassing van dit Verdrag of van wetten of voorschriften aangenomen overeenkomstig dit Verdrag, niet :
a) aan vreemde schepen verplichtingen opleggen die het gevolg hebben dat daardoor het recht van onschuldige doorvaart wordt ontzegd of aangetast;
b) rechtens of in feite onderscheid maken ten aanzien van schepen van een Staat of tegen schepen die lading vervoeren naar, van of namens een Staat.
2. De kuststaat dient voldoende bekendheid te geven aan alle hem bekende gevaren voor de navigatie in zijn territoriale zee.
Art. 25. Rechten van bescherming van de kuststaat.
1. De kuststaat kan binnen zijn territoriale zee de maatregelen nemen die nodig zijn om een doorvaart die niet onschuldig is, te voorkomen.
2. In het geval van schepen die zich begeven naar de binnenwateren of een haveninstallatie buiten de binnenwateren, heeft de kuststaat eveneens het recht de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om te voorkomen, dat inbreuk wordt gepleegd op de voorwaarden waaraan de toelating van die schepen tot die binnenwateren of haveninstallatie is onderworpen.
3. De kuststaat kan, zonder rechtens of in feite onderscheid te maken tussen schepen van vreemde nationaliteit, in bepaalde gebieden van zijn territoriale zee de uitoefening van het recht van onschuldige doorvaart van vreemde schepen tijdelijk opschorten, indien die opschorting noodzakelijk is voor de bescherming van zijn veiligheid, met inbegrip van wapenoefeningen. Een zodanige opschorting wordt slechts van kracht nadat zij op behoorlijke wijze is bekendgemaakt.
Art. 26. Kosten die aan vreemde schepen in rekening mogen worden gebracht.
1. Aan vreemde schepen mag niets in rekening worden gebracht louter op grond van het feit, dat zij door de territoriale zee varen.
2. Aan een vreemd schip dat door de territoriale zee vaart, mogen alleen kosten in rekening worden gebracht voor bepaalde ten behoeve van het schip verrichte diensten. Deze kosten worden in rekening gebracht zonder dat enig onderscheid wordt gemaakt.
Onderafdeling B. - Regels die van toepassing zijn op koopvaardijschepen en op staatsschepen die voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
Art. 27. Rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden aan boord van een vreemd schip.
1. De rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden van de kuststaat dient niet te worden uitgeoefend aan boord van een door de territoriale wateren varend vreemd schip met het oogmerk een persoon te arresteren of een onderzoek in te stellen in verband met een aan boord van het schip tijdens de doorvaart bedreven strafbaar feit, behalve in de volgende gevallen :
a) indien de gevolgen van het strafbare feit zich uitstrekken tot de kuststaat;
b) indien het strafbaar feit van dien aard is, dat daardoor de orde in het land of de orde op de territoriale zee wordt verstoord;
c) indien door de kapitein van het schip of door een diplomatieke of consulaire ambtenaar van de vlaggenstaat de hulp van de plaatselijke autoriteiten is ingeroepen;
d) indien zulke maatregelen noodzakelijk zijn voor de bestrijding van de handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen.
2. Bovenstaande bepalingen doen geen afbreuk aan het recht van de kuststaat de maatregelen waartoe hij krachtens zijn wetgeving gemachtigd is, te treffen voor een arrestatie of een onderzoek aan boord van een vreemd schip dat door de territoriale zee vaart nadat het de binnenwateren heeft verlaten.
3. In de in het eerste en het tweede lid bedoelde gevallen dient de kuststaat, indien de kapitein zulks verzoekt, een diplomatieke of consulaire ambtenaar van de vlaggenstaat op de hoogte te stellen alvorens tot het treffen van maatregelen over te gaan, en het contact tussen deze ambtenaar en de bemanning van het schip te vergemakkelijken. In noodgevallen kan deze mededeling worden gedaan terwijl de maatregelen reeds getroffen worden.
4. Bij de overweging van de vraag of, en zo ja, op welke wijze een arrestatie verricht dient te worden, moeten de plaatselijke autoriteiten rekening houden met de belangen van de scheepvaart.
5. Behalve zoals bepaald in Deel XII of met betrekking tot schendingen van overeenkomstig Deel V aangenomen wetten en voorschriften, mag de kuststaat aan boord van een door de territoriale zee varend schip geen maatregelen treffen met het oogmerk iemand te arresteren of een onderzoek in te stellen in verband met een strafbaar feit dat aan boord werd bedreven voor het schip de territoriale zee binnenvoer, indien het schip, komende van een buitenlandse haven, slechts door de territoriale zee vaart zonder de binnenwateren binnen te varen.
Art. 28. Rechtsmacht in burgerrechtelijke aangelegenheden ten aanzien van vreemde schepen.
1. De kuststaat mag een vreemd schip dat door zijn territoriale zee vaart niet dwingen te stoppen of een andere koers te volgen met het oogmerk zijn rechtsmacht in burgerrechtelijke aangelegenheden uit te oefenen ten aanzien van een persoon aan boord van dat schip.
2. De kuststaat mag geen executoire of conservatoire maatregelen tegen het schip treffen ten behoeve van een civiele procedure, behalve in verband met verplichtingen die door het schip zijn aangegaan of aansprakelijkheden die voor het schip zijn ontstaan tijdens of met het oog op zijn reis door de wateren van de kuststaat.
3. Het tweede lid doet geen afbreuk aan het recht van de kuststaat om, overeenkomstig zijn wetgeving, executoire of conservatoire maatregelen ten behoeve van civiele procedures te treffen ten aanzien van een vreemd schip dat in de territoriale zee ligt of door de territoriale zee vaart na de binnenwateren te hebben verlaten.
Onderafdeling C. - Regels die van toepassing zijn op oorlogsschepen en op andere staatsschepen die worden gebruikt voor andere dan commerciële doeleinden.
Art. 29. Begripsomschrijving van oorlogsschepen.
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een " oorlogsschip " verstaan een schip dat behoort tot de strijdkrachten van een Staat en dat de uiterlijke onderscheidingstekenen draagt van zulke schepen van zijn nationaliteit. De commandant moet in staatsdienst zijn en zijn naam moet voorkomen in de desbetreffende dienstlijst of het equivalent daarvan, en de bemanning moet onderworpen zijn aan de regels van de krijgstucht.
Art. 30. Niet-naleving door oorlogsschepen van de wetgeving en voorschriften van de kuststaat.
Indien een oorlogsschip de wetgeving en voorschriften van de kuststaat ten aanzien van de vaart door de territoriale zee niet in acht neemt en verzoeken om deze in acht te nemen negeert, kan de kuststaat van het oorlogsschip eisen, dat het de territoriale zee onverwijld verlaat.
Art. 31. Verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat voor schade veroorzaakt door een oorlogsschip of een ander staatsschip dat wordt gebruikt voor andere dan commerciële doeleinden.
De vlaggenstaat draagt internationale verantwoordelijkheid voor verliezen of schade voor de kuststaat voortvloeiend uit de niet-naleving door een oorlogsschip of ander staatsschip dat wordt gebruikt voor andere dan commerciële doeleinden, van de wetgeving en voorschriften van de kuststaat ten aanzien van de vaart door de territoriale zee of niet-naleving van de bepalingen van dit Verdrag of van andere regels van het internationale recht.
Art. 32. Immuniteiten van oorlogsschepen en van andere staatsschepen die worden gebruikt voor andere dan commerciële doeleinden.
Met inachtneming van de uitzonderingen vervat in onderafdeling A en in de artikelen 30 en 31, doet niets in dit Verdrag afbreuk aan de immuniteiten van oorlogsschepen en van andere staatsschepen die worden gebruikt voor andere dan commerciële doeleinden.
Afdeling 4. - De aansluitende zone.
Art. 33. De aansluitende zone.
1. In een zone van de volle zee die grenst aan zijn territoriale zee, beschreven als de aansluitende zone, mag de kuststaat toezicht uitoefenen ten einde :
a) te voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op de wetten en voorschriften inzake douane, belastingen, immigratie of volksgezondheid, die binnen zijn gebied of territoriale zee van kracht zijn;
b) een binnen zijn grondgebied of territoriale zee gemaakte inbreuk op bovenbedoelde wetten en voorschriften te bestraffen.
2. De aansluitende zone mag zich niet verder uitstrekken dan 24 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.
DEEL III. - Zeestraten gebruikt voor de internationale scheepvaart.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 34. Juridische status van wateren die zeestraten vormen en die voor de internationale scheepvaart worden gebruikt.
1. De in dit Deel vastgestelde regeling voor de vaart door zeestraten die voor de internationale scheepvaart worden gebruikt, doet niet in ander opzicht afbreuk aan de juridische status van de wateren die zulke zeestraten vormen of aan de uitoefening door aan de zeestraten grenzende Staten van hun soevereiniteit of hun rechtsmacht over zodanige wateren en over het luchtruim erboven en over de bodem en ondergrond daarvan.
2. De soevereiniteit of rechtsmacht van de aan de zeestraat grenzende Staten wordt uitgeoefend met inachtneming van dit Deel en van andere regels van het internationale recht.
Art. 35. Reikwijdte van dit Deel.
Niets in dit Deel is van invloed op :
a) gebieden van binnenwateren binnen een zeestraat, behalve waar de vaststelling van een rechte basislijn overeenkomstig de methode vervat in artikel 7 ertoe leidt dat gebieden die voordien niet als binnenwateren werden beschouwd, als zodanig worden ingesloten;
b) de juridische status van de wateren buiten de territoriale zeeën van de aan zeestraten grenzende Staten als exclusieve economische zones of als de volle zee;
c) de juridische status van zeestraten waarin de doorvaart geheel of gedeeltelijk wordt geregeld door reeds lang van kracht zijnde internationale verdragen die specifiek op deze zeestraten betrekking hebben.
Art. 36. Routes in de volle zee of routes door exclusieve economische zones via zeestraten gebruikt voor de internationale scheepvaart.
Dit Deel is niet van toepassing op een zeestraat die voor de internationale scheepvaart wordt gebruikt indien er via de zeestraat een route door de volle zee of door een exclusieve economische zone bestaat van vergelijkbare geschiktheid wat de scheepvaart en de hydrografische kenmerken betreft; op zulke routes zijn andere desbetreffende Delen van dit Verdrag, met inbegrip van de bepalingen inzake de vrijheid van de scheepvaart en de vrijheid van overvliegen van toepassing.
Afdeling 2. - Doortocht.
Art. 37. Reikwijdte van deze afdeling.
Deze afdeling is van toepassing op zeestraten die voor de internationale scheepvaart worden gebruikt tussen het ene deel van de volle zee of van een exclusieve economische zone en het andere deel van de volle zee of van een exclusieve economische zone.
Art. 38. Recht van doortocht.
1. In de zeestraten bedoeld in artikel 37 genieten alle schepen en luchtvaartuigen het recht van doortocht, dat niet mag worden belemmerd; met dien verstande dat, indien de zeestraat wordt gevormd door een eiland van een Staat die aan de zeestraat grenst en het vasteland van die Staat, de doortocht niet van toepassing is indien er aan de zeezijde van het eiland een route bestaat door de volle zee of door een exclusieve economische zone van vergelijkbare geschiktheid wat de scheepvaart en de hydrografische kenmerken betreft.
2. Doortocht betekent de uitoefening overeenkomstig dit Deel van de vrijheid van scheepvaart en de vrijheid van overvliegen uitsluitend ten behoeve van een ononderbroken en snelle doortocht van de zeestraat tussen het ene deel van de volle zee of van een exclusieve economische zone en het andere deel van de volle zee of van een exclusieve economische zone. De eis van ononderbroken en snelle doortocht sluit evenwel niet de doorvaart door de zeestraat uit ten behoeve van het binnenvaren van, het uitvaren uit of het terugkeren van een aan de zeestraat grenzende Staat, behoudens de voorwaarden voor binnenkomst in die Staat.
3. Elke activiteit die geen betrekking heeft op de uitoefening van het recht van doortocht via een zeestraat blijft onderworpen aan de andere van toepassing zijnde bepalingen van dit Verdrag.
Art. 39. Plichten van schepen en luchtvaartuigen tijdens de doortocht.
1. Schepen en luchtvaartuigen dienen bij de uitoefening van het recht van doortocht :
a) zonder verwijl door of over de zeestraat te gaan;
b) zich te onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van aan de zeestraat grenzende Staten of van enigerlei andere handelwijze die in strijd is met de beginselen van het internationale recht vervat in het Handvest van de Verenigde Naties;
c) zich te onthouden van andere activiteiten dan die welke behoren bij een normale ononderbroken en snelle doortocht, tenzij zulks noodzakelijk is wegens overmacht of het verkeren in nood;
d) andere ter zake dienende bepalingen van dit Deel na te komen.
2. Schepen in doortocht dienen :
a) te voldoen aan algemeen aanvaarde internationale voorschriften, procedures en praktijken voor de veiligheid op zee, met inbegrip van de Internationale Voorschriften ter voorkoming van aanvaringen op zee;
b) te voldoen aan algemeen aanvaarde internationale voorschriften, procedures en praktijken ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging door schepen.
3. Luchtvaartuigen in doortocht dienen :
a) zich te houden aan de luchtvaartregels vastgesteld door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie die van toepassing zijn op burgerluchtvaartuigen; staatsluchtvaartuigen voldoen normaal aan de veiligheidsmaatregelen en er wordt te allen tijde mee gevlogen met behoorlijke inachtneming van de veiligheid van de luchtvaart;
b) te allen tijde de door de bevoegde internationaal aangewezen instantie voor het toezicht op het luchtverkeer toegewezen radiofrequentie of de desbetreffende internationale radionoodfrequentie uit te luisteren.
Art. 40. Onderzoek- en karteringswerkzaamheden.
Tijdens de doortocht mogen vreemde schepen, met inbegrip van schepen voor wetenschappelijk zeeonderzoek en schepen voor hydrografische karteringswerkzaamheden geen onderzoek of karteringswerkzaamheden verrichten zonder de voorafgaande machtiging van de aan de zeestraten grenzende Staten.
Art. 41. Scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels in voor de internationale scheepvaart gebruikte zeestraten.
1. Overeenkomstig dit Deel kunnen aan zeestraten grenzende Staten scheepvaartroutes aanwijzen en verkeersscheidingsstelsels voorschrijven voor de scheepvaart in zeestraten indien zulks nodig is ter bevordering van de veilige doorvaart van de schepen.
2. Deze Staten kunnen, wanneer de omstandigheden zulks vereisen, en na hieraan voldoende bekendheid te hebben gegeven, voordien door hen aangewezen of voorgeschreven scheepvaartroutes of verkeersscheidingsstelsels, vervangen door andere scheepvaartroutes of verkeersscheidingsstelsels.
3. Deze scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels dienen in overeenstemming te zijn met algemeen aanvaarde internationale voorschriften.
4. Alvorens scheepvaartroutes aan te wijzen of te vervangen of verkeersscheidingsstelsels voor te schrijven of te vervangen, leggen aan zeestraten grenzende Staten de voorstellen voor aan de bevoegde internationale organisatie met het oog op de aanvaarding ervan. De organisatie kan alleen die scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels aanvaarden die zijn overeengekomen met de aan de zeestraten grenzende Staten, waarna de Staten deze kunnen aanwijzen, voorschrijven of vervangen.
5. Ten aanzien van een zeestraat waarvoor scheepvaartroutes of verkeersscheidingsstelsels door de wateren van twee of meer aan de zeestraat grenzende Staten worden voorgesteld, dienen de betrokken Staten samen te werken bij het formuleren van voorstellen in overleg met de bevoegde internationale organisatie.
6. Aan zeestraten grenzende Staten dienen alle scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels die door hen worden aangewezen of voorgeschreven duidelijk aan te geven op kaarten waaraan voldoende bekendheid wordt gegeven.
7. Schepen in doortocht houden zich aan de van toepassing zijnde scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels als vastgesteld overeenkomstig dit artikel.
Art. 42. Wetten en voorschriften van aan zeestraten grenzende Staten betreffende de doortocht.
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van deze afdeling kunnen aan zeestraten grenzende Staten wetten en voorschriften aannemen betreffende de doortocht door zeestraten met betrekking tot enige of alle der volgende aangelegenheden :
a) de veiligheid van de scheepvaart en de regeling van het scheepvaartverkeer, bedoeld in artikel 41;
b) het voorkomen, verminderen en bestrijden van verontreiniging, door uitvoering te geven aan van toepassing zijnde internationale voorschriften betreffende het lozen van olie, olie bevattende afvalproducten en andere schadelijke stoffen in de zeestraat;
c) met betrekking tot visserschepen, het voorkomen van de uitoefening van de visserij, met inbegrip van het aan boord hebben van vistuig;
d) het in- of ontschepen van goederen, valuta of personen in strijd met de wetten en voorschriften van de aan zeestraten grenzende Staten inzake douane, belastingen, immigratie of de volksgezondheid.
2. Deze wetten en voorschriften mogen niet rechtens of in feite onderscheid maken tussen vreemde schepen of in hun toepassing tot gevolg hebben dat het recht van doortocht zoals omschreven in deze afdeling wordt ontzegd, belemmerd of dat daaraan afbreuk wordt gedaan.
3. Aan zeestraten grenzende Staten dienen voldoende bekendheid te geven aan al deze wetten en voorschriften.
4. Vreemde schepen die het recht van doortocht uitoefenen, dienen zulke wetten en voorschriften na te leven.
5. De vlaggenstaat van een schip of de Staat van registratie van een luchtvaartuig dat soevereine immuniteit geniet, en dat handelt op een wijze strijdig met deze wetten en voorschriften of andere bepalingen van dit Deel, draagt internationale verantwoordelijkheid voor daaruit voor aan zeestraten grenzende Staten voortvloeiende verliezen of schade.
Art. 43. Hulpmiddelen bij de navigatie en veiligheidsmiddelen en andere verbeteringen en het voorkomen, verminderen en bestrijden van verontreiniging.
Van een zeestraat gebruik makende en aan een zeestraat grenzende Staten dienen bij overeenkomst samen te werken :
a) bij het aanbrengen en onderhouden in een zeestraat van de noodzakelijke hulpmiddelen bij de navigatie en de noodzakelijke veiligheidsmiddelen of andere verbeteringen ten bate van de internationale scheepvaart, en
b) ten einde verontreiniging door schepen te voorkomen, te verminderen en te bestrijden.
Art. 44. Plichten van aan zeestraten grenzende Staten.
Aan zeestraten grenzende Staten mogen de doortocht niet belemmeren en dienen passende bekendheid te geven aan hun bekende gevaren voor de scheepvaart binnen, of voor het overvliegen boven de zeestraat. De doortocht mag niet worden opgeschort.
Afdeling 3. - Onschuldige doorvaart.
Art. 45. Onschuldige doorvaart.
1. De regeling van onschuldige doorvaart overeenkomstig Deel II, afdeling 3, is van toepassing in voor internationale scheepvaart gebruikte zeestraten :
a) die zijn uitgesloten van de toepassing van de regeling van doortocht ingevolge artikel 38, eerste lid; of
b) tussen een deel van de volle zee of een exclusieve economische zone en de territoriale zee van een vreemde Staat.
2. De onschuldige doorvaart door deze zeestraten mag niet worden opgeschort.
DEEL IV. - Archipelstaten.
Art. 46. Gebruik van termen.
Voor de toepassing van dit Verdrag betekent :
a) " archipelstaat " een Staat die geheel wordt gevormd door een of meer archipels en eventueel andere eilanden;
b) " archipel " een groep eilanden, met inbegrip van delen van eilanden, verbindingswateren en andere natuurlijke bestanddelen die zo nauw verweven zijn dat zulke eilanden, wateren en andere natuurlijke kenmerken een intrinsiek geografische, economische en politieke eenheid vormen, of die historisch als zodanig worden beschouwd.
Art. 47. Archipel-basislijnen.
1. Een archipelstaat mag rechte archipel-basislijnen trekken die de uiterste punten van de uiterste eilanden en bij eb droogvallende riffen van de archipel met elkaar verbinden, mits binnen zulke basislijnen de voornaamste eilanden vallen alsmede een gebied waarin de verhouding van het wateroppervlak tot het landoppervlak, atollen inbegrepen, ligt tussen 1 tot 1 en 9 tot 1.
2. De lengte van zulke basislijnen mag niet langer zijn dan 100 zeemijl, met de uitzondering dat ten hoogste drie procent van het totale aantal basislijnen die een archipel insluiten langer mag zijn, tot een maximumlengte van 125 zeemijl.
3. Aldus getrokken basislijnen mogen niet aanmerkelijk afwijken van de algemene omtrek van de archipel.
4. Er mogen geen basislijnen worden getrokken van en naar bij eb droogvallende bodemverheffingen, tenzij er vuurtorens of soortgelijke installaties die duurzaam boven zee uitsteken, op gebouwd zijn, of wanneer een bij eb droogvallende bodemverheffing geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand niet groter dan de breedte van de territoriale zee vanaf het dichtstbijzijnde eiland.
5. De methode van zodanige basislijnen mag door een archipelstaat niet op zodanige wijze worden toegepast, dat daardoor de territoriale zee van een andere Staat van de volle zee of de exclusieve economische zone zou worden afgesneden.
6. Indien een deel van de archipelwateren van een archipelstaat ligt tussen twee delen van een onmiddellijk daaraan grenzende buurstaat, blijven bestaande rechten en alle andere wettige belangen die laatstgenoemde Staat van oudsher in zodanige wateren heeft uitgeoefend en alle bij overeenkomst tussen deze Staten bepaalde rechten geëerbiedigd.
7. Voor de berekening van de verhouding tussen water en land ingevolge het eerste lid, kunnen landgebieden wateren omvatten, liggend binnen de reeks van riffen van eilanden en atollen, met inbegrip van dat Deel van een oceaanplateau met steile kanten dat wordt omsloten of bijna omsloten door een keten van kalkstenen eilanden en bij eb droogvallende riffen, liggend op de omtrek van het plateau.
8. De overeenkomstig dit artikel getrokken basislijnen worden aangegeven op zeekaarten van een schaal of schalen groot genoeg om hun positie te kunnen vaststellen. Deze kunnen worden vervangen door lijsten van geografische coördinaten van punten, met opgave van het geodetisch reductievlak.
9. De archipelstaat geeft de nodige bekendheid aan de kaarten of lijsten van geografische coördinaten en legt een exemplaar neder bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Art. 48. Meting van de breedte van de territoriale zee, de aansluitende zone, de exclusieve economische zone en het continentaal plat.
De breedte van de territoriale zee, de aansluitende zone, de exclusieve economische zone en het continentaal plat wordt gemeten vanaf de overeenkomstig artikel 47 getrokken archipel-basislijnen.
Art. 49. Juridische status van de archipelzee, van het luchtruim boven de archipelzee en van de bodem en ondergrond van die zee.
1. De soevereiniteit van een archipelstaat strekt zich uit tot de zee omsloten door de archipel-basislijnen, getrokken overeenkomstig artikel 47, archipelzee genoemd, ongeacht hun diepte of afstand van de kust.
2. Deze soevereiniteit strekt zich uit over het luchtruim boven de archipelzee en over de bodem en ondergrond van die zee, en de zich daarin bevindende natuurlijke rijkdommen.
3. Deze soevereiniteit wordt uitgeoefend onder voorbehoud van dit Deel.
4. De regeling van doorvaart via scheepvaartroutes in de archipel vastgesteld in dit Deel is niet in andere opzichten van invloed op de status van de archipelzee, met inbegrip van scheepvaartroutes, of de uitoefening door de archipelstaat van zijn soevereiniteit over deze zee en het luchtruim boven de zee en de bodem en ondergrond van die zee en de zich daarin bevindende natuurlijke rijkdommen.
Art. 50. Afbakening van de binnenwateren.
De archipelstaat kan binnen zijn archipelzee afsluitingslijnen trekken voor de afbakening van de binnenwateren, overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11.
Art. 51. Bestaande overeenkomsten, van oudsher bestaande visrechten en bestaande onderzeese kabels.
1. Onverminderd artikel 49 eerbiedigt een archipelstaat bestaande overeenkomsten met andere Staten en erkent hij van oudsher bestaande visrechten en andere wettige activiteiten van de onmiddellijk aangrenzende buurstaten in bepaalde gebieden vallend binnen de archipelzee. De aard, de omvang en de gebieden waarvoor deze gelden, worden op verzoek van een der betrokken Staten geregeld bij bilaterale overeenkomsten tussen deze Staten. Zodanige rechten mogen niet worden overgedragen aan of gedeeld met derde Staten of hun onderdanen.
2. Een archipelstaat ontziet bestaande onderzeese kabels, gelegd door andere Staten die door zijn zee lopen zonder de oevers te raken. Een archipelstaat staat het onderhoud aan en de vervanging van zodanige kabels toe na tijdig te zijn verwittigd van hun ligging en van het voornemen deze te herstellen of te vervangen.
Art. 52. Recht van onschuldige doorvaart.
1. Behoudens artikel 53 en onverminderd artikel 50 genieten schepen van alle Staten het recht van onschuldige doorvaart door een archipelzee overeenkomstig Deel II, afdeling 3.
2. De archipelstaat kan, zonder rechtens of in feite onderscheid te maken tussen vreemde schepen, in nader aangegeven gebieden van zijn archipelzee de onschuldige doorvaart van vreemde schepen tijdelijk opschorten, indien een zodanige opschorting noodzakelijk is voor de bescherming van zijn veiligheid. Een zodanige opschorting wordt eerst van kracht nadat daaraan voldoende bekendheid is gegeven.
Art. 53. Recht van doorgang via scheepvaartroutes in de archipel.
1. Een archipelstaat kan scheepvaartroutes en luchtroutes daarboven aanwijzen, die geschikt zijn voor de ononderbroken en snelle doorgang van vreemde schepen en luchtvaartuigen door of boven zijn archipelzee en de aangrenzende territoriale zee.
2. Alle schepen en luchtvaartuigen genieten het recht van doorgang via zulke scheepvaartroutes in de archipel en via zodanige luchtroutes.
3. Doorgang via scheepvaartroutes in de archipel betekent de uitoefening overeenkomstig dit Verdrag van het recht van scheepvaart en het recht van overvliegen op de normale wijze, uitsluitend ten behoeve van een ononderbroken, snelle en onbelemmerde doortocht tussen het ene deel van de volle zee of een exclusieve economische zone en het andere deel van de volle zee of een exclusieve economische zone.
4. Zodanige scheepvaartroutes en luchtroutes lopen door of boven de archipelzee en de aangrenzende territoriale zee en omvatten alle normale doorgangsroutes, gebruikt als routes voor de internationale scheepvaart door of het internationale luchtvervoer boven de archipelzee en, binnen zodanige routes, wat schepen betreft, alle normale vaarwateren voor de scheepvaart, met dien verstande dat dubbele routes van vergelijkbare geschiktheid tussen dezelfde punten van binnenkomst en vertrek niet nodig zijn.
5. Zodanige scheepvaartroutes en luchtroutes worden omschreven door een reeks doorgetrokken aslijnen vanaf de punten van binnenkomst van doorgangsroutes tot de punten van vertrek. Schepen en luchtvaartuigen in doorgang langs de boven een scheepvaartroute in een archipel mogen tijdens de doorgang niet meer dan 25 zeemijl aan weerskanten van de aslijnen afwijken, met dien verstande dat zodanige schepen en luchtvaartuigen niet dichter bij de kusten mogen varen of vliegen dan 10 procent van de afstand tussen de dichtstbijzijnde punten op aan de scheepvaartroute grenzende eilanden.
6. Een archipelstaat die krachtens dit artikel scheepvaartroutes aanwijst, kan ook verkeersscheidingsstelsels voorschrijven voor de veilige doorvaart van schepen door nauwe vaarwateren in zodanige scheepvaartroutes.
7. Indien de omstandigheden zulks vereisen, kan een archipelstaat, na hieraan voldoende bekendheid te hebben gegeven, voordien door hem aangewezen of voorgeschreven scheepvaartroutes of verkeersscheidingsstelsels vervangen door andere scheepvaartroutes of verkeersscheidingsstelsels.
8. Zodanige scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels dienen in overeenstemming te zijn met algemeen aanvaarde internationale voorschriften.
9. Bij het aanwijzen of vervangen van scheepvaartroutes of het voorschrijven of vervangen van verkeersscheidingsstelsels, legt een archipelstaat de voorstellen voor aan de bevoegde internationale organisatie met het oog op de aanvaarding ervan. De organisatie kan alleen die scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels aanvaarden die zijn overeengekomen met de archipelstaat, waarna de archipelstaat deze kan aanwijzen, voorschrijven of vervangen.
10. De archipelstaat geeft de as van de door hem aangewezen of voorgeschreven scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels duidelijk aan op kaarten waaraan voldoende bekendheid wordt gegeven.
11. Schepen in doorvaart langs scheepvaartroutes in de archipel houden zich aan de van toepassing zijnde scheepvaartroutes en verkeersscheidingsstelsels, vastgesteld overeenkomstig dit artikel.
12. Indien een archipelstaat geen scheepvaartroutes of luchtroutes aanwijst, kan het recht van doorgang langs scheepvaartroutes in de archipelzee worden uitgeoefend via de gewoonlijk voor internationale scheepvaart gebruikte routes.
Art. 54. Plichten van schepen en luchtvaartuigen tijdens hun doorgang, onderzoeks- en karteringswerkzaamheden van de archipelstaat en wetten en voorschriften van de archipelstaat betreffende de doorvaart via, alsmede het vliegen boven scheepvaartroutes in de archipel.
De artikelen 39, 40, 42 en 44 zijn mutatis mutandis van toepassing op doorvaart via, alsmede het vliegen boven scheepvaartroutes in de archipel.
DEEL V. - Exclusieve economische zone.
Art. 55. Specifieke juridische status van de exclusieve economische zone.
De exclusieve economische zone is een gebied buiten en grenzend aan de territoriale zee en bezit de specifieke juridische status, ingesteld in dit Deel, ingevolge welke de rechten en rechtsmacht van de kuststaat en de rechten en vrijheden van andere Staten worden geregeld bij de desbetreffende bepalingen van dit Verdrag.
Art. 56. Rechten, rechtsmacht en plichten van de kuststaat in de exclusieve economische zone.
1. In de exclusieve economische zone bezit de kuststaat :
a) soevereine rechten ten behoeve van de exploratie en exploitatie, het behoud en het beheer van de natuurlijke rijkdommen, levend en niet-levend, van de wateren boven de zeebodem en van de zeebodem en de ondergrond daarvan, en met betrekking tot andere activiteiten voor de economische exploitatie en exploratie van de zone, zoals de opwekking van energie uit het water, de stromen en de winden;
b) rechtsmacht zoals bepaald in de desbetreffende bepalingen van dit Verdrag ten aanzien van :
(i) de bouw en het gebruik van kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen;
(ii) wetenschappelijk zeeonderzoek;
(iii) de bescherming en het behoud van het mariene milieu.
c) andere rechten en plichten, bepaald in dit Verdrag.
2. Bij de uitoefening van zijn rechten en het vervullen van zijn plichten ingevolge dit Verdrag in de exclusieve economische zone, houdt de kuststaat terdege rekening met de rechten en plichten van andere Staten en handelt hij op een wijze die verenigbaar is met de bepalingen van dit Verdrag.
3. De rechten vervat in dit artikel met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond worden uitgeoefend overeenkomstig Deel VI.
Art. 57. Breedte van de exclusieve economische zone.
De exclusieve economische zone strekt zich niet verder uit dan 200 zeemijl van de basislijnen waarvan de breedte van de territoriale zee wordt gemeten.
Art. 58. Rechten en plichten van andere Staten in de exclusieve economische zone.
1. In de exclusieve economische zone genieten alle Staten, kuststaten dan wel Staten zonder zeekust, behoudens de desbetreffende bepalingen van dit Verdrag, de in artikel 87 bedoelde vrijheid van scheepvaart en de vrijheid van overvliegen en onderzeese kabels en pijpleidingen te leggen en andere internationaal rechtmatige soorten gebruik van de zee samenhangend met deze vrijheden, zoals die verband houdend met de normale werkzaamheden van schepen, luchtvaartuigen, en onderzeese kabels en pijpleidingen, en verenigbaar met de andere bepalingen van dit Verdrag.
2. De artikelen 88 tot en met 115 en andere desbetreffende regels van het internationale recht zijn van toepassing op de exclusieve economische zone voor zover zij niet onverenigbaar zijn met dit Deel.
3. Bij de uitoefening van hun rechten en de vervulling van hun plichten ingevolge dit Verdrag in de exclusieve economische zone, houden de Staten terdege rekening met de rechten en plichten van de kuststaat en leven zij de door de kuststaat overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en overeenkomstig andere regels van het internationale recht, voor zover deze niet onverenigbaar zijn met dit Deel, aangenomen wetten en voorschriften, na.
Art. 59. Grondslag voor de oplossing van conflicten betreffende de toekenning van rechten en rechtsmacht in de exclusieve economische zone.
In gevallen waarin dit Verdrag de kuststaat of andere Staten geen rechten of rechtsmacht binnen de exclusieve economische zone toekent, en er een conflict ontstaat tussen de belangen van de kuststaat en van een andere Staat of andere Staten, dient het conflict te worden opgelost op de grondslag van billijkheid en in het licht van alle van belang zijnde omstandigheden, met inachtneming van het onderscheiden gewicht van de erbij betrokken belangen voor de partijen, alsook voor de gehele internationale gemeenschap.
Art. 60. Kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen in de exclusieve economische zone.
1. In de exclusieve economische zone heeft de kuststaat het uitsluitende recht te bouwen en de bouw, de werkzaamheden en het gebruik te machtigen en te regelen van :
a) kunstmatige eilanden;
b) installaties en inrichtingen voor de doeleinden bepaald in artikel 56 en voor andere economische doeleinden;
c) installaties en inrichtingen die inbreuk kunnen maken op de uitoefening van de rechten van de kuststaat in de zone.
2. De kuststaat bezit uitsluitende rechtsmacht over zulke kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen, met inbegrip van rechtsmacht met betrekking tot de wetten en voorschriften inzake douane, belastingen, volksgezondheid, veiligheid en immigratie.
3. Van de oprichting van zodanige kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen dient behoorlijk mededeling te worden gedaan en er dient een permanent waarschuwingssysteem in stand te worden gehouden ter aanduiding van hun aanwezigheid. Installaties of inrichtingen die worden verlaten of die niet meer worden gebruikt, dienen geheel te worden verwijderd ter verzekering van de veiligheid van de scheepvaart, zulks met inachtneming van algemeen aanvaarde internationale normen hiertoe vastgesteld door de bevoegde internationale organisatie. Bij deze verwijdering dient naar behoren rekening te worden gehouden met de visserij, de bescherming van het mariene milieu en de rechten en plichten van andere Staten. Er dient passende bekendheid te worden gegeven aan de diepte, positie en afmetingen van alle installaties of inrichtingen die niet geheel zijn verwijderd.
4. De kuststaat kan, waar nodig, redelijke veiligheidszones instellen rond zulke kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen, waarbinen hij passende maatregelen kan nemen ter verzekering van de veiligheid van zowel de scheepvaart als van de kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen.
5. De breedte van de veiligheidszone wordt vastgesteld door de kuststaat, met inachtneming van toepasselijke internationale normen. Zulke zones dienen zodanig te zijn dat wordt verzekerd dat zij op redelijke wijze zijn aangepast aan de aard en de functie van de kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen en zij mogen niet groter zijn dan 500 meter rondom, gemeten van elk punt van de buitenste lijn van deze eilanden, installaties of inrichtingen, behalve zoals toegestaan bij algemeen aanvaarde internationale normen of zoals aanbevolen door de bevoegde internationale organisatie. Aan de omvang van de veiligheidszones dient voldoende bekendheid te worden gegeven.
6. Alle schepen moeten deze veiligheidszones eerbiedigen en de algemeen aanvaarde internationale normen betreffende scheepvaart in de buurt van kunstmatige eilanden, installaties, inrichtingen en veiligheidszones naleven.
7. Kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen mogen niet worden opgericht en de veiligheidzones daaromheen mogen niet worden ingesteld, indien zulks het gebruik van erkende scheepvaartroutes, die van wezenlijk belang zijn voor de internationale scheepvaart, zou belemmeren.
8. Kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen bezitten niet de status van eilanden. Zij hebben geen eigen territoriale zee en hun aanwezigheid is niet van invloed op de begrenzing van de territoriale zee, de exclusieve economische zone of het continentale plat.
Art. 61. Behoud van de levende rijkdommen.
1. De kuststaat bepaalt de toegestane vangst van de levende rijkdommen in zijn exclusieve economische zone.
2. Met inachtneming van de beste wetenschappelijke gegevens waarover hij beschikt, verzekert de kuststaat door middel van passende maatregelen voor behoud en beheer, dat de instandhouding van de levende rijkdommen in de exclusieve economische zone niet door overexploitatie in gevaar wordt gebracht. Waar passend werken de kuststaat en bevoegde internationale, subregionale, regionale dan wel mondiale, organisaties hiertoe samen.
3. Zodanige maatregelen dienen er ook op te zijn gericht de populaties van geoogste soorten in stand te houden of weer te brengen op het peil dat een gedurig maximale opbrengst oplevert, zoals nader bepaald door van belang zijnde milieutechnische en economische factoren, met inbegrip van de economische behoeften van gemeenschappen van kustvissers en de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden en met inachtneming van de visserijpatronen, de onderlinge afhankelijkheid van visstapels en algemeen aanbevolen internationale, subregionale, regionale dan wel mondiale, minimumnormen.
4. Bij het nemen van zulke maatregelen houdt de kuststaat rekening met de gevolgen voor soorten die in hetzelfde ecosysteem leven als de geoogste soorten, ten einde de populaties van zulke in het zelfde ecosysteem levende soorten in stand te houden of weer te brengen boven het peil waarop hun voortplanting ernstig kan worden bedreigd.
5. De beschikbare wetenschappelijke gegevens, statistieken inzake vangst en visserij-inspanningen, en andere voor het behoud van visstapels van belang zijnde gegevens worden regelmatig bijgedragen en uitgewisseld via bevoegde internationale, subregionale, regionale dan wel mondiale, organisaties, naar gelang passend, en waarin wordt deelgenomen door alle betrokken Staten met inbegrip van Staten wier onderdanen mogen vissen in de exclusieve economische zone.
Art. 62. Gebruik van de levende rijkdommen.
1. Onverminderd artikel 61 bevordert de kuststaat het doel van een optimaal gebruik van de levende rijkdommen in de exclusieve economische zone.
2. De kuststaat stelt zijn vermogen vast de levende rijkdommen van de exclusieve economische zone te oogsten. Wanneer de kuststaat niet over het vermogen beschikt om de gehele toelaatbare vangst te oogsten, verleent hij, door middel van overeenkomsten of andere regelingen en ingevolge de voorwaarden, bedingen, wetten en voorschriften bedoeld in het vierde lid, andere Staten toegang tot het overschot van de toelaatbare vangst, daarbij in het bijzonder in acht nemend de bepalingen van de artikel 69 en 70, vooral met betrekking tot de daarin bedoelde ontwikkelingslanden.
3. Bij het verlenen van toegang aan andere Staten tot zijn exclusieve economische zone ingevolge dit artikel, houdt de kuststaat rekening met alle van belang zijnde factoren, met inbegrip van onder meer de betekenis van de levende rijkdommen van het gebied voor de economie van de betrokken kuststaat en zijn andere nationale belangen, de bepalingen van de artikelen 69 en 70, de behoeften van de ontwikkelingslanden in de subregio of regio aan het oogsten van een deel van het overschot en de noodzaak de economische ontwrichting in de Staten wier onderdanen gewoonlijk visten in die zone of die aanzienlijke inspanningen hebben verricht bij het onderzoek en de waarneming van visstapels tot een minimum te beperken.
4. Onderdanen van andere Staten die in de exclusieve economische zone vissen, dienen de beschermende maatregelen en de andere voorwaarden en bedingen vastgesteld in de wetten en voorschriften van de kuststaat na te leven. Deze wetten en voorschriften dienen verenigbaar te zijn met dit Verdrag en kunnen onder meer betrekking hebben op het volgende :
a) het verlenen van een vergunning aan vissers, vissersschepen en uitrusting, met inbegrip van de betaling van rechten en tegenprestaties in andere vorm die, in het geval van kuststaten die ontwikkelingslanden zijn, kan bestaan uit toereikende compensatie op het gebied van financiering, uitrusting en technologie op het gebied van de visserij;
b) het vaststellen van de soorten die mogen worden gevangen en het bepalen van vangstquota, met betrekking tot hetzij bepaalde visstapels of groepen visstapels, of de vangst per schip over een bepaalde termijn, hetzij de vangst door onderdanen van een Staat tijdens een bepaalde periode;
c) het regelen van visseizoenen en -gebieden, de typen, maten en hoeveelheid vistuig, en de typen, maten en aantallen vissersschepen die mogen worden gebruikt;
d) het vaststellen van de leeftijd en de maat van vissen en andere soorten die mogen worden gevangen;
e) het aangeven welke informatie van vissersschepen wordt verlangd, met inbegrip van statistieken inzake vangsten en visserij-inspanningen en opgaven inzake de positie van het schip;
f) het verlangen dat, met machtiging en onder toezicht van de kuststaat, nader aangegeven programma's voor visserijonderzoek worden uitgevoerd en het regelen van het verrichten van zulk onderzoek, met inbegrip van het nemen van vangstmonsters, de bestemming van monsters en het uitbrengen van verslag over daarmede samenhangende wetenschappelijke gegevens;
g) het plaatsen van waarnemers of leerlingen aan boord van zulke schepen door de kuststaat;
h) het aanlanden van de gehele of van een gedeelte van de vangst door zulke schepen in de havens van de kuststaat;
i) de voorwaarden en bedingen betreffende joint ventures of andere samenwerkingsvormen;
j) de eisen voor de opleiding van personeel en de overdracht van visserijtechnologie, met inbegrip van de verbetering van het vermogen van de kuststaat tot het verrichten van visserijonderzoek;
k) procedures ter afdwinging van de naleving van de gestelde eisen.
5. De kuststaten geven tijdig bekendheid aan wetten en voorschriften inzake bescherming en beheer.
Art. 63. Visstapels die voorkomen binnen de exclusieve economische zones van twee of meer kuststaten of zowel binnen de exclusieve economische zone als in een gebied daarbuiten en daaraan grenzend.
1. Wanneer dezelfde visstapel of stapels van in hetzelfde ecosysteem levende soorten voorkomen binnen de exclusieve economische zones van twee of meer kuststaten, pogen deze Staten, rechtstreeks dan wel via passende subregionale of regionale organisaties, tot overeenstemming te komen omtrent de nodige maatregelen ter coördinatie en waarborging van het behoud en de ontwikkeling van zulke stapels, zulks onverlet de andere bepalingen van dit Deel.
2. Wanneer dezelfde visstapel of stapels van in hetzelfde ecosysteem levende soorten voorkomen in zowel de exclusieve economische zone als in gebied buiten en grenzend aan die zone, pogen de kuststaat en de Staten die naar deze stapels in het aangrenzend gebied vissen, rechtstreeks of via passende subregionale of regionale organisaties, tot overeenstemming te komen omtrent de nodige maatregelen tot behoud van deze stapels in het aangrenzende gebied.
Art. 64. Over zeer grote afstanden trekkende soorten.
1. De kuststaat en andere Staten wier onderdanen in de regio vissen naar de over grote afstanden trekkende soorten, opgesomd in Bijlage I werken rechtstreeks of via passende internationale organisaties samen ten einde de bescherming te waarborgen en het doel te bev